Geestig spul


fietspad door het afgeplatte land
horizontale betonblokken
richting horizonsopgang

dagelijks fietst het zicht zich
over de open wondergang
tussen de grassige weiden door

waar pasgeschapen lammeren
om moedermelk jammeren
bermen van klaaglijk geblaat

fietsend naar school groeide het benul
dat wat echt telt, niet te tellen is
dat het ware verhaal niet taalt naar taal

al het bestaande is hetzelfde geestige spul
zelfs de kleinste golvende deeltjes
scheppen zich wetenderwijs tot vers materiaal

wie vrij is kent al dwalend alle mazen
één ooi springt steeds elegant over het hek
om langs het fietspad vers te kunnen grazen

Fabel van de tijd en ruimtereiziger


Lopen wij naar de tijd toe of er vanaf?
Naar de toekomstige tijd toe of weg van de verleden tijd?

Of ervaren wij tijd dankzij het feit dat wij zelf tijdloos zijn?
Zonder tijd zou alles tegelijkertijd gebeuren, aldus Einstein.

Zoals gemeten ruimte slechts afstand is tussen twee deeltjes materie,
zo is tijd niets anders dan de duur tussen twee vastgestelde momenten.

Ruimte zelf heeft geen afmeting en geen locatie, het midden ligt overal.
De ‘verschillende’ locaties in de ruimte zijn identiek, want ruimte is nergens niet.

Wat wordt er dan gemeten als het niet de ruimte is?
De afstand tussen identieke locaties?

Als tijd niets anders is dan de duur tussen twee vastgestelde momenten, en het beginmoment en eindmoment van de meting zijn allebei vastgesteld…
Wat wordt er dan gemeten als elk moment een en hetzelfde nu is?

Het geheugen lijkt tijd en ruimte een schijn van substantie te verlenen.
Dat is knap, want ruimte is niets dan niets, en tijd is dat wat volgt op het vorige.

Alles verschijnt en verdwijnt in dit voortvloeiende, langgerekte nu.
Ik snap niets van tijd en ruimte, maar van de rest begrijp ik geen barst.
(met dank aan ‘De Huilende Rappers’)

Het nu lijkt op een rivier, die in blijvende verandering toch onveranderlijk blijft liggen in een lege bedding van ruimte.

Fabel van de kolibriesaurus

Van mastodontisme naar delicate subtiliteit.
Om uiterste verfijning te bereiken moet je groot beginnen.
Jong geleerd is oud gedaan, maar in de evolutie is dat jonge groot en grof om later klein en fijn te worden.
De dinosaurus leeft nog steeds, hier en nu, in de gedaante van een kolibrie: een mini-dino met veren.
Het kale monsterachtige heeft plaatsgemaakt voor kleurrijke elegantie in allerlei variaties.
Er zijn naar schatting 340 soorten.
Zelfs de kip heeft nog hetzelfde basisskelet als de tyrannosaurus rex; het afgekloven dijbeentje van de kip is identiek, alleen wat kleiner.

De paleontoloog vindt elk eindpunt van een evolutionaire vertakking een hoogtepunt van de schepping, maar stelt dat als er nu toch een kroon der schepping moet worden benoemd de kolibrie op de eerste plaats zou komen, als ongekroond hoogtepunt.
Een kolibrie is inderdaad verbijsterend verfijnd.
De kleinste weegt 1,8 gram: de bijenkolibrie.
Hij maakt 15 tot 80 vleugelslagen per seconde, die hem in staat stellen roerloos in de lucht te staan in iedere gewenste stand.
In vergelijking met de mens is de kolibrie welhaast een heilige die geen vlieg kwaad doet.
Waar de mens de natuur geweld aandoet en slachtingen aanricht onder zijn soortgenoten, is de kolibrie slechts een onverbeterlijke dief van nectar: hij steelt werkelijk als de raven, geen bloem is veilig.

Het is aandoenlijk om te zien hoe een paleontoloog (een volwassen mannetje uit de familie der mensachtigen) zijn plaats in de schepping met liefde afstaat aan zoiets kleins van 1,8 gram.

Fabel van de mode

Het pantoffeldier is geen dier maar een bacterie, volgens criteria waar het pantoffelwezen zelf geen zeggenschap over heeft gehad.
Ik ben van mening dat gecategoriseerden inspraak zouden moeten hebben bij het vaststellen van criteria waaraan zij zelf onderhevig zijn, maar dit terzijde.
De naam ‘pantoffeldier’ spreekt zo tot de verbeelding dat het aanzet tot dit soort fabuleuze onzin, hetgeen goed past bij het onderwerp mode.

Binnen de biotoop van het onzichtbare komt het pantoffeldier op de tast louter soortgenoten tegen.
Het dier kent domweg niets anders dan microben.
Komt het toevallig een andersoortige tegen, bijv. een staafvormige bacterie, dan is het hele existentiële vraagstuk dat mode heet binnen een oogwenk verorberd tot verteerbare proporties.
Dit alles speelt zich natuurlijk af buiten het gezichtsveld van de gemiddeld goedgeklede burger.
Het schaalbereik van onze waarneming bepaalt nu eenmaal wat wij gangbaar vinden.

Zouden wij door een macroscoop naar het heelal kijken, dan zouden wij wellicht verbanden zien die tot nog toe verborgen bleven.
Een macroscoop verkleint het allergrootste tot voor ons waarneembare afmetingen.
Een bijwerking is wel, dat wij zelf tot bacteriële afmetingen verschrompelen.
Mode lijkt vooral niet gangbaar te willen zijn.

Laatst reed ik, als bioloog op weg naar een congres over mode en ethologie, onder een viaduct door waarop met dikke witte letters gekalkt stond: ‘Mode is Porno!’
aangevuld met: ‘Kleding is Repressie!’

Ik reed te snel om de naam van de afzender te kunnen lezen.
Was het een keihard statement van de Bond van Naturisten?
Naakten Aller Landen Verenigt U?
Zouden de activisten hun actie ’s nachts naakt hebben uitgevoerd?
Ik wist het niet.
Hun boodschap had de uitwerking van een mentale kortsluiting.
Plots was mijn bovenkamer van iedere inhoud ontbloot.

Ik staarde in de blauwe lucht waar ik de zwevende deeltjes volgde die in mijn oogvocht dreven.
Wat mij weer aan het pantoffeldiertje deed denken, waar ik als bioloog jarenlang experimenteel onderzoek naar had gedaan.
Ik was van het begin af aan betoverd geweest door hun doorzichtige naaktheid.
Puur zijn, zonder opsmuk.
Biologische mode dient om partners te verleiden, zoals verenpracht (paradijsvogel) en vachtpatronen (giraf, zebra) en de uitzonderlijke prieelvogel, die zijn kleurrijke huid projecteert in de ruimte van zijn zelfgebouwde prieel!
Hij zou de eerste kunstenaar zijn, ware het niet dat zijn kunst wel degelijk nut heeft, wat van echte kunst niet gezegd kan worden.
Het pantoffeldier hoeft als onzijdige niemand te verleiden.
Wat een gemoedsrust zal het geven om geen jaarlijks toelatingsexamen te moeten doen.

Wanneer iedereen het voorbeeld zou volgen van de naakte amoebe, dan zouden wij blind worden voor naakt zijn.
De woorden ‘mode’ en ‘naakt’ zouden uit onze taal verdwijnen, zoals in sommigen landen de begrippen ‘weer’ en ‘seizoen’ niet bestaan vanwege het permanente zonovergoten klimaat.

Familiebanden


Ze waren nooit thuis.
Altijd maar onderweg van A naar B; willoos werd hun leven geleefd, gestuurd door het lot.
B kon van alles zijn, maar A lag onwrikbaar vast als vertrekpunt.
De familie Band had levenslang in het vervoer gezeten, nu waren ze uitgewerkt en lek.
Ooit reden ze samen over Gods ondoorgrondelijke wegen heen en weer.
Hun profiel was inmiddels totaal weggesleten; dat lag dun uitgespreid over het verstrekkende asfalt.
Ze konden rusten, voldaan na al die gevreten kilometers.
Weg van de geur van verbrand rubber.

De oudste vier kinderen waren automatisch in de sporen van hun ouders getreden.
Alleen het vijfde kind wilde zijn eigen weg gaan.
Hij droomde van het onbekende en het doelloze.
Zijn broers vonden dat nietsnuttig, hun opgeblazen broer had het hoog in zijn bol.
De familie verbande hem uit de familiekring.

Op zekere dag klapte hij.
Te hard opgepompt, niet meer te plakken.
De jaren daarop gaf hij zich over aan bandeloos gedrag.
In de haven vond hij tenslotte een vaste betrekking, hangend aan de kade als buffer tussen wal en schip.
Daar voelde hij voor het eerst een thuis.
Het ene na het andere schip zocht hem daar op, terwijl hij doelloos bungelde.

Jaren later vond hereniging plaats.
Aangetrokken door onzichtbare familiebanden kwamen ze weer samen.
Verbonden door dezelfde rubberen ziel, stug en onvermurwbaar.
De spanning was weg.

Hij vertelde over overzeese werelddelen.
Verhalen die schepen hem hadden toevertrouwd met hun kreunende metalen stemmen, al schurend langs de kade.
Ademloos luisterden de familieleden naar de exotische avonturen.
Ze verwonderden zich over de plaatsen waar hij allemaal geweest moest zijn, zelfs de geuren meenden ze te ruiken.
Hij nodigde de familie uit om eens aan te monsteren op een bevriend schip, om zelf…
Ze huiverden al bij het idee alleen, maar de band was hersteld.

Zoetwaterchinees


als je naar het licht wilt
neem dan vooral je schaduw mee

anders blijft ze het zicht beperken
en als een lastige vlieg om aandacht vragen

niets zo onmogelijk als het doodslaan
van een denkbeeldige vlieg

benader het licht altijd ruggelings
zo zie je de schaduw scherp

vanuit duister zie je het eigen licht
alleen dit zicht kan schaduw verbleken

zo breng je de schaduw aan het licht
dan blijken faam en schaamte te verdampen

er blijft niets over om te verliezen
hier blijkt winst niets anders dan totaal zijn

* deze woorden komen van mijn dierbare meester Hoe-lang,
dienstdoend zoetwaterchinees uit de traditie van het eenmalige,
bij onze eerste ontmoeting zei hij:
“Bor, niets moet, zelfs niets niet.”
Hij onderwees mij niets, daar ben ik hem eeuwig dankbaar voor.
Hoe-lang vatte het scheldwoord ‘zoetwaterchinees’ op als een compliment, hetgeen tekenend is voor zijn ruimhartigheid.

Rood gruis (aftelvers)


daar waar je weg bent is de weg

hier ligt het pad, verhard
met dank aan het gruis
van de geschiedenis

(vermalen dakpannen)

het tijdloze maalt alles zo fijn
dingen maken kleurrijk plaats
voor het begaanbare zijn

gaan is de bestemming
elke stap blijvend
in beweging

het dak kan
er wel af
blijven

wie weg is
is gezien

A,F
af

Fabel van de baas


Ze zeggen dat ik een hond ben.
Tenminste, dat woord blaffen mensen mij het meeste toe.
Brave hond dit, brave hond dat.
Ik ken het hele concept ‘hond’ niet, sterker nog, ik ken geen enkel concept.
Aan denken doe ik niet, geen denken aan, zonde van de tijd.

Ik ruik liever echte representaties van de werkelijkheid, geuren dus.
Gedachten ruiken nergens naar, ook al stinken sommige mensengedachten een uur in de wind.
Geur is veel directer, mijn neus is mijn intuïtie, ik ruik onmiddellijk of iets waar is of niet.
En vooral waar het is.
Zo leef ik mijn neus achterna, de waarheid op de voet volgend.
De waarheid is een loopse teef, god weet hoe lekker ze ruikt.
Overal ruik ik haar goddelijke odeur.
Ze heeft vele gedaantes, maar haar geur van waarheid herken ik uit duizenden.

De wereld is voor mij een open boek van louter geur.
De talloze geuren lees ik als zinnen, zinnen van mijn bestaan.
Het geeft mijn leven richting en een verhaal.
Zonder neus zou ik doofstom zijn, niet kunnen communiceren.

Wanneer ik dagelijks mijn baas uitlaat, probeer ik hem rechtstreeks naar de waarheid te leiden.
Helaas is hij niet bij machte de hogere geurliteratuur van het bestaan te decoderen.
Ik laat overal mijn vlaggen achter, zodat de waarheid mij ook weet te vinden.

Zoon van het naamloze


Ik ben de zoon van de betonmolenaar.
Zo werd ik in het dorp genoemd: “O, jij bent Boris, de zoon van…”
Mijn vader reed de betonmolen op en neer, van het cementfabriekje aan de dorpsrand naar de nabije omgeving en terug.
Binnen een straal van vijftig kilometer, anders werd het vloeibare beton te droog.

Ik herinner me nog de geharde broek van mijn vader, stijf van het cement en zacht als schuurpapier.
De broek stond in een hoek van de schuur te wachten tot vader weer zou instappen.
Vader was de zachtheid zelve, nooit stolde hij tot een keihard fundament.
Hij speelde graag met water, na iedere rit spoot hij genoeglijk de aangekoekte betonmolen leeg.
Ik stond er bij en hield de spuit vast als hij met zijn hamer betonkoek uit de gietrand los sloeg.
Het kabaal van galmend metaal met stromend water is de muziek van mijn jeugd.

Mijn moeder had een bloeiende praktijk als vroedvrouw.
Maar van jongsaf ging ik mee met mijn vader, de cabine was mijn speelplek.
De foto toont mijn kinderspeelgoed.
Betonnen blokjes en kegeltjes waar het betonvlechtwerk op gelegd wordt voordat men het fundament stort.
Omdat het zo grijs en onbepaald was, kon ik er alles in zien en beleven.
In mijn herinnering speelde ik urenlang in mijn eentje met mijn betonlego.

Ik had honderden exemplaren
Sommige hadden namen, met name die waar een stukje vanaf was gebroken.
Die kregen iets dierbaars.
Beschadiging is een kenmerk dat naam krijgt.
Het onbeschadigde leeft naamloos.

Wanneer ik door mijn geboortestreek rijd, zie ik in de huizen het fundament van mijn vader en in de mensen het succes van moeder.
Ze leven nog steeds, naamloos.

De broek staat nog altijd in de schuur, maar wacht nergens meer op.

Proeftuin


Ik zie het meisje kijken naar Vermeer
door haar ogen zie ik de wereld stralen
het sublieme vermeerdert zich tot meer dan de som der delen
nimmer een langgerekter blik aanschouwd
van tijdloos aanwezig heden

Vanaf onze eerste ontmoeting
weet ik mij gezien door het licht dat wij zijn, zo ongehoord stil
de wereld is een proeftuin voor ervaringsexperimenten
hele belevingswerelden komen tot bloei en sterven weer af
het zaad blijft slapend achter in de aarde

zo lag ik onder de grond verborgen
tot het meisje mij blijvend wekte