Wetenscheppelijk


Scheppen speelt zich af, niemand die het scheppende kent
het schept strandkastelen voor zacht krachtige golven.
schoonheid van vergeefs streven klinkt ruisend zo bekend.

het graaft kanalen, wild water leidend naar de dorstige zee
die bedolven ligt onder schuim, wind en openende luchten
hun schaduwen scheppen lichtjes met het scheppende mee

jonge wetenscheppers scheppen plezier in schelpenstrand
ze weten zich hier gelukt, als schepsel goed geschapen
in onbegrensd niemandszand waar branding eeuwig brandt

dit tijdelijke bestaat al eeuwig, het vergaan schept spontaan
ruimte voor en achter, onder boven, al het buitenste binnen
het nieuwste begin schept zin in het zonder meer bestaan

De verhaalgenerator

De verhaalgenerator

Er was eens één verhaal dat Pollice nooit vertelde; ‘Het Taboe’
Eerst kende hij het niet want niemand sprak er ooit over.
Tot hij op een avond merkte dat zijn luisteraars tijdens een verhaal plotseling verstijfden en zich met schichtige blikken uit de voeten maakten.
Had hij iets verkeerd gezegd?
Bij navraag maakte werd hem op gedempte toon duidelijk gemaakt dat hij een taboe had doorbroken…
Wat het taboe precies was wilde men hem niet vertellen,
alsof er een vloek op rustte.

Zijn collega verteller, de oude herder Tebaldi probeerde het hem eens uit te leggen:
“Het onvertelde is aanwezig door verzwijging, dat roept een spanning op in een verhaal”
“Het taboe heeft vele aspecten, verwikkelingen en personages, los van elkaar geen probleem, maar sommige van deze drie combinaties vormen een explosieve lading.
Als verteller moet je een zintuig ontwikkelen om het tijdig te ruiken en er sierlijk omheen te gaan, net langs het randje.”
“Het taboe zelf is saai, alleen het vermijden geeft haar kracht”

“Waarom bestaat het taboe eigenlijk als het er niet mag zijn? Vroeg Pollice.
“Het taboe is het grote vormgevende principe” zei Tebaldi geheimzinnig, “als alles gezegd moet worden en mag worden, betekent dat dat de hele taal wordt ontkracht.”
“Zeggingskracht komt van het verzwegene, zonder taboe is alles vormloos en betekenisloos”
“Het moest verboden worden om verboden te verbieden, omdat verboden spanningen geven, stroom.”
“Woorden zijn geladen deeltjes voor de lege batterij van de luisteraar”

Pollice wilde toch een keer het Taboe vertellen om te onderzoeken hoe het werkte.
Hij was binnen een kwartier compleet uitverteld, dat gebeurde hem nooit.
Bovendien hadden zijn luisteraars al na vijf minuten de zaal verlaten.
Het taboe zou het einde zijn geweest voor de verteller als hij ermee was doorgegaan.
Zijn vriend de psychiater Lucello verklaarde het taboe als;
‘de kortste weg van A naar B die je nooit moet nemen’
“Een vertelling bestaat juist uit ontelbare omwegen, slingerweggetjes, een waar doolhof van verhaallijnen”
Bij een verhaal gaat het er juist om nooit direct van A naar B te gaan.”
“Fabuleren is de kunst van de omweg, de mooiste weg naar huis is tevens de langste, en onderweg bordjes verboden toegang tegenkomen maakt de reis spannend”

De nachtpupil


De oude herder Tebaldi bracht zijn kind in slaap door het vertellen van slaapverwekkende verhaaltjes, deze keer over de draak van de Dolomieten:
“De pupil van zijn oog was zo zwart als een maanloze nacht en is dat nog steeds zoals iedereen kan zien” zo begon Tebaldi.
Samen keken ze door het raam naar de donkere hemel, die terug leek te kijken.
Het was een oeroude legende, ontstaan in de diepste nacht,
ver voordat er oren waren om verhalen aan te horen.
Tebaldi wilde het verhaal vervolgen maar zijn jongste zoon onderbrak hem:
“Wat nu als de nacht zelf de pupil is van een onmetelijk groot oog?”
De herder moest lachen maar wilde niets laten merken,
dit waren serieuze zaken voor een zevenjarige.
Mario was klaarwakker.
“Als het oog zo groot is dan drijven wij als een vuiltje rond in die pupil en zal alles wat wij doen worden gezien”

De vader was verrast door de wending die zijn zoon aan het verhaal gaf en zag zich genoodzaakt een zijpad in te slaan,
de draak moest even wachten.
“Je hebt gelijk Mario, er was vroeger een idee en dat werd
‘het alziend oog’ genoemd, het was een idee om de mensen te sturen en te controleren.
Natuurlijk wilden de mensen ontsnappen aan die dwingende kracht, het gevoel dat iets op je vingers kijkt werkt verlammend.

De mensen bedachten allerlei uitvluchten; leven met je ogen dicht, als struisvogel.
Stil blijven zitten, je niet verroeren, zodat de jager de prooi niet opmerkt.
Doen alsof je alleen het juiste doet, je ogen wassen in onschuld.
Het hielp allemaal niets, het werd steeds erger, vertelde Tebaldi, de mensen gingen elkaar controleren en met dwingende ogen de kant opsturen waarvan zij dachten dat het de goede kant was.

Volgens de legende verscheen er een draak aan de hemel die een vuurbal uitspoog midden in het alziende oog.
Die vuurbal was de zon die het alziend oog heeft verblind.
Sinds die tijd is het oog ziende blind, het heeft geen andere keus dan te vertrouwen dat het verhaal goed afloopt, het ziet het leven met vertrouwen tegemoet.

Samen keken ze in de diepe duistere hemel, het was een slapeloze nacht voor beiden.
Tebaldi dacht bij zichzelf, dit is een slecht verhaal voor het slapen gaan, niet slaapverwekkend genoeg.
De jongen keek zijn vader hoopvol aan, om nog een verhaal.

Met dank aan Pollice Grosso.
“Sommige verhalen zijn te mooi om onverteld te blijven”

Pasta paranoia

Pasta paranoia

Ongemerkt en onbedoeld was Pollice truffelleverancier geworden dankzij zijn hond, Volpi.
Aan de apotheek van het Instituto dell’ Anima leverde hij de speciale truffelsoorten, bij uitstek geschikt om als psychofarmaca te dienen.
Zijn vriend Luciano Lucello, geneesheer directeur van de Kliniek van de Ziel betaalde hem in natura met alle mogelijke wederdiensten.
Hij kleedde de verteller, betaalde zijn kapper, zijn tandarts, de pedicure, hield een kamer voor hem vrij, met warm bad.
De truffels waren van onbetaalbare kwaliteit en van onschatbare waarde voor een gekwelde ziel.
De meer gangbare truffels, die Volpino onvermoeibaar opgroef, leverde hij aan restaurants.

Hij betaalde zijn schoenen met de peperdure zwammen.
Feitelijk was de trufato Pollice’s onwettige betaalmiddel, onmogelijk te belasten. Zijn bank lag onder eiken en olijfstronken verborgen.
“Het geld groeit niet aan de bomen maar onder bij de wortels”
Omdat de schuld niet was te verhalen op Pollice was hij bij de belastinginspectie uit zicht geraakt.
Tot een inspecteur met een gastronomische aandoening toch lucht kreeg van de truffel, dat kwam zo;
Pollice had bij vergissing een medicinale truffel aan een duur restaurant in Milaan geleverd.
De inspecteur at daar bijna dagelijks, bestelde alles met trufato. Na het desert van truffelpannacotta verloor de belastingman het bewustzijn.
De overdosis had hem te veel belast.
Nu hing hij daar achterover in zijn stoel, comatueus.
Het personeel probeerde hem bij brengen met ijswater, een genante aanblik voor de andere gasten.
De kok raakte in paniek, de sterke geur van de truffel had hem al doen fronsen bij de bereiding, nu liep hij jammerend te ijsberen.
Zo discreet mogelijk werd de gast afgevoerd.
Een bevriende arts stond ook voor een raadsel en wist niets beters te bedenken dan rust voor te schrijven en af te wachten.
Het bericht bereikte Pollice, die onmiddellijk Luciano inschakelde.
Zo kwam de inspecteur in de zielskliniek terecht voor deskundige behandeling.
Lucello probeerde een tegengif uit om de patiënt weer bij kennis te krijgen.
Tot zijn verbazing werd de man een paar uur later al wakker uit zijn onvrijwillige narcose,
Hij wist evenwel niets meer over zijn identiteit, Lucello was euforisch over dit bijverschijnsel.
Gelukkig konden ze uit zijn papieren opmaken wie hij was.
Het duurde een dag om de belastingman bij te praten over wie hij volgens zijn documenten moest zijn, langzamerhand kwam alles weer terug op zijn plaats.
Een maand later kwam hij verhaal halen over de gang van zaken in de kliniek.
De geheime truffelhandel kwam aan het licht en Pollice’s rol als leverancier.
Er dreigde een inval en onderzoek van de belastingdienst.
Hoe zouden de vrienden dit kunnen uitleggen, dat er geen geld aan te pas kwam?
Luciano Lucello zag geen ander uitweg dan de inspecteur voor die avond uit te nodigen voor een diner met de juiste dosis truffelextract.
Na het eten viel hij inderdaad weer achterover in een diepe slaap.
Ze reden hem naar huis, legden hem in bed en wisten de sporen van zijn financiële onderzoek.
Van zijn huisrestaurant vernamen ze later goed nieuws, hij was niet meer de oude geworden, maar wel vriendelijker.
Door deze geschiedenis kwam Lucello op het idee een restaurant voor de ziel te beginnen, met een menukaart van geestelijke aandoeningen.
Luciano keek dromerig voor zich uit en dacht:
“Doet u mij maar de Tagliatelle Paranoia”
Alles komt aan op dosering en een bijpassende gerecht om precies het gewenste geheugenverlies te veroorzaken.

De open deurwoning


Wie Grosso wilde bezoeken stuitte op een ontastbaar probleem,
een leegte in de vorm van een huis.
De man woonde overal en meestal nergens, hij was permanent onderweg.
“ik voel mij overal thuis, een naaktslak vindt overal onderdak”
Door de Italiaanse wet werd de verteller verplicht een postadres te hebben.
Het Italiaanse ministerie van belastingen houdt haar contacten graag warm en innig.
Pollice heeft na enig aandringen van een deurwaarder een antieke voordeur in gebruik genomen als vaste verblijfplaats. De monumentale deur werd opgehangen in het poortgebouw van Instituto dell’Anima.
Zijn deur staat altijd open, voor de postbode, aan de binnenkant van de deur hangt een grote jute postzak bij wijze van brievenbus.
Grosso krijgt relatief veel post voor een analfabeet.
Als hij na een verhalenreis zijn deur opent zit de zak vol.

De post laat hij zich voorlezen, vroeger door de postbode en nu door zijn biograaf, van wie ik dit verhaal doorgespeeld kreeg.
De enveloppen zijn vaak alleen met zijn naam beschreven, zonder adres, soms onder de stempels van diverse districten.
Toch komen ze in de zak terecht, er is altijd wel iemand die hem kent.
Nadat de belastingsambtenaar een ware jacht op Pollice Grosso had gemaakt waren ze tot een mondelinge overeenkomst gekomen, bekrachtigt met een feestelijk diner op het dorpsplein ergens in Toscane.
De overeenkomst hield in dat de verteller voortaan een vast postadres moest hebben en in natura zijn belastingen moest voldoen, mondeling.
Een boekhouding willen inzien van een ongeletterde zou natuurlijk een absurde eis zijn, dat begreep de dienst.
Op onroerend belastbaar bezit kon men hem ook niet betrappen.
Een jaarlijks goed verhaal voor alle belastinginspecteurs zou dan als genoegdoening dienen, maar dan moest hij wel met een goed verhaal komen.
Grosso had meteen ingestemd:
“mijn hele wereld is mondeling, dus waarom niet”
Later bekroop de twijfel hem, weifelend.

De belangrijkste post bestond uit uitnodigingen om ergens op verhaal te komen, dankbetuigingen van toehoorders, aanmaningen van het ministerie van belastingen.
De mondelinge schuld liep op, een achterstand van jaren.
Pollice wilde best afbetalen met verhalen, maar het kwam er niet van.
Hij wilde eerst een goed verhaal vinden.
Eigenlijk vond hij geen enkel verhaal goed genoeg om zijn schuld af te lossen, alleen het hele verhaal kon goed zijn.
Maar hoe vertel je het hele verhaal, waar begin je?
Daar is geen beginnen aan.
De belastingdienst schold de schuld kwijt.
Tot een ambtenaar lucht kreeg van zijn geheime truffelhandel.

De schriftgeleerden


In de loop der jaren verschenen er verschillende studies over het mondelinge werk van P.Grosso.
Deze zijn gebaseerd op transcripties van de orale verhalen die de verteller her en der fabuleerde.
Zo bestaat er een dissertatie:
Vorm en stijl in het werk van P.Grosso, intentioneel geconcipieerd of gecultiveerd onvermogen?
De promovendus Italiaanse letterkunde geeft geen eenduidig antwoord op deze tweeslachtige stelling.
Soms lijkt hij over te buigen richting gecultiveerd onvermogen dan weer naar bewust beoogde compositie. Aan het slot vraagt hij zich af of beide mogelijkheden niet tegelijkertijd naast elkaar kunnen bestaan, hij wil het niet uitsluiten noch bevestigen, hetgeen typerend is voor deze tak van wetenschap. Hoe kan het ook anders als de wetenschap het denkbeeldige betreft.

De schriftgeleerden baseren zich op handgeschreven transcripties van Grosso’s orale verhalen.
De moeilijkheid is dat zo’n transcriptie slechts een eenmalige geldigheid heeft.
Vergelijking van diverse transcripten leveren vaak evenzovele versies op van hetzelfde verhaal.
Dat bracht de universitieit van Florence er toe om een speciale vakgroep ‘oralistiek’ op te richten met als enige onderzoeksonderwerp P.Grosso.
Hoe inconsequenter het onderwerp zich gedroeg hoe interessanter maar ook onoverzichtelijker het wetenschappelijk veld werd, na een jaar werd de vakgroep opgeheven.
Hun enige onderzoek: ‘Narratieve manipulatie inzake Grosso’ kon vaststellen dat de verteller zijn verhalen doorspekt met subtiele verwijzingen naar producenten, producten en plaatselijke middenstand. Schaamteloze mondelinge reclame, vonden de taalpuristen die alleen het ‘eerlijke verhaal’ wilden horen.
Pollice verdedigde zich bekwaam: “Schaamteloosheid is mijn eerste natuur, het is niets anders dan totale transparantie, openheid van zaken” na afloop prees hij nog even de venkelworst van de plaatselijke slager aan.

Een boeiende studie is: ‘Het recept van Pollice Grosso’
De drievoudige werking van het orale verhaal.
Het verhaal als recept kan als:
1) geestelijke voeding dienen, (inspiratie/inblazing)
2)medicinaal recept een kwaal genezen, (het verhaal als bril, de receptoren worden bijgesteld)
3) vergif werken, bedoeld of onbedoeld. (zie Werther van Goethe, de golf van zelfmoorden)
Soms kan een gif ook genezend werken in een homeopathische dosering.
De geleerde komt tot de conclusie dat de werking geheel en al afhangt van de lezer, hoe die het leest of in geval van Grosso, hoe de luisteraar het hoort.
De verteller wordt tot slot geheel vrijgepleit van elke gewenste of ongewenste bijwerking.

Pollice, die bij de promovering was uitgenodigd moest lachen om de goedbedoelde analyse van de schriftgeleerde.
Hij stond erop een kleine toevoeging te mogen maken, nummer vier;

“Na elk verhaal, driemaal daags, nodig ik mijn toehoorders uit om samen te eten.
Niets maakt zo hongerig als reizen in de geest, zo vieren we iedere dag samen met feestelijk voedsel, het is heerlijk als iedereen zijn lievelingseten deelt”
“Mijn verhalende leven is niets anders dan een recept voor brood op de plank, smakelijk eten”
De maaltijd kon beginnen.

Cineast van de geest

Het was de grootste vergissing van hun leven om een film te willen maken over Pollice Grosso en vooral met hem.
De broeders Fragolini, cineasten, waren bewonderaars van het verschijnsel Grosso.
In die tijd liepen geruchten over verhalen van en over Grosso als een lopend vuurtje door het hele land.
Ze reisden hem zelfs na om zijn verhalen te volgen, er kon immers materiaal bij zitten voor een volgende film.
Opeens kwam Luigi op het idee een film met Pollice te maken, broer Carlo was er meteen voor in.
Ze hadden zulk goed contact met Grosso dat het bijna vriendschap leek. Het maakte Pollice niet zoveel uit.
Als de Fragolini’s een film wilden maken met hem verleende hij graag zijn medewerking, omdat hij ze aardig vond en benieuwd was naar de filmwereld.
Zijn enige voorwaarde was dat Ventoresa de muziek in de film zou maken, live.
Het kostte veel moeite om Pollice uit zijn hoofd te praten dat live muziek in een speelfilm niet zo handig was, al was het maar omdat bij het snijden van de film ook het geluid in stukjes aan elkaar geplakt zouden worden.
Vanuit compositorisch oogpunt een interessant experiment, maar de Fragolini’s waren uit op een coherent chronologisch verhaal.
Na lange biografische gesprekken, monologen van Pollice, schreef Luigi Fratellini het script; “Raconto il Mondo, de Wereld Vertelt”
Hij gaf het script aan Grosso ter inzage, die er ongezien mee instemde.
Er werd een souffleur ingehuurd om de analfabetische verteller de tekst te leren.
Na een week was de man dolgedraaid door de verteller, Pollice voegde woorden toe, liet woorden weg en kwam ongevraagd met uitgebreide biografische gegevens.
Carlo suste de boel en stelde voor te gaan draaien, dan zouden ze op de set wel oplossingen vinden.
Pollice genoot volop van de filmset, het nagebouwde decor van zijn jeugd.
Hij vond het heel gezellig met de crew, maar liep uit het beeld, door het beeld, sprak wanneer hij veelbetekenend moest zwijgen, was niet te vinden als hij nodig was.

Uiteindelijk besloten ze dat Pollice maar gewoon zichzelf moest spelen; “vergeet die tekst, zeg het maar gewoon”
Dat leek het beste, maar de verteller kon moeiteloos alle mogelijke personages spelen in zijn verhalen, maar onmogelijk zichzelf zo bleek. Grosso verklaarde;
“Ik ben het medium waardoor verhalen vanzelf stromen, maar ikzelf ben leeg, als een gootje waar het afvoerwater door wegloopt”
Nu kregen de broeders ruzie over wie op dit onzalige idee was gekomen, de spanning en de kosten liepen op.
Het gootje verstopt.

Van het debacle is een korte documentaire samengesteld, the making of Raconto il Mondo.
Ventoresa speelde, uiteraard ongezien, de geluidsband onder de film in, thuis in zijn eigen donkere huis.
Het was een laatste strohalm van de Fragolini’s om nog een beetje uit de kosten te komen.
De documentaire ging in première op kleine filmfestivals,
zij het onder een andere naam: Direttore F.Malocchio.
De gebroeders wilden er liever niet aan herinnerd worden.
De documentaire is niet om aan te zien, toch is het de moeite waard om hem te bezoeken vanwege de bijzondere soundtrack van Ventoresa.
Met de ogen dicht krijg je toch een goede indruk van het leven van Pollice Grosso, je hoort als het ware de wereld die zich vertelt.

Inmiddels is het contact weer als vanouds, bijna vrienden.
“Pollice is een ramp op het filmdoek, maar als je hem hoort vertellen zie je er vanzelf de filmbeelden bij, hij is de cineast van de geest, hij levert alleen ondertiteling” alsdus Luigi

Het verhaal als bril

Één blad kan maken dat je anders naar alle andere bladeren kijkt.

Het verhaal is een bril waardoor je anders, beter, slechter naar de werkelijkheid kunt kijken.
In het beste geval kunt soms door een verhaal zien wat werkt en wat niet. Alles wat je ziet vertelt zijn eigen verhaal.
De ene bril laat je deze kant van dat eigen verhaal zien,
de andere bril maakt de andere kant zichtbaar.
Weer een ander montuur maakt de onderkant zichtbaar of de zelfkant, de binnenkant…

Pollice Grosso droeg soms een leesbril, in zijn haar, om zijn grijzende zwarte krullen uit zijn ogen te houden.
Zijn publiek vond dat wanneer hij in de schemering het verhaal van de moeder vertelde dat hij eruit zag als een oude vrouw, een stokoud wijf.
Pollice kon dat voluit beamen, als hij in de spiegel keek meende hij werkelijk het gezicht van zijn eigen moeder te herkennen dat hij sinds zijn vlucht van het eiland nooit meer had gezien.
Het verhaal van de moeder ging er altijd in als wijn in een bodemloos vat.
Het ging in feite om het scheppingsverhaal, de moeder die alle moeders voortbrengt.
Moeder natuur die moeder aarde baarde, moeder aarde baarde het vruchtwater dat al het plantaardige op haar beurt weer ter wereld bracht.
Welbeschouwd was het een eindeloze rij van moeders die in elkaar pasten als schillen van een kosmische ui.
Alleen die allereerste moeder, waar kwam die vandaan, uit welke baarmoeder werd zij geboren?
Kip of ei?
Dat leek een dilemma, maar voor Pollice was het kip en ei.
Een subtiel verschil, maar Pollice eet ze allebei.
Volgens het verhaal van Pollice was de eerste moeder geboren uit de ruimte.
Wat is een baarmoeder anders dan een beschikbare ruimte?
De bevruchting kwam tot stand door de afwezige vader Stilte op bezoek kwam bij de afwezige moeder Duisternis.
Op het moment van bevruchting gloeide het eerste licht op.
Zo was de oermoeder ontstaan, aldus de fabulerende Grosso.
Dat was het gezicht dat Pollice in de spiegel meende te zien, zijn oermoeder.
Het publiek luisterde ademloos hoe alle moeders met elkaar verbonden werden in dit ene verhaal.
Die allereerste geboorte valt natuurlijk en naadloos samen met de geboorte van het verhaal.

Na dit verhaal keek het publiek net even anders naar de wereld, en naar elkaar.
Ze zagen elkaar nu meer als wezen, kinderen van die afwezige vader en moeder, stille duisternis.

Het verhaal als bril, om het wezen te zien, Pollice Grosso had ook opticien kunnen worden.

Pipistrello Ventoresa


Ventoresa kreeg al jong de bijnaam Piano, Piano Ventoresa.
Als blindgeboren peuter was hij al in gesprek met de piano. ‘Het eerste ding dat zijn vragen beantwoordde’
Piano werd synoniem met het instrument, samen werden ze herkend.
De bijnaam, Piano had zijn echte voornaam zo langdurig verdrongen, dat zelfs zijn moeder niet meer op zijn echte naam kon komen.
Uiteraard is elke naam slechts zogenaamd, maar het intrigeert als een voornaam zomaar verdwijnt.
Zijn eveneens blindgeboren moeder had ooit mondeling aangifte gedaan van zijn geboorte maar ze had de betreffende ambtenaar nooit gezien, ze had geen schriftelijk bewijs van zijn inschrijving.
Bij navraag bleek de kleine helemaal niet in de registers voor te komen.
Op papier bestond de kleine Piano niet.

De kleine Ventoresa kon zich eerder met de piano verstaan dan dat hij mensentaal sprak.
Hij vertelde ooit aan Pollice Grosso dat hij mensentaal eerst als muziek hoorde, puur als klank, zonder de letterlijke betekenis ervan.
Men ging zich zorgen maken over hem, dat hij maar niet tot spreken kwam.
Vroeg men hem iets dan speelde hij het antwoord op de piano.
Ze werden stil van het antwoord.
Op een zekere dag, toen de pianostemmer de buik van de piano opende, voelde hij voor het eerst de ingewanden van zijn beste vriend, de hamers, de snaren, het vilt.
Opeens bleek hij goed te kunnen spreken, hij wilde alles weten van de stemmer, over het inwendige mechaniek, deze liet hem alles voelen met zijn kleine vingertoppen.
Hij was toen zeven jaar blind.

Later pastte het niet meer om hem Piano te blijven noemen,
Ventoresa werd zijn artiestennaam, Vento voor intimi.
Op de affiches verscheen zijn naam Ventoresa Piano, alsof piano nu zijn echte achternaam was.
Om alle verwarring te beëndigen had zijn impressario besloten hem voortaan uitsluitend nog Ventoresa te noemen, zonder het instrument dat hij bespeelde, dat sprak inmddels al vanzelf.

Wanneer Pollice Vento bezocht stootte hij zich altijd aan de meubels in het huis omdat het er pikkedonker was.
Pollice kon zo ervaren hoe het is om blind te zijn.
Zijn eigen huis kende Vento als zijn broekzak, daarbuiten oriënteerde hij zich door te klikgeluiden met zijn verhemelte te maken, zoals een vleermuis doet, door echolokatie. “Misschien is je echte voornaam wel Pipistrello?” plaagde Pollice zijn vriend, “Pipistrello Ventoresa!”
Deze antwoordde door in de duisternis zijn piano te laten spreken.
Pollice verzocht Vento om eens een Nocturne te spelen.
Vento was in lachen uitgebarsten;
“Een blinde pianist speelt louter en alleen maar nachtstukken, Beste Pollice, Nocturnes, het is altijd nacht”

Fijnbesnaard brandhout

Pollice Grosso heeft, behalve van het feit dat hij nooit de piano heeft leren bespelen, nergens spijt van.
Pianoklank is het enige waarvoor hij zijn verhalen voor zou willen inruilen.
Dat hij geen boek kan lezen kan hem niets schelen, maar verhalen kunnen spelen met pianoklanken dat leek hem ultiem.
In Ligurië ontmoette hij de blinde pianist, Ventoresa, de man zonder voornaam, die al tastend zijn weg zocht over het klavier.
Pollice genoot van de pianofabels, spelenderwijs ging Ventoresa soms een straatje om, stootte zich aan dissonanten die dan mooi oplosten in transponerende harmoniën, of hij schetste klankschappen met vergezichten van episch melodische reizen, soms verliet hij zelfs de aardbodem om kosmische klankwerelden te bezoeken.
Soms zag Pollice in Ventoresa een schrijver die de piano als typmachine gebruikte om kosmische boodschappen de ether in te zenden, om zijn bovenaardse zielsverwanten te contacten.

Een verteller bespeelt geen instrument, het publiek is zijn instrument, je weet nooit hoe je verhaal weerklank vindt, welk register zal resoneren.
Als violist speel je op je eigen instrument, maar een pianist weet nooit in welke staat hij zijn bruikleeninstrument aantreft.
Het publiek is eveneens een bruikleeninstrument, van wisselende kwaliteit.
De ene keer is het in goede stemming, de andere keer kunnen er zwevende toonhoogtes in zitten of erger een wolfskwint.
Pollice bespeelde elk publiek, ongeacht in welke staat…

Een pianist is instrumenteel gezien een soort zwerver.
Verweesd reist hij rond, langs zijn vele scharrelpiano’s in soms obscure ruimtes.
De liefde van zijn leven, een volmaakt instrument, ontmoet hij zelden en als hij pech heeft, nooit.
Ventoresa verstond de kunst om zelfs op een besnaard stuk brandhout nog muziek te toveren.
Hij stemde als het ware zijn muziek af op de piano, het klonk alsof iedere valse toon precies zo bedoeld was.

Ventoresa had Pollice eens les gegeven.
De blinde meester had zijn hand gepakt, gekneed, gevormd, op het klavier geplaatst, zijn vingers bewogen.
Pollice had zijn ogen maar dichtgedaan om het nog beter te voelen, een heerlijke massage.
Hij voelde hoe zijn vingers zacht de toetsen streelden,
piano e lento.
De blinde meester had zijn hand losgelaten en de vingers waren vanzelf doorgegaan met spelen, alsof hij zweefde boven een zonovergoten landschap, hemels.
“Wandel maar verder, moedigde de meester hem aan, je vindt je weg vanzelf”
Dat was zijn eerste en laatste les geweest.
“De rest is vaak spelen, en vooral veel”, had Ventoresa gezegd.
Helaas kwam hij niet veel piano’s tegen zodat er niets van spelen kwam.
Wel bezocht hij zo vaak het kon zijn zielsverwant.
Zijn blinde vriend kon geen noot lezen, Pollice geen letter.
Ze wisselden verhalen uit, soms traden ze samen op, zachte muziek stroomde dan onder het verhaal door als een ondergrondse rivier.

Ventoresa had zelf nooit les ontvangen.
Als kind ontdekte hij dat de piano was het eerste dode ding was dat tot hem sprak nog voor hij zelf leerde praten.
De toetsen hadden hem één voor één hun verhaal aan hem toevertrouwd, die verhalen koesterde hij.
Hun gesprek ging dagelijks verder, noot voor noot.
“De dingen vertellen vanzelf hun verhaal, als je maar lang genoeg luistert ontdek je dat er geen dode dingen zijn”

Hoe Ventoresa zonder voornaam kwam te zitten een andere keer.