Zeven zonen

We hebben ooit zeven zonen geadopteerd,
ze kwamen zo iel als jonge twijgjes.
Nu staan ze met bast en uitgeschoten pruiken,
we knippen hun stronkige koppen en tenen.
Anders worden het alsnog bomen van kerels.
Zonen hou je kort voor algemeen nut
als schuilplek voor mezen en merels.
Begeleiden ze zingend onze latere levensweg,
een wilgenrij als oudedagsvoorziening.
Wanneer zij krom en oudgegroeid volharden
zijn wij reeds hemelwaarts gesnoeid,
dan moeten zij het als wezen zelf rooien.

Fabel van de Saurus

Hoe gaat het?
De rivier stroomt of de bedding ligt droog en vol geslepen stenen.
Wat was er heerlijker om door een rivier te waden in de zon,
ijskoud smeltwater uit de bergen rondom, ijsvoeten op de zonwarme keien.
Een stroom zo breed als het dal, het ruisende geluk van het vinden.
Wat viel daar te vinden?
Gepolijste kiezels met bergkristal, zachte keiharde vormen,
verzamelen en weer in de rivier gooien om dat geluid te horen,
wekenlang ruisende oren.
Een enkele eivormige mocht mee in bed om te worden uitgebroed tot een onbekende saurus. Het lukte, die saurus was je zelf.

Sindsdien is er weinig veranderd, nog steeds waad ik door de rivier van informatie, verzamel, gooi terug voor de weerklank en neem een enkele mee naar bed om tot droom uit te broeden.
Als woorden de rivier zijn dan zijn stenen de echte directe ervaringen.
Woorden kunnen al stromend slechts verwijzen naar die echte keien.
Een drooggevallen bedding heeft niets meer te zeggen,
dat is van een schoonheid die zelden herkend wordt.
Zo gaat het.

l’eau d’heures 2

Philippe de Bougy voelde zich ontheemd in India, dat lag niet zozeer aan India maar aan zijn neus die nu een nutteloos ornament was.
Je thuis voelen is in eerste instantie je thuis ruiken, je nestgeur herkennen. Zonder neus was je gedesoriënteerd, bovendien was je je intuïtie kwijt. De neus, zetel van de intuïtie, zonder zetel kan je vertrouwen nergens zitten.
Het laatste sprankje intuïtie had hem naar India gelokt,
waarom wist de parfumeur niet.
Philippe vond het al heerlijk om zich in de anonimiteit van India onder te dompelen, niemand kende hem daar, weg uit de terreur van de bekendheid, dat alziend oog.

Weinig dingen zijn zo eenvoudig als een guru vinden in India, helemaal als je niet zoekt.
‘What is the problem?’ vroeg de guru in gebroken engels aan het nieuwe gezicht.
‘I can smell nothing!’ luidde het gebroken antwoord.
De guru begon aanstekelijk te lachen, Philippe kon het niet weerstaan mee te lachen, tot tranen toe.
‘Congratulations…you see, our whole effort here is to achieve nothing, and you can smell it! so please bring us there!’
Philippe begreep er niets van maar voelde zich bevrijd dat hij zijn geheim bij de guru neer kon leggen.
‘So what else?’ vroeg guruji.
Er verscheen een frons, ‘I lost my home, I don’t know where to find it!’
‘It is so simple that you overlook it…Home smells like nothing from now on, it had always no smell at all, but you didn’t recognize it, no smell is so very subtle…’
Het kwam bij Philippe binnen als iets wat er altijd al was geweest, meteen voelde hij een thuis op deze vreemde plek met deze vreemde mensen, zo vertrouwd.
Het drama was opgelost als sneeuwval in de tropen.
Hij rook nog steeds niets en toch was zijn intuïtie terug.

Nu voelde hij zich overal thuis, zelfs in Parijs.
In een bui van euforische overmoed bracht hij, tegen alle adviezen van zijn staf in, een geurloos parfum op de markt. Uiteraard werd het een flop, niemand begreep het.
Philippe de Bougy koos voor een anoniem leven, het maakte niet uit waar. Elk jaar bezocht hij guruji, om tot tranen toe te lachen.

L’eau d’heures 1

Philippe de Bougy had de top bereikt in Parijs als parfumeur, hoofd van een waar geurimperium genaamd L’eau d’heures, ‘Het water van uren’
Het was geleidelijk begonnen dat hij minder ging ruiken.
Hijzelf merkte het niet op, hij dacht alleen maar dat wat hij nog rook subtieler was.
Pas toen hij een keer letterlijk niets meer rook begon zijn hart te bonken.
Rook hij een herinnering aan geur?
Een bevriende arts onderzocht zijn neus en stelde de diagnose, Anosmie.
Niets meer kunnen ruiken, daar was geen woord voor en waar geen woord voor is bestaat officieel niet.
Had hij teveel geroken dat zijn reukorgaan was versleten?
Philippe herinnerde de arts aan zijn geheimhoudingsplicht, niemand mocht dit gaan weten.
Het imperium draaide verder onder zijn geurdoofheid, zo noemde hij het tegen zichzelf.
Gaandeweg ging hij zich meer zorgen maken, twijfel werd vertwijfeling.
Zijn naaste medewerkers van het lab merkten dat hij zichzelf overmatig parfumeerde,
de exquise stank sloeg op hun keel, niemand durfde het te zeggen.
Het eten in de duurste Michelin-restaurants smaakte hem ook steeds minder,
de meesterparfumeur raakte in een depressie.
Om het te verwerken nam hij een sabbatical en trok naar India waar niemand hem kende.
Het land van talloze geuren, waar hij als beginnend parfumeur zijn grondstoffen inkocht.

Generositeit

Ergens in Australië woonde een jonge jongen in the bush,
groeide op met Aboriginals in een caravankamp.
Wonen in een wagen, hunkerend naar een nomadisch bestaan,
ook al komt die kar nooit meer van zijn plek.
Op de radio hoorde hij jazz op piano en een exotische naam, Tristano.
Dat daar een pianist aan te pas kwam, wist hij veel,
ontdekt hij jaren later tijdens een roundabout,
in een kroeg speelt een kerel op een piano in ruil voor drank.
Dat wil hij ook wel, a muse for booze, klank voor drank.
Hij vraagt of hij hem les wilde geven, dat kan.
Kom maar langs in de caravan, die ene met nog wielen.
De volgende dag krijgt hij zijn eerste les:
Speel ‘round midnight’ maar, in alle toonsoorten en kom dan terug.
Hier was de bladmuziek.
Na vijf jaar ploeteren lukt het.
Dankzij al die fouten noten die hij zelf heeft leren
oplossen in goedklinkende heeft hij zijn eigen stijl gevonden.
Stijl is overwonnen onvermogen.
Nu pas realiseert hij zich dat hij die eerste en laatste les nooit heeft betaald.
Vraagt aan zijn meester wat dat kost.
Geef maar een fles had deze gezegd of speel wat.

Didactisch meesterwerk.

Fabel van leraar

Ik had eens les bij een leraar.
Na zes lessen lukte het mij niet meer om naar de les te komen. Ik had nog recht op zes lessen zei mijn leraar die ik vaak op straat tegenkwam.
Steeds beloofde ik te komen en dan kwam ik niet.
Het was een altijd een leuk contact, ook de lessen vond ik leuk, toch lukte het niet. Wat voor lessen hij gaf weet ik inmiddels niet meer, zo lang geleden is het.
Ik weet nog goed wat hij op een gegeven moment zei:
“Weet je wat, die lessen blijven gewoon staan voor jou, er is alleen één principe dat ik hanteer en dat is dat bij iedere week dat je de les mist dat de lestijd gehalveerd wordt,
dus na de eerste gemist les heb je recht op twee weken een half uur, vier weken een kwartier les, acht weken zeven en een halve minuut les etc. begrijp je?”
“Waarom?” vroeg ik.
“Omdat je mijn beste leerling bent”

Tot op de dag van vandaag heb ik recht op zijn lessen.
Inmiddels een ontelbaar aantal lessen van de duur van een oogwenk of minder. Ik zou weken tekort komen in dit leven.
Deze les zal mij altijd bij blijven, wat je noet begrijpt is onvergetelijk.

Nu pas denk ik te begrijpen waarom het niet lukte.
Ik had wat hij mij vertelde al begrepen, ik moest het alleen in de praktijk brengen.

Een echte leraar maakt zichzelf het liefst zo snel mogelijk overbodig,
daar is hij zijn leerlingen dankbaar voor.

Zijn is wezen

Elke keer wanneer ik vergeten ben dat ik een vrouwenlichaam heb word ik ongesteld. Geen punt verder behalve dat ik mij weer ga afvragen wat het betekent om vrouw te zijn.
Nooit komt er een bevredigend antwoord.
Kinderen baren zegt mij weinig.
Dat zou een vrouw zorgen moeten baren maar mij baart het niets.
Ik ben met weinig tevreden, zelfs met niets.

Levend in de vergeetstand ben ik er gewoon, vrijwel zonder kenmerken.
Dat uiterlijk is er wel maar ik zie het zelden, soms in een etalageruit.
Het verbaast mij dat mensen daar leven, daar buiten.
Voor mij is alles binnen, ook wat buiten lijkt is binnen.
Toch komt die vraag steeds weer op, uit een misvatting.
Het is waarschijnlijk heel simpel: je hebt een vrouwenlichaam maar dat ben je niet, een onderscheid tussen hebben en zijn.
‘Maar wat ben je dan als je geen lichaam bent?’ vraagt men dan.
‘Een openbaar geheim?’ vraag ik als antwoord.

Voor geen probleem bestaat geen oplossing.

(Om misverstanden te voorkomen, bovenstaand bijdrage is geschreven
door gastcolumniste Eva Fagel, zij schrijft onder pseudoniem,
ik heb haar uitgenodigd als meest trouwe lezeres van Openbaar Geheim,
ze is de eerste uit een reeks gastschrijvers die ik heb gevraagd)

Ontschepping

God schept Adam bij de vuilnisbak.
De Sixtijnse Kapel ligt op straat geprint op canvas.
De goddelijke vonk doorgegeven met fingerspitzengefühl.
Michelangelo was ook een geniale beeldhouwer.
Hij schiep David door simpelweg marmer weg te laten.
Zijn kunst van het weglaten maakt veelvuldig gebruik van de vuilnisbak, al het overbodige marmer mag bij het grof vuil.
Alles is vormgegeven ook de vuilnisbak.
Een volmaakte wereld is een wereld zonder afval.
De vuilnisbak is dan zelf overbodig, in wat wordt de vuilnisbak weggegooid?
In een container.
God is een containerbegrip.

Koeloze luxe

De boerderijen in het dorp zijn tot luxe appartementen omgebouwd. Overdag maakt het een uitgestorven indruk.
De koeloze grasweides worden door robotmaaiers permanent kaalgeschoren.
Tweeverdieners moeten alle zeilen bijzetten om hier te mogen wonen, het wonen beperkt zich tot de avonden.
In de avond zijn ook de onbewoonde huizen verlicht door een tijdklok.
Veel woningen zijn als tweede huis in bezit en staan dus nog vaker onbewoond te wachten op een dagelijks leven.
Als huizen zich konden vervelen…
Luxe verveelt zich.
Luxe als antwoord op een nooit gestelde vraag, een oplossing voor een niet bestaand probleem.
Het schrijnt irritant, uiteindelijk gaat men verlangen naar echte pijn. Teveel gemak sloopt de mens.
Gun ons de frictie van het onvolmaakte, van onzekerheid, leve het onvoltooide. Waar jeuk is is leven.

Menstoringen

In het dorp waar ik woon groet men elkaar niet.
Men zegt niets tegen elkaar. Men is een raar woord.
Men zegt dat het komt omdat het allemaal import is wat hier woont.
Rijke vluchtelingen uit de randstad, de armen vluchtten juist naar de stad.
Ik weet toevallig wat van electronica en alarmen die spontaan afgaan.
Een rijke vluchteling bij wie ik naar binnen wist te dringen, achter zijn beveiligingssysteem, wist mij te vertellen:
‘Wij zijn graag op onszelf, ik stoor niet graag iemand omdat ik zelf niet gestoord wil worden, daarom ben ik hier gaan wonen, omdat ik niet gestoord wilde worden,in de stad werd ik permanent helemaal gestoord, die geuren, geluidsoverlast, sirenes, al dat menslijk verkeer…’

Ik knikte zonder iets te zeggen en prutste onderwijl nog wat aan beveiligingsdraadjes.
In het begin had ik iedereen begroet, maar na keer op keer souverein te zijn genegeerd stopte ik ermee.
Wie zich hier daaraan stoort is gestoord.
Het alarm zou voorlopig nooit meer afgaan.