Oomschap

Onze Amsterdamse familietak vertoonde wildgroei, een beetje zoals de maretak parasiteert op eikenhout.
Van welk hout mijn tante gesneden was weet ik niet maar het leidde tot vreemde familievertakkingen:

‘Hee poppelepee’, zong ome Frans die helemaal mijn oom niet was, terwijl hij ‘zagezagewiedewiedewagen’ de ouwe soepkip in brokken probeerde te snijden.
Zijn oomschap ontleende hij, ‘een pikketanussiegateraltijtin’ aan het feit dat hij mijn tante, die echt mijn moeders zus was had veroverd.
Nu stelde dat veroveren ‘ hee, sabberderosia envanjehela..’ niet veel voor. Tante liet zich zonder enige weerstand innemen.
Ze zette haar zegepoorten, zeg maar gerust, wagenwijd open, ‘Bij ons in de jordahaan’. Ik had op deze wijze een immer groeiend legioen van vreemde omes: Ome Piet, ome Henk, ome Gerrit, ome Hop, ome Daan enz.
‘Wie hebter seepsop in de pruimepap gedaan…?’
De kip bleek verre van gaar. Tante had de kip geroofd uit de snackbar waar ze wel eens werkte.
Oompie Jochem, die kaal en scheel was verslikte zich zonder gebit in de rubberachtige kip en kuchte dat het niet te vreten was. Iedereen lachte behalve Tante Coba die deed alsof ze onschuldig keek. De kip had toch lang genoeg gekookt, zo luidde haar alibi.
Met diezelfde blik lonkte ze naar elke toekomstige ome van mij die zich meestal graag gewonnen gaf. Dat tante voor zoveel ooms een lekker kippetje was begreep ik als kind niet en later nog veel minder. Nu begrijp ik wel meer dingen niet. Eerlijk gezegd begrijp ik van alles in wezen niets.
Op zekere dag zat oom Frans huilend bij ons op de bank, tante was even op vakantie naar Spanje, waarschijnlijk met een andere oom. De gangmakende zanger was plots veranderd in een nerveus wrak.

Offenbahres Geheimnis

‘Wem die Natur ihr Offenbahres Geheimnis zu enthüllen anfangt, der empfindet eine unwiederstehliche Sehnsucht nach ihre Würdigsten Auslegerin: Die Kunst.’ Wolfgang Goethe

‘Degene aan wie de natuur zijn openbaar geheim begint te onthullen, die voelt een onweerstaanbaar verlangen naar haar waardigste vertolkster, de kunst.’

Dit citaat verwijst naar het openbaar geheim van de natuur dat resoneert in de menselijke natuur en uitdrukking zoekt in de kunst.
Zo gezien is kunst een volkomen natuurlijk verschijnsel,
een bloeiwijze van de menselijke natuur.

Kunst is een bijzondere voortplanting, niet het reproduceren van één soort, maar het openbaren van unieke mogelijkheden, geesteskinderen. De ene mogelijkheid is levensvatbaar, de andere niet.
Kunst als proeftuin van de evolutie.

Apple of my eye

Vannacht zag ik een vroege L&H film, ‘Apple of my Eye’ net ontdekt beschadigd celluloid.

Laurel heeft een oogafwijking, loopt overal tegen op en omver.

Hardy kijkt precieus door zijn lorgnet en adviseert zijn vriend naar de optometrist te gaan. Waarop Laurel verweesd de camera inkijkt en zegt dat hij niet zo van goocheltrucs houdt, omdat hij ze niet kan volgen,’it’s wrecking on me nerves!’ verklaart hij.

Hardy kijkt moedeloos in de camera terwijl zijn lorgnet uit zijn oog valt, waar Laurel op gaat staan terwijl hij hem wil oprapen. Laurel verzamelt het gebroken glas in zijn hoed, Ollie slaat de hoed uit handen. Nu moet Hardy ook naar de oogkundige, dit blijkt de schele James Finlayson met snor en woeste blik. Laurel loopt meteen een stellage met monturen omver.

Waarop de schele deskundige zegt: ‘O, I see what’s the problem, a typical case of Ophtomalicitis!’

‘Ollie, I don’t know what mally sight is! jammert Laurel liggend in een bergje brillen en probeert het een na het andere model.

‘Look Ollie, do you see me better now, don’t I look swell?’ vraagt hij en trekt een secondendurende babyface.

‘A spectacle is not for looking at, but for seeing’ doceert de dikke geduldig.

‘I didn’t know that you could forsee the future!

Ollie sluit eerst zijn ogen en slaat ze dan ten hemel.

Mister Hardy richt zich nu op de brillendoctor.

‘You see, I’m looking for a lorgnet’ (met een quasi Frans accent)

For which eye, if I may ask so? vraagt de doctor

‘For both at the same time, don’t you Ollie’, helpt Laurell.

‘Why can’t you just mind you own business?’

‘I’m not busy at all! verdedigt Laurel zich.

Er volgen schermutselingen waardoor de hele inrichting in een puinhoop verandert.

Uiteindelijk verlaten ze de oogkliniek, beiden met het hoofd helemaal in het verband met bolhoedjes erboven op. Zonder te botsen lopen ze door de stad, dwars door het verkeer.

Het gaat steeds maar net goed, maar net goed is ook perfect.

Jammer dat de film nooit gemaakt is, gelukkig had ik de beelden nog.

Rotonde

De rotonde is voor mij een onbedoeld monument voor de vrijheid.
Het leven lijkt een snelweg met een maximum leefduur van 100 jaar. Vroeger leefde men in de overtuiging dat de mens een rechtlijning levenspad diende te volbrengen.
Wie een of meerdere afslagen nam was onbetrouwbaar of had geen ruggegraat. Eenmaal een bepaalde weg ingeslagen moest je volharden tot het einddoel. Gelukkig weten we nu beter.
Er is geen ander doel dan het onderweg zijn, in het voorbijgaande laat zich het eeuwige ervaren. We kunnen ieder moment een andere richting inslaan, een zijpad bewandelen, desnoods een doodlopende straat in om even te bezinnen over de
volgende afslag.
De rotonde geeft ons de kans om een meanderende levensweg te nemen, dat vergt wel een flexibele ruggegraat. Wat mij betreft, hoe meer kronkelweggetjes hoe rijker en boeiender.
Je beleeft meer omdat je in de bochten moet afremmen, optimaal beleven heeft een maximum snelheid.
De rechte snelweg doet mijn in slaap vallen achter het stuur en wakker worden tegen een boom.
Vaak kan ik het niet nalaten op een rotonde drie zinloze rondjes te rijden om de vrijheid te vieren.
Geluk is circulair, het huis uit, een avontuur beleven en weer thuiskomen. De mooiste weg is de omweg.

Vork

Aan het uiteinde van de Zweedse vertakking van onze bonte familiestamboom groeide oom Sigvard, bijgenaamd ‘de Vork’ .
Oom Sigvard had een ‘auto’ van de zaak, hij bestuurde een vorkheftruck bij een groothandel in witgoed, voor zo’n voertuig was geen rijbewijs vereist. Virtuoos bestuurde hij de Hyster.
Het verhaal ging rond dat hij een keer een kopje koffie dat hoog op de hef stond te dampen, bezorgde tot op het tuintafeltje van zijn moeder, zonder te morsen, alle buurtkinderen holden er achteraan. Omdat hij op tien steenworpen afstand van zijn werk woonde reed hij tussendoor vaak even naar huis voor een kopje koffie of een broodje met zijn oude moeder voor wie hij thuis was blijven wonen.
Aan particulieren werd witgoed zwart doorverkocht dankzij de lichte schade die mijn oom veroorzaakte. Wasmachines met waterschade. Zo kwamen armere gezinnen ook aan wat luxe huishoudelijke apparatuur.
Sigvard was min of meer zijn eigen baas, hij had de sleutels van de loods en een handtekening om formulieren te valideren. Zolang alles correct werd uitgeleverd zag hij zijn bovenbaas nooit, een belletje en post doorsturen volstond.
De vreemde voornaam dankte hij aan Ingeborg, zijn Zweedse moeder. Zijn ouders hadden elkaar leren kennen tijdens een korfbaltoernooi in Gotheborg, beiden lid van de arbeiders jeugdcentrale. Vader was na de oorlog als vermist opgegeven. Ingeborg bleef in de wachtstand leven, gekweld door hoop op een teken van leven. Haar zoon probeerde haar op te vrolijken door haar mee te nemen naar de stad, naar het strand, naar de bioscoop, alles met de heftruck.
Ze was blij als ze weer thuis was tussen de korfbalbekers. Sigvard raakte niet aan de vrouw, was te veel afgestemd op zijn moeder.
Pas na haar dood ontmoette hij een man.

Geen inhoud

Dit bericht heeft geen inhoud. Dit is slechts de gelegenheid die gegeven wordt aan om het even wat.
Niemand hoeft gebruik te maken van deze uitgelezen gelegenheid.
Vrijheid is het domein van wat kan, niet van wat moet.
Daadkracht is zichtbaar, iets nalaten is minder zichtbaar of niet.
Nalatigheid is misschien wel de grootste bijdrage in de wereld, zowel in positieve als in negatieve zin.
Gemiste kansen, vermeden rampen, soms vallen deze twee samen, of tegen elkaar weg.
Geen inhoud is wellicht de meest dynamische factor die de stroom van leven faciliteert, als een lege bedding.

Kraan

Het oude winterverblijf leeft haar eigen ritme,
de kraan lekt oud vertrouwd.
De bevroren leiding kan net niet knappen.
Het houtvuur knapt tegen het kraanritme in,
ze zijn al eeuwen op elkaar ingespeeld.
Nu nog wachten op een gure winterwind die
op de schrale schoorsteen fluit, melodie blijft uit,
ze heeft zich onder een warm wolkendek verborgen.
De luiken kunnen eraf, de ramen open
in deze decemberlente.

Bontje

De heer de Leeuw is geen leeuw.
Hij zoekt een sleutel niet om te openen,
maar om een moer aan te draaien.
De rust om rustig te zoeken ontbeert hem
evenals zijn notenhouten bril zonder glazen
waar zijn wimpers door het montuur heen wapperen
zijn ogen knipperen om de beurt als een boerin die melkt.
Ooit zag hij een melkwit zeil aan de horizon, zo ontstond
deze gewoonte. Tegen de houten poot van zijn ledikant
pikt de specht een roffel. Meneer de Leeuw schrikt wakker.
Hij herinnert zich alle details behalve de noodzaak om aan een moer te draaien. Zijn moeder droeg vroeger opeens een vossebontje, zodat vader haar juffrouw Vos noemde, een moedervos heet moer. Vader was automonteur, moeder vrijpostig.
Alleen de specht is echt, uit het nest gevallen en handtam gemaakt.

De geest is een wild feest, bezopen gedachten dansen uitzinnig door onmetelijke bovenkamers, niemand betaalt huur.

Leefnet

‘De hersenpan lijkt op een vijvertje’ vertelt mijn buurman die psychiater is geweest. Door zijn burn-out is hij een verwoed hengelaar geworden, een alibi om stil aan de waterkant te zitten.
‘de hengel des levens vist er af en toe wat uit’ zucht hij berustend. ‘Geschubde visioenen, vinnige meningen, wat ondermaats is gooi ik terug” Ik kijk hem instemmend aan.
‘De grote visie is niet te vangen, laat staan dat je hem ooit op de wal krijgt, we leven welbeschouwd in de buik van de grote visie’
Ik kan hem niet direct volgen, in ons contact fungeer ik als een soort drainage, ik volg zijn woordenstroom en gooi geen olie op het vuur, hij loopt leeg.

‘Het dobbertje van aandacht volgt moeiteloos de rimpelingen
en de vervormde beelden in de waterspiegel, vloeibare waanzin’ zo vervolgt de oeverfilosoof ongevraagd, er zit niet eens een haakje aan zijn lijn, laat staan aas.

‘Vroeger probeerde ik uit te vissen wat de mens beweegt, nu vis ik mijn eigen geest leeg’
Opeens vraagt hij mij: ‘Zou jij willen ontsnappen uit dit leefnet?’
De vraag komt mij voor als aas aan een haakje, ik wacht…
Voor ik kan antwoorden verklaart hij:
‘Ik niet, je blijft immers als een vis in het water,
binnen of buiten het net, bovendien biedt het leefnet ook bescherming tegen rovers’
Met deze bijvangst kom ik thuis om dit stukje te bereiden.