Mijn vader was een ‘echte’ Rotterdammer.
Nazi Göring was een van zijn vaste grappen bij de afhaalchinees.
Nadat zijn stad plat was gegooid werd hij niets en kon hij overal gaan wonen. Zo kwam hij in Amsterdam terecht.
Daar kwam hij een oude bekende tegen uit de Rotterdamse haven, een Pinda Lekka chinees, meneer Meng, die op Katendrecht met nog tien andere chinezen op één kleine kamertje woonde.
‘Ze rolden zich beurtelings in een klam dekentje tegen elkaar aan tot de hele vloer gevuld was, als loempia’s in een vel!’ ‘Om ruimte en geld uit te sparen.’
Mijn vader bewonderde het spaarvermogen van meneer Meng, die in Amsterdam een klein huiskamerrestaurantje was begonnen.
Overdag liep Meng nog steeds met pinda’s.
Later, teruggekeerd onder de rook van Rotterdam, woonden we op steenworp afstand van een chinese afhaal. Daar haalden we sporadisch wel eens wat af. Alles wat je haalde was voor ons te duur. Wanneer je het zelf maakte kon je geld uitsparen.
Er werden in de container van de chinees te veel lege blikjes kattenvoer gevonden. Spaarzaamheid had ons bespaard voor een overdosis. De chinees moest sluiten. Ze hadden daar inderdaad een kat om de ratten weg te houden, maar zo dik was die nu ook weer niet.
Van niks nog iets overhouden en opsparen.
Vader leek wel een beetje chinees geworden.
Hoelang is een chinees? vroeg ik.
Zolang als het duurt, zei mijn vader geheimzinnig