Foezelkunde

Mijn vrouw heeft twee rechterhanden en groene vingers bovendien. Ze draait nergens haar hand voor om.
Nu foezelde ze zomaar toverschoentjes voor een viervoeter uit haar mouw.
Ik lette even niet op en daar stonden ze,
gevlochten uit één draadje.
Zelf vindt ze dat heel gewoon. Ze is niet anders gewend dan te toveren met draadjes.
Het schijnt dat wiskundigen op de universiteit nu breiles krijgen om meer inzicht voor dimensies te ontwikkelen.
Vrouwen talen niet naar theoretische onderbouwing. Hun praktijk is gewoon, dat wat werkt. In hun ogen is het waanzin om achteraf wetenschappelijk te bewijzen dat het werkt en waarom.
Mijn eerste zorg was: waar vinden we een viervoeter voor deze schitterende muiltjes?
Geen probleem, ze had al een tweeling op het oog.

Net

Taal lijkt net een net
dat vist naar betekenis.

Betekenissen zwemmen
vrij door de mazen,

sommigen bijten gaten in het net.
Die gaten, daar gaat het om, niet om de vis.

De grootste betekenis weet
vissers te vangen
en te verteren in haar maag,
met net en al.

Onbemand dobberen
hun bootjes rond.

Little Boy

Hopstaken was een zakelijke kennis van mijn vader, handelsreiziger in wc-rollen.
Later promoveerde hij tot vertegenwoordiger in toiletpapier.
Mijn vader was een goede klant van ‘Hop’ zo werd er gegrapt. Ik snapte het niet, ik lachte maar mee om er bij te horen.
Ze hadden een amikaal oudejongenskrentenbroodcontact, met veel schuine grappen. Als kind voelde je een soort nattigheid die niet voor jouw oren bedoeld was, wat een onbestemd gevoel gaf.
Op een keer werden wij uitgenodigd bij de familie Hopstaken. Zijn iets oudere zoontje zou er ook zijn, leuk voor mij, vonden mijn ouders.
De volwassenen gingen meteen gezellig doen met een borrel. Mijn vader dronk imitasie, een fantasiebier van fanta met de helft bier. ‘ Doe mij nog maar een Birelli’, riep mijn vader olijk. Moeder nipte Martini en was meestal na één glaasje al genoeg teut om slappe lach-aanvallen te krijgen,
De ouwelijk bebrilde zoon zou mij zijn kamer wel eens laten zien. Het hing er vol met zelfgebouwde gevechtsvliegtuigen.
Ik reageerde kennelijk zo verwonderd dat hij mij er meteen ééntje kado wilde geven. Beneden klonk de slappe lach van mijn moeder.
Ik dorst het kado niet te weigeren en reageerde blijkbaar iets te enthousiast. Aan het eind van de avond had hij eenzijdig besloten om mij zijn hele verzameling plastic oorlogstuig mee te geven in een grijze vuilniszak.
Ik moest en zou de zak dankbaar aanvaarden…
Onthutst zat ik achterin de auto naar huis te overpeinzen wat ik verkeerd had gedaan…

Op onze televisie heerste de Vietnamoorlog, ik was geen fan van bommen werpen.
Thuis hing ik de bommenwerpers echter braaf op aan de visdraadjes die er nog aan zaten.
Één daarvan droeg een mooie naam: Enola Gay.
Als te grote insecten hingen ze stil voor mijn raam te zweven. Ik durfde ze niet massaal te vernietigen omdat de gulle gevers beloofd hadden gauw een keer bij ons langs te komen…
De tijd verstreek en leerde dat ze nooit langs zouden komen.
De ‘Hop’ zou zijn vreemdgegaan met mijn Amsterdamse tante, iets wat niemand achteraf vreemd vond. ‘Met wie eigenlijk niet?’, zo was de heersende mening over tante. Met tante was onze hele familie in de ban gedaan, verleiding werd gemeden.

Het laatste wat ik hoorde over ‘de Hopstakers’ was dat de papierfabriek failliet dreigde te gaan en dat de arbeiders noodgedwongen maandenlang in rollen wc-papier werden uitbetaald om een doorstart te kunnen maken. Wat de rol van de Hop was werd niet duidelijk, maar hij was uitgespeeld.
In een pacifistische opwelling smolt ik in het diepste geheim de hele luchtvloot om tot een geblakerde klomp plastic.
Er werd mij nooit naar het verdwenen geschenk gevraagd.

Later las ik dat de piloot van de Hiroshimabom zijn vliegtuig naar zijn geliefde moeder had vernoemd, Enola Gay. De bom die haar zoon uit de buik van zijn bommenwerper liet vallen was ‘Little Boy’ gedoopt. Het fotografievliegtuig dat alles zou vastleggen heette ‘Necessary Evil’.

Oplepeling

Wat mij het meest trof toen ik na een tijdloze hoogtestage weer eens op aarde rond ging lopen was dat het er hier zo godsgruwelijk traag aan toe gaat. Alleen die communicatie al, dat fonetische geneuzel, dat meer onbegrip lijkt te genereren dan inzicht en medeleven.
Waar je buitenzintuiglijk onmiddellijkheid kan ervaren wordt je hier gevangen in een lichaam en tot slaapverwekkende vertraging gedwongen. Wat is er sneller dan onmiddellijk?
De eerste tien jaar van mijn verse leven had ik dan ook de grootste moeite om wakker te blijven. Liever liet ik mijn oogleden rusten en gaf mij over aan astrale excursies die ik voorheen zonder lichaam gewend was te maken. Tegen de tijd dat de les Bijbelse geschiedenis voorbij was stapte ik weer aan boord en probeerde zacht te landen in het klaslokaal. Zodoende raakte ik wel bedreven in het in en uitstappen.

De dingen die ik tijdens mijn afwezigheid beleefde hadden de aard van een inwijding. Ondanks of wellicht dankzij mijn afwezigheid in de klas voelde ik mij ‘onderweg’ aanweziger dan ooit.
Tijdens zo’n reis had ik geen enkele afmeting. De inlichtingen die ik kreeg hadden de kwaliteit van een onmiddellijk weten. De drie dimensies leken opgelost in het zijn van een vierde toestand; het ruimte zijn.
De ongezochte ‘inwijding’ liet mij alle tegenstellingen tegelijkertijd ervaren,
uitersten vloeiden moeiteloos in elkaar over en ik was daarvan het middelpunt, het kruispunt van alle wegen.
Van de aardse dualiteit bleef niets over dan goddelijke oersoep.

In het begin als ik net weer ‘ingestapt’ was knelde het lichaam als een duikerspak wat drie maten te klein was. Ik moest mij leren inperken en inleven om er weer in te passen, frustrerend als je net van ruimte bent geweest. Later wende het omdat ik inzag dat ruimte zelf geen afmeting heeft en bovendien niets weegt.

Wat er in het schoollokaal werd verkondigd had geen enkele vat op mij.
Hun aardse en Bijbelse kennis verbleekte bij wat ik zelf direct had ervaren.
Ik had zo mijn eigen invulling van wat engelen zouden kunnen zijn.
Na de smaak van oersoep was het leven nooit meer hetzelfde, alles stond in een ander licht.

De basis van deze soep is getrokken van engelengeduld.
God mag weten wie deze soep oplepelt, wat ons proeft?
Wat ik wel weet is dat oplossen de oplossing is.

Moccagod

Wat koffie betreft zijn wij sinds kort weer diepgelovige Pavonisten.
Even waren we van het ware geloof afgedwaald omdat onze glimmende God ging lekken.
Jaren verstreken er terwijl de verchroomde Godheid op een plank stond te wachten op eerherstel. We konden geen genezer vinden die hem kon reviseren. Onderwijl verdeden wij onze kostbare tijd met slappe aftreksels van de heilige moccaboon. Soms was het net te doen, vaak was het slootwater dat vooral de smaak van spijt achterliet in de mondholte.
Nooit gaf het de vertrouwde hemelse verrukking.
Het lot wilde dat wij onlangs op de juiste vakman stuitten, een liefhebber die meteen verliefd werd op onze bejaarde stoommachine.
Binnen twee weken was de Pavoni ontkalkt, en waren alle lekkende pakkingen vervangen.
Eindelijk konden we onze spijt wegspoelen en het lijden overstijgen.
Als orthodoxe gelovigen voeren wij nu dagelijks een omslachtig en tijdrovend ritueel uit.
Eerst wachten tot de moccagod op stoom is gekomen, het reservoir schoonmaken en met versgemalen bonen vullen, niet te veel niet te weinig, met aandacht aandrukken. Kopjes voorverwarmen.
Als de stoom met hels kabaal afgeblaast, de hevel omhoog trekken om het water door te drukken, de melk opstomen met het stoomtuitje. Ouderwetse handenarbeid.
En dat allemaal voor één transcendente beleving, opgenomen worden in de koffiehemel.
Verheuging is de beste smaakversterker.

Proefleven

Voor mijn lichaam werd geboren ben ik op uitnodiging een paar keer wezen proefleven in verschillende baarmoeders. Het werd mij aangeboden zodat ik over een voor mij geschikt voertuig zou kunnen beschikken. Het is natuurlijk een puur intuïtieve zaak.
Je voelt meteen of een lijf past en lekker zit. In het voertuig wordt je meteen ingelicht over de groeimogelijkheden, de maximale snelheid van het neurale netwerk en de zintuiglijke extra’s. Ik wilde graag buitenzintuiglijke waarneming, een handsfree besturingssysteem en non-lokaliteit in plaats van maximale snelheid. Dit gebeurde dus nog allemaal voordat ik mijn vrijwaringsbewijs had, uiteraard een futiliteit want vrij zijn heeft geen enkel bewijs nodig.
Om te weten welk voertuig ik zojuist had ingeleefd werd mij aangeraden om nog wat andere lichamen te visiteren, dan wist ik zeker dat ik de juiste keuze maakte.
De andere lichamen waren ook van een wonderlijke schoonheid maar ze waren meer toegesneden op een ander doelen. Er was een automaat bij, lekker makkelijk zou je denken, maar wie wil automatisch leven?
Mijn doel was het doelloze, hetgeen andere eisen stelt aan de overbrenging, leven in z’n vrij, zonder te schakelen.
Toen ik definitief had gekozen raakte ik helemaal in vervoering. De wachttijd van enkele maanden kon ik met moeite uitzitten, hetgeen mij weer eens confronteerde met de reden waarom ik terug was hier op aarde; mijn eindeloze ongeduld.

Wat is ongeduld anders dan de ziekte van tijd. Het waanidee dat tijd verstrijkt.
Is er een beter medicijn tegen tijd dan het doelloze?
Het is natuurlijk ook niet voor niets dat patiënt geduld betekent.

Maar met dulden zijn we er natuurlijk nog niet, dulden moet vervoering worden.
In vervoering kun je overal thuis zijn, aldus F. Wildesheim.