Gelaat

Je kent vast wel het verschijnsel dat je oog in oog staat met iemand, die je dan min of meer verwijtend vraagt waarom je hem aankijkt?
Dan zeg je: ‘Maar u kijkt mij toch ook aan?’
Wie kijkt nu wie aan of wat kijkt naar wat?
Zo kijk je naar ‘de dingen’ ,maar zie je ook dat de dingen terugkijken? Valt het niet op dat ze een eigen gezicht en gezichtspunt hebben ,een eigen gelaatsuitdrukking, weliswaar geen menselijk gezicht, maar hoe menselijk is zo’n menselijk gezicht trouwens? Ten aanzien van de dingen kijkt de mens vaak superieur onverschillig. Menselijke blikken kijken meestal op de dingen neer, als op vervangbare, inwisselbare, dode objecten. Dingen kijken daarentegen op tegen mensen, ze bewonderen de mens als een eigenaardig fenomeen met het vermogen te bezielen.
De gelaatstrekken van een stoel zijn weer anders dan die van de schemerlamp, een kiezelsteen of de koelkast. Een boek of een potlood heeft weer een heel ander gezicht, het tapijt weer een ander. Bij de uitdrukking: ‘je hebt mensen en potloden’, voelde ik mij altijd meer verwant aan het potlood. Zo bekeken is de wereld vol van gezichten. Over het algemeen kijken de dingen gelaten, alsof ze zich permanent bezinnen. Wellicht is reflectie niets anders dan dat de dingen bij jou naar binnenkijken door het dakraampje van je bovenkamer. Ze zijn buiten gewoon nieuwsgierig en ze hebben mogelijk iets te zeggen.
Wat bezielt de wereld toch? Het leeft maar raak, het bergt, het riviert, het glijdt, het schuurt, het boomt, het menst, het plant, het diert, het zielt…het dingt van jewelste!
Potloden tekenen van alles, schetsen speelse mogelijkheden en betekenissen.

Eonen

‘Eeuwigheid is geen stok achter de deur, tijd is pas een aanjager’, zo moet ‘de maffia van de ziel’ hebben gedacht om het leven vòòr de dood te manipuleren door een deadline in te stellen. Het laatste taboe en tevens het meest openbare geheim is: dat de dood niet bestaat. Wie het taboe doorbreekt wacht gelukkig de doodstraf. Precies deze enige zekerheid die de mens dacht te hebben blijkt alsnog een illusie. Het maakt de moderne, postmoderne, neo-postmoderne mens een beetje zielig vanwege zijn ultieme pretentie om volkomen zielloos te zijn. Zijn meest vaste overtuiging blijkt niet meer dan een voorbarige aanname. Een aanname die wellicht ook wel goed uitkwam. Zo was je overal in een klap voorgoed overal van af, wishfull thinking. Onverwoestbaar heeft de wereldziel alle levensvormen door tijdloze eonen heen geïmpregneerd, gemarineerd in een zee van bezieling. Niets persoonlijks overigens. Bescheiden universeel. De dood sterft van het leven. Zelfs stenen zijn bezield. Luister maar eens in de nacht, dan kun je de planeten horen bulderen van het lachen. Ze lachen zich werkelijk dood, al eonen lang. Zelfs de meest hartstochtelijke ontkenning van bezieling is doordrenkt van bezieling, alsof het leven ervan af hangt. Onbedoeld geestig.

Kaft

Het is een prachtige gebruiksaanwijzing, mooi ingebonden, linnen kaft, goud op snee.
Een juweeltje van boekdrukkunst, vijftalig: Frans ,Duits ,Engels ,Spaans en Nederlands.
Gebruiksaanwijzing, staat erop in diepdruk. Nog nooit gelezen zo te zien, de rug is nog ongebroken. Je weet niet hoe je eraan komt. Soms probeer je nogmaals te ontdekken waar het over gaat, voor welk apparaat? Na een paar zinnen geef je het al op, het zegt je niets, raadseltaal.
“Voeg niets toe, doe er niets aan af”
“Verander niets, verbeter niets”
“Zoek niet en verberg niets…het valt vanzelf op z’n plek, op de vindplaats!”
Je doet het boekje voorzichtig weer dicht. Je wilt de rug niet breken. Het zegt: doe dit en dat, zus en zo ,maar in hemelsnaam met wat? Je zet het netjes terug in de kast. Even later vindt je jezelf terug op de vindplaats.

Vleugels

Je wilde een bloem plukken als kind,
de bloem vloog weg…als vlinder.

Je huppelde achter de vlinder aan
met je netje ving je…steeds een bloem.

Nu je oud bent komt een vlinder zomaar
op je roze zonverbrande neus rusten.

Je kruipt soms als een rups door je bed,
je huid droogt uit alsof je traag verpopt.

Dromend vormt je nervengeest vleugels,
ze klapwieken aandachtig, dag en nacht.

Het vertrek wacht op volkomen windstilte
om de reis naar de zon, die bloem van licht.

De gevleugelde geest zal hoe hoger ze komt
wegsmelten in een poging de nectar te stelen.

Terwijl je opvliegt voel je het gezwiep achter je,
van het vlindernetje van een of andere gek.

Stads

Zondagochtend in alle vroegte verzamelden de gebouwen zich traditiegetrouw op het plein. De stenen stad zou vergaderen over ‘de Veelzijdigheid van Stedelijk Vlees’.
Het monument in het midden van het plein zou de vergadering voorzitten. Straten en steegjes lagen leeg tussen de huizenblokken als drooggevallen rivieren en beekjes. Alle ramen van de gebouwen hadden zich naar het monument gekeerd als bladeren naar het zonlicht. De vergadering kon nu plechtig worden geopend ware het niet dat de bezonken rust van steen werd overspoeld door een stroomvloed van oververhitte mensenlichamen die de verkeersaderen onder druk zetten. De openbare vergaderruimte was wreed verstoord. De voorzitter verdaagde de bijeenkomst tot nader orde. Plaveisel en asfalt verdronk onder de vloed van mensen. Gebouwen hielden hun deuren echter hermetisch gesloten, zware gordijnen schoven zich voor hun ramen. De stad kon geen mensen meer zien. De stad leek voorbestemd om vegetarisch te worden. Alleen mensenlichamen van tofu of pure soya zouden de stad nog kunnen betreden. Er zou mogelijk een geheel nieuwe mensverwerkende bedrijfstak ontstaan. Het zou gedaan zijn met die veelzijdigheid, stedelijk gezien dan.

Pupil

De pupil is een zwart gat, met een blik van oneindig

tuurt het in alle pupillen met het donkerste licht.

Het is toch werkelijk geen gezicht, dat vergezicht?
En op wat staart het zich blind? Op een kometenstaart?

Welnee, deze pupil zuigt alles rustig in zich op
als een uitgehongerd kosmisch oog, gulzig.

Elk licht dat op haar netvlies valt wordt voorgoed

nooit weer gezien, in geval van zwaartekracht.

Deze sterrenstofzuiger in het land der blinden
heeft eonen lang geduldig geposeerd voor de camera.

En dit is nog maar één koning, maar hoeveel ogen
uit die duizelingwekkende pauwenstaart van sterren

kijken ons al eeuwig onderzoekend aan?
Wie niet weg is is gezien en wie weg is ook!

Midden

Scheppend midden,
waar alles zich uit tevoorschijnt,
heeft geen lokatie.

Ze is als het ware,
nergens niet inwezig.
Nooit valt ze ergens op,
hetgeen opvallend is.

Pas als het stil valt.
Als elke gerichtheid wegvalt
toont de opening zich
tijdens een open baring.

Wat zich ook openbaart
het valt als een blaadje
in het herfstbos, lukraak thuis.

Ze lijkt soms duister
dit binnenste midden,
maar zeer lichtvoetig is ze,
zonder voetjes, zo frivool,
als vreugde zonder oorzaak.

Grond

Ik kende een kennis die ik verder nooit heb leren kennen. Hij was een schoonmaker die heel snel werkte om zijn magere uurloon te verhogen. Dezelfde man kocht, zo hoorde ik later, een goedkoop huis zonder grond, omgeven door wegen, het was al gauw te klein…hij besloot er ondergrondse kamers onder te graven, kamers zonder ramen, uitzichtloos…maar zijn vloeroppervlak van het huis nam enorm toe, zodat hij aan kinderen kon beginnen. Het zwanger worden lukte alleen niet meteen, ze besloten tot reageerbuisbevruchting. Zijn vrouw kreeg een vierling. Hij groef nog even door. In het dorp werden ze de familie Mol genoemd. Toen zijn vier dochters groot waren brak hij muren van hun kamertjes door, om er een bowlingbaan te beginnen. Het was een groot succes onder de grond. Ik heb deze kennis nooit meer gezien. Wat ik hier over hem schrijf weet ik slechts van horen zeggen, oppervlakkige kennis. Zo heb ik veel van dit soort kennissen nooit echt gekend maar hun verhalen klonteren in mij samen tot een hele vage kennis.

Trainer

Soms hoor je de
raarste geluiden
in de buitenwereld:

“Nu ga je, ik zeg het
nog één keer, nu ga je.
Nu ga je het veld in
en je gaat jagen, jagen”

“en nog eens jagen…
anders stellen we jou
zaterdag niet op!’
Anders kun je gaan”

Vreemde, wrede poëzie.

Binnen draaien de beste
grijsgedraaide platen,
herlezen zich eeuwig
onverwoestbare bronnen.

Hier laat leven zich
vredig en vrij afspelen.
Spelen en laten spelen,
het ware wint alles,

het geeft zich gewonnen.

Slagen

Het hoge slagingspercentage begon gaandeweg zorgen te baren. Worden klaargestoomd volgens een beproefde succesformule. Het gold als voorrecht om een paradepaardje te mogen worden voor het instituut? Ter meerdere glorie van…
Degenen die als voorbeeld werden gesteld maakten diepe indruk…de indruk van onbezielde automaten. Wie wilde dat niet?…opgenomen worden binnen eervolle gelederen en trots moeten gaan voelen, trots en eer. Sluipenderwijs begon dat slagen te benauwen, het aanpassen aan het beeld dat ze van jou aan het modelleren waren, dagelijks kneedwerk, wegpoetsen van oneffenheden, polijsten. Men zou je ter verantwoording roepen, zodra je van dat beeld zou afwijken. Na het afgedwongen succes mocht je daarna jaar in jaar uit datzelfde kunstje herhalen. Het beeld zou in eerste plaats een merk worden, een beeldmerk in plaats van een mens, in ruil voor priviléges, applaus en eer. De openbare schandpaal was nooit ver verwijderd van de sokkel waarop men eer betoonde, misschien waren ze wel identiek. Er rigoureus uitstappen wekte geen bewondering. Het sociale diepvriesmechanisme van isolatie en negatie was onmiddellijk in werking getreden. De diagnose achteraf was nog een hele klus voor de betrokken zielkundigen…de patiënt zou lijden aan ‘slaagangst’ in combinatie met ‘het syndroom van de ondankbare hond, in een bos achtergelaten aan een boom aangelijnd.
Het trof de ondankbare hond hoe menselijk dieren dan waren? Waarom waren die zo zeldzaam aangenaam in de omgang. Hoe kwam de dierlijke mens er ooit bij om het onmenselijke als maatstaf te gaan nemen voor het wenselijke? Met de automaat als rolmodel?