Boom

Waarom bomen vele miljoenen zaadjes afgeven. Bomen houden van muziek.
Van al die vergeefse zaadjes ontkiemen er hooguit drie.
Voortplanten is dus bijzakelijk, bijvangst. Nee, de boom is een muziekfabriek.
Vandaar die overvloed aan zaaigoed. Elke vogel heeft zo z’n voorkeur voor het zangzaad van een bepaalde boom. Na het eten beginnen ze proef te fluiten in de kruin van de boom, net zo lang tot de melodie volledig op smaak komt. De schoonheid van het vergeefse. Bomen zijn ruimhartig in vergeefse schoonheid. Het lied van de ongeboren bomen. Zonder vogelzang zouden we al lang zijn overwoekerd door het hout.

Dak

Stel je voor als jonge monnik geboren op schoonste dak van de wereld,
wit als het derde Poolgebied. Je bent met hart en ziel toegewijd aan die
prachtige traditie van eeuwenlang geestelijk onderzoek, door alle domeinen heen.
Van het voorgeboortelijke tot voorbij de dood en daarna. Een enorm geschenk van een
natuurvolk aan de rest van de mensheid. Dat onderzoek heeft een psychologie voortgebracht die de westerse verre overtreft. Het geschenk wordt zorgvuldig genegeerd.
Je land wordt ingenomen, je taal wordt verboden, je cultuur vernietigd, je geestelijk leiders worden vervolgd als misdadigers, je kloosters worden gesloten. Geen enkel land op de wereld dat de moed heeft om de autonomie van jouw volk te erkennen.
Doet dat niet denken aan die andere natuurvolkeren die systematisch werden uitgemoord, de Noord- Amerikaanse indianen, de Australische Aboriginals?
Wat rest je dan, als geweldloosheid je heilige overtuiging is?
Je kunt niet vluchten of voortgaan als levende dode. Je kunt hooguit blijven waar je bent, je plek innemen en je laatste statement geven, de uiterste consequentie van de transcendente visie.

Je gaat zitten in het stof van het marktplein in lotushouding, je overgiet het lichaam met goedkope benzine, met een plastic weggooiaansteker steek je weloverwogen het lichaam aan als een nutteloos geworden voertuig. Je ziet het voertuig opgaan in vlammen, in vol bewust zijn.

Diep

In Llasha steken jonge monniken zichzelf
in brand als laatste geweldloos statement.

Honderachtenvijftig bodhisattva’s verlieten
deze doofstomme, blinde, vereelte wereld.

Zelfs Lama’s staan machteloos tegenover
zoveel vastberadenheid en doodsverachting.

Ik kan niets dan diep buigen voor deze ongeboren
Boeddha’s , voor de lichaamsloze staat van zijn.

Vuil

De zonnestraal in deze lege kamer vormt slechts
een schaduwdun plakje licht op de kale vloer.

Pas dankzij een stofwolk wordt het een massieve straal.
Het vuil maakt het licht zichtbaar, schijnbaar tastbaar.

Zo straalt ook bewust zijn op het vuil van de wereld,
zelfs vuil is dan subliem, door zon goddelijk bevonkt.

Klopt

‘Als de quantummechanica klopt is de wereld krankzinnig’, stelde Einstein ooit.
‘De wereld is krankzinnig’ , bevestigt vooraanstaand quantumfysicus Greenberger.

De wereld kan niet krankzinnig zijn. Alleen mensen kunnen krankzinnig denken te zijn.
Mensen denken dat ze gek worden omdat de werkelijkheid niet in hun logische model past.
De natuur trekt zich echter niets aan van welk rationeel concept dan ook. In plaats van het concept aan te passen of weg te gooien, verklaart de wetenschapper liever de wereld voor gek.
Een krankzinnige is iemand die permanent in conflict is met ‘de wereld’ , lees: in conflict met de inhoud van zijn bewustzijn. Open onderzoek van neutraal bewust zijn naar de aard van de wereld kan nooit in conflict zijn met de wereld ,lees: de inhoud van het bewuste zijn. Dat onderzoek kenmerkt zich door permanente verwondering om het mysterie dat ons omringt en waar wij uit bestaan. Krankzinnigheid is een probleem van het model.

‘De wereld is van een geniale intelligentie als de quantummechanica klopt’
F. Wildesheim

Volgens welke norm of criterium zou de quantumwereld trouwens moeten kloppen?
Waar meten we dat aan af? Is er een vergelijkbaar universum om de maat mee te nemen?

Cam

Soms wacht je op straat op je vrouw die nog even, twee tellen, een boodschapje haalt. Daar sta je dan, samen met een jou onbekende beroemdheid eveneens wachtend. Je kunt hem niet thuisbrengen. Van een boek, een film, een programma…? Ongewild bestudeer je zijn schichtig ontwijkende blik. Het is alsof je een exotisch dier aan het determineren bent. Het dier voelt zich duidelijk niet op zijn gemak in de openbare ruimte. Het weet zich geen houding geven buiten het oog van de camera’s. Je kunt natuurlijk ook niet gaan vragen wie hij eigenlijk is, dat zou een belediging zijn voor zijn roemruchte reputatie. Velen zijn trouwens voornamelijk bekend vanwege hun beroemdheid. Ze zijn een wandelend merk, ongeacht voor welk product ze reklame maken. Heel gek en waarschijnlijk onterecht krijg je toch met zo’n dier te doen. Liefst zou je het dier vangen en met je verdovingsgeweer platleggen om het voorzichtig te vervoeren naar zijn vertrouwde biotoop, de televisiestudio waar alleen de fans komen, het applaus en de herkenningstune klinkt. Waar alle medewerkers mediagetraind zijn in de code van discrete bewondering.
Terwijl mijn gemijmer over roem wegebde zocht het dier plots toenadering en ging vlak voor mij staan en vroeg:
‘Mag ik u een onbeleefde vraag stellen…maar bent u het nu of niet, ik kan maar niet op uw naam komen?’
Ik schrok nogal dat het dier kon spreken en antwoordde:
‘Nee hoor, wees gerust, ik ben het niet!’
Gelukkig kwam mijn vrouw zojuist de winkel uit.
‘Met wie stond jij nou de hele tijd te praten’ ,vroeg ze, ‘ was dat niet…hoe heet-ie ook al weer, hij leek er anders sprekend op?’
Op de terugweg viel mij op hoeveel camera’s er in de straat hingen te kijken.

Zool

Hij had een steentje in zijn schoen. Onmiddellijk meende hij te weten dat hier om een metafoor moest gaan, een schrijversgewoonte. Hij besloot om rustig door te lopen en het steentje er niet eerder uit te halen voor hij wist om welke metafoor het ging. Vroeger had hij probleemloos blootsvoets over grindpaden gelopen, maar dit ene stukje grind maakte meer indruk in zijn voetzool dan vele. Zou het steentje voor problemen staan…één probleem is storend maar vele problemen niet… Nee, het moest iets anders zijn. Herinnerde het steentje aan hem aan iets…iets dat hij niet mocht vergeten? Aan wat dan? Deze metafoor gaf zich niet zomaar gewonnen. Vreemd, want normaal gesproken dienden metaforen zich als vanzelf aan, als gladde verkoopjongens die jou iets wilden aansmeren. Hij liep nu al een week te ijsberen met dat irritante steentje in zijn schoen.
Op een alledaagse woensdag om 10.47 uur gebeurde het, terwijl hij midden op een zebrapad liep werd het hem opeens duidelijk, zo simpel: Het steentje stond gewoon nergens voor, geen enkele metafoor. Het was alleen maar een steentje.
Een wachtende automobilist was uitgestapt om te vragen of het wel goed met hem ging daar midden op dat zebrapad.
“Ja hoor”, had hij gezegd, “het kan niet beter, ik had alleen maar een steentje in mijn schoen…kijk maar…deze!”
“Halve zool” , had de chauffeur verzucht.
De schrijver voelde zich bevrijd, genezen van de metaforendwang. Soms, als weer eens een aanvechting kreeg in die richting deed hij zelf een steentje in zijn schoen, als reminder. Het was net zoiets als in een kolkende wolkenlucht allerlei gezichtjes menen zien, een amusante oogafwijking.

Grip

De ruimtevaartautoriteit hield mij staande. Ik voerde geen licht op mijn fiets.
Of ik wel wist waar ik fietste?
‘Op de Melkweg, meneer’ ,zei ik verwonderd.
Mijn verweer dat het klaarlichte nacht was…dat de sterren mijn achterlichten
waren en Alpha Centauri mijn voorlicht…’t mocht niet baten. Het zou een fikse prent worden zo beloofde hij plechtig. Diverse raketten hadden niet gelanceerd kunnen worden omdat meneer zo nodig over de Melkweg moest fietsen. Het zou wat moois worden als iedereen dat in zijn malle hoofd haalde. En waar of meneer de fietser zo hoognodig naar op weg was?
‘Ik ben op weg naar de achterkant van het licht…’, verklaarde ik gespeeld bedeesd, ‘
we zien altijd alleen maar de voorkant van het licht dat de dingen beschijnt, maar ik moet en zal weten waar de achterkant uit bestaat’.
De ruimteagent leek onder de indruk van mijn vastberadenheid.
Hij keek mij aan met een vorsende blik…
Nou dan, voor deze keer zou hij het door de vingers zien.
Hij gaf mij zijn adreskaartje en vroeg mij te beloven hem op de hoogte te stellen
zodra ik de achterkant van het licht gevonden had. Met alle genoegen.
Ik mocht verder fietsen. Of hij mijn achterband nog even moest oppompen?
‘Nee hoor’, bedankte ik opgelucht, ‘een zachte band geeft meer grip op de Melkweg’.
Hij salueerde met de universele ruimtegroet en schoot weg op zijn spacescooter.
Het fietsen leek moeiteloos te gaan. Gelukkig maar, want er was nog best
een eindje te gaan. Alsof de achterkant van het licht mij vanzelf naar zich toe trok.

Wit

Je keek je ogen uit wat zich hier voor mysterieuze dingen afspeelden. Een wezen waarde rond in de fel verlichte ruimte. Alsof het iets zocht wat kwijt was. Met een glimmend plat staafje maakte het wezen vegende bewegingen over bleekwitte flapjes. Het platte staafje werd in een ronde holte gedoopt waardoor er een ondefinieerbare smurrie aan bleef kleven. Waarom die substantie aan dat flapje werd afgeveegd was mij een raadsel. Het leek mij een zinloze materiële verplaatsing.
Het vreemde wezen stapelde de slappe flapjes op een platronde schijf die ze op een nog grotere verhoogde vlakke schijf plaatste. Het staafje viel rinkelend op de harde koude vloer. Het wezen begon zo’n flapje in mijn mond te proppen. Alles kleefde van binnen aan elkaar. Pas later leerde ik dat dit wezen ‘mijn moeder’ en dat het kleefsel een boterham pindakaas heette. Het staat mij glashelder voor de geest. Ik moet ik weet niet hoe jong zijn geweest. Verder is het geheugen aan het voorwoordelijke begin overwegend blanco. Vergeten… typex voor de geest.

ijl

De Sjerpa’s hadden tot nog toe alle klimmers om de route heen weten te leiden.
Een geheimgehouden route die langs de grot leidde. Er waren natuurlijk al lang geruchten over, maar de berggidsen weigerden Zelfs tegen ruime betaling iets los te laten. Ze wimpelden alle speculaties af. Het was een oud volkslegende.
Nu was er die gekgeworden klimmer de berg afgedaald, een Amerikaan die al weken als vermist was opgegeven. Opgewonden en uitgeput deed hij zijn verhaal in de ziekenboeg van het basiskamp. Hij was verdwaald, losgeraakt van de groep in de sneeuwstorm. Blind was hij voortgekropen over de bergwand op zoek naar beschutting. Opeens was hij in een holte terechtgekomen…bijna bevroren de grot binnengekropen… omvat door de eeuwige nacht van de berg. In slaap gevallen tegen iets zachts, zo bleek later toen hij ontdooid en opgewarmd wakker werd. Op de tast had hij zijn zaklantaarn gezocht en in het rond geschenen. Geschrokken van die harige contouren van dat wezen waar hij tegenaan had gelegen. Was het een beer? Die kwamen niet voor in dit onbegaanbare gebergte. Vreemd genoeg werd hij niet panisch merkte hij op. Er kwam een soort sereniteit over hem die hem diep deed zuchten. Het wezen zat rechtop. Was het verzonken in een winterslaap. Nu zijn ogen gewend raakten aan het duister zag hij de witgrijze beharing van het wezen dat ondanks de volledige gezichtsbeharing verder een menselijke gedaante had. In het lantaarnlicht zag hij heel langzaam een wolkje asem ontsnappen dat condenseerde in de omvatting van de koude grotlucht. Elk besef van tijd raakte hij kwijt. Hoelang had hij daar gezeten in verwondering bij dit mysterieuze wezen? Toen de lantaarn geleidelijk aan doofde raakte hij zijn oriëntatie helemaal kwijt. Zijn laatste mondvoorraad had hij gegeten in het besef dat hij terug moest. Op de tast zoekend naar de uitgang raakte hij nog een paar keer de harige gestalte aan die onverstoorbaar bleef zitten. Eenmaal buiten de grot werd hij verblind door het daglicht, de sneeuwstorm was voorbij. De afdaling was een helse tocht geweest.
De Sjerpa’s hadden zijn opgewonden ontdekking bewust weggelachen als zijnde een oude legende. Alles om hun heilige voorvader te beschermen. Het was bekend dat mensen hier gingen hallucineren door uitputting en ijle berglucht.
De klimmer had geen enkel fysiek bewijs van zijn waarneming. Vaak werd hij midden in de nacht wakker omdat hij de gloeiende aanwezigheid van die vacht meende te voelen. Slapen kon hij niet meer, alleen maar sereen waken.