Geestig

Vaal Veulen had de afgelopen nacht geen oog dicht gedaan. Tenminste, zijn ogen gingen nog wel dicht, maar de slaap wilde maar niet op bezoek komen. Alsof hij vergeefs op niemand had liggen wachten.

Meester Tandeloos had hem voor het slapen opgedragen om eerst zijn geestesoog te sluiten.

‘Waar waren de oogleden van dit geestesoog?’, dat had hij zich stil liggend afgevraagd.

Hij kon alleen maar denkbeeldige oogleden bedenken…en om die denkbeeldig te sluiten
dat ging ook nog wel, maar het bleef na het sluiten even licht als daarvoor. Het leek zelfs nog helderder dit licht, stil liggend.
Het wilde maar niet donker worden.

De volgende ochtend had Tandeloos doodleuk tegen hem gezegd:

‘Goed gedaan Vale, ik zie aan je dat het gelukt is!’ Daarna had de oude onhoorbaar gegrinnikt.

‘Maar… het is juist helemaal niet gelukt’, had Veulen slaperig tegengesputterd.

‘Juist, het is maar dat je het weet!’, lachte Tandeloos hem toe.

‘U bedoelt dat je het geestesoog niet kan sluiten…wat gemeen…om mij te laten zoeken’, riep Veulen ontgoocheld.

‘Dat niet alleen…je kunt het geestesoog dus ook niet openen in het al-gemeen!’.
Tandeloos had geschuddebuikt.

‘Het geestesoog lijkt dan wel op de zon, die ook altijd schijnt!’, probeerde Vaal Veulen te vergelijken.

‘Dat schijnt zo!’, is dat niet geestig van dat geestesoog?, verklaarde Tandeloos opgewekt terwijl hij naar de ochtendzon wees.

‘Ik ga nog even liggen!’, zei Veulen.

‘Goeiemorgen welterusten!’, zei de oude zacht.

Wolkje

Er gleed een fronsend wolkje over het nog gave gezicht van Veulen.
Tandeloos merkte het op met zijn ogen dicht.

‘Is er soms zwaar weer op komst, Vale of dacht je alleen maar aan een donkere lucht?’ ,vroeg hij zacht.

De jongen keek verwonderd naar het rijk berimpelde gezicht van Tandeloos.

‘Ik vroeg mij af of het niet erg dom is om niet te weten…de jongens in het dorp….?’

Tandeloos onderbrak hem en zei:
‘Is weten dat je dom bent niet het begin van het wijze?… is weten dat je niet weet niet een mooi beginloos begin om bij te blijven?’

‘Waar dient een ‘beginloos begin’ nu toe?’

‘Niet-weten geeft toegang tot wat werkelijk is, als je bij dit beginloze begin blijft dan kun je dit hier blijvend onderzoeken…zit het zus?…zit het zo?…of zit het anders?…zit alles tegelijkertijd moeiteloos naast elkaar?….of zit het niet?’

‘Zit het dan ook wel eens niet?’, vroeg Veulen verbaasd.

‘In verreweg de meeste gevallen…zit het niet!’ ,zei Tandeloos opgeruimd…

‘Het is in alle gevallen het beste om oprecht te onderkennen dat je niet weet… dan blijft het begin tenminste open’

‘Hoe kan ik dat niet-weten dan bereiken?’ ,vroeg de Vale.

‘Wat je al bent is onbereikbaar’ ,zei Tandeloos.

Het klonk raadselachtig eenvoudig.

‘Je bent één en al niet-weten, Vaal Veulen, waarom zou je dit anders vragen?’

‘Één en al’ , herhaalde Vaal Veulen en haalde zijn schouders op terwijl hij probeerde de achterkant van zijn ogen te bekijken.

‘Ik begrijp er niets meer van!’ , zo gaf Veulen met een diepe zucht toe.

‘Is dat dan geen goed beginloos begin!’ ,zei Tandeloos met een verwonderde blik.

‘Is dit dan soms een geval van ‘zit het niet?’ ,probeerde Vaal Veulen nog.

‘Ik weet het niet, Veulen!’ ,bekende Tandeloos opgeruimd, ‘laten we samen dit
beginloze begin onderzoeken’.

‘Wat onderzoeken we eigenlijk?’ , vroeg Vaal Veulen plots uit het niets’

‘Ha’, riep Tandeloos ‘Het is kennelijk al opgelost…een typisch geval van ‘zit het niet’ ,
waar is het nu in opgelost?’

‘Ik weet het niet’ ,zei Veulen opgelucht.

‘Zie je wel!’ ,lachte Tandeloos, ‘nu snappen wij er samen helemaal niets van!’

‘Één en Al’ ,zei Vaal Veulen blij.

Wijsje

‘Meester Tandeloos, er zijn mensen die beweren dat het mysterie niet bestaat, omdat niemand ooit het mysterie heeft gezien’.

‘Inderdaad Veulen, er zijn mensen die alleen erkennen wat zij zien, ze vinden het moeilijk om te erkennen dat ze veel meer niet-weten dan wel-weten’.

‘Hoe kan dat?’, vroeg Veulen.

‘Ze klampen zich vast aan objecten om grip te krijgen, ze willen geen mysterie zien , laat staan mysterie zijn’.

‘Waar is dat mysterie dan in ons, meester Tandeloos?’

‘Waar is het niet, Vaal Veulen? Niemand heeft ooit de ruimte gezien, zij is onzichtbaar, maar waar is zij niet?
‘Wij zien alleen ‘de tienduizend dingen’ die in deze ruimte verschijnen’
‘Waar begint zij en waar houdt zij op?’
‘Niemand weet het… en toch is ruimte onmiskenbaar’.

Vaal Veulen keek naar de ruimte tussen de dingen en wist niet goed waar hij naar keek.

‘Heeft iemand ooit de wind gezien?’ ging Tandeloos verder.
‘We zien alleen maar gevolgen van de wind, in de wolken, in de bomen, in het water’.

Vaal Veulen blies tegen de kaarsvlam op tafel die begon te flakkeren.

‘Heeft iemand ooit de stilte gezien of gehoord?’ vervolgde Tandeloos, ’toch zwemt iedere klank in deze zee van stilte
,als een visje.’

Veulen luisterde ademloos…hij
wilde de visloze stilte eigenlijk niet verbreken, maar vroeg toch:
‘Hoe zou u het mysterie in ons dan omschrijven?’

‘Als ruimte gevuld met een windstille aanwezigheid…die schittert…hoe zou ik dat weten Veulen?, vroeg Tandeloos plechtig weifelend.

Vergeefs probeerde oude Tandeloos een wijsje te fluiten. Er was niets te horen, maar de oude raakte er helemaal van in vervoering.
Hij zag hoe Veulen in verwondering zijn lippen tuitte. ‘Fluit maar mee, jongen’, moedigde hij aan.

‘Maar ik ken het wijsje niet’, zei Vaal Veulen.

‘Maakt niet uit Veulen, je kunt het heel goed, elke toon is namelijk goed…dit wijsje bestaat uit alle tonen’, Tandeloos ging verder.

Vaal Veulen probeerde het, begreep er niets van en vond het ongehoord mooi.

Vrucht

Vaal Veulen had op de markt een nieuwe vrucht gekocht. De vrucht leek niet op iets anders dat hij kende. De koopman had hem aangeraden voor meester Tandeloos.

‘Kijk nu eens meester wat ik gevonden heb!’,
riep Veulen toen hij thuiskwam.

‘Wat heb je daar nu, dat ding lijkt nergens op…Hoe heet het? ‘, vroeg Tandeloos.

‘ Ik weet het niet meer, de naam ben ik vergeten…maar de smaak…je weet niet wat je proeft, hij smaakt nergens naar….!’

‘dat is bijzonder! ‘ zei Tandeloos verheugd,
‘maar beschrijf mij nu eens precies hoe hij smaakt’, ik heb wel zin in een sappig verhaal!’

Vaal Veulen begon weifelend: ‘Sappig…fris…
Zoetachtig…notig…zachtzuur…..met een lekker weeïge nasmaak’ Tevreden keek hij de oude aan.

‘Klinkt goed’, beaamde Tandeloos, ‘maar nu weet ik nog niets…waar lijkt het op….op een andere vrucht of zo?’

‘Het lijkt op veel vruchten, maar wat ergens op lijkt is natuurlijk nooit hetzelfde…dit smaakt echt nergens naar!’, moest Veulen bekennen.

‘hmm!, Nergens naar…hoe weet je dat…ben je wel eens nergens geweest?’, vroeg Tandeloos, ‘weet jij dan waar nergens naar smaakt?’

De jongen bedacht dat hij, waar hij ook was altijd ergens was geweest en nooit nergens.
‘ U hebt gelijk meester Tandeloos, ik ben altijd ergens geweest en dat noemen we Hier!’

Tandeloos kreeg een raadselachtige grijns op zijn verweerde gezicht en vroeg:
‘Smaakt dan niet alles naar Hier?’

Veulen moest tot tranen toe lachen en wist niet waarom.

‘Kom laat eens mij eens proeven van die Wolbek! ‘, zei Tandeloos opgewekt.

‘U kent hem dus wel!’, riep de jongen en sneed een stuk van de bonkige vrucht af en lepelde het vruchtvlees eruit zoals de koopman het voor gedaan had.

‘Ik heb één eerste keer de Wolbek geproefd, dat was de vorige keer’, Tandeloos slobberde het zo naar binnen en zuchtte verzaligd.
‘kijk, nu weet ik in één hap waar je net nog over zat te bazelen’

Veulen nam zelf ook een hap en proefde onmiddellijk wat de oude bedoelde.

‘Kijk’, zei Tandeloos,’ het proeven van de eerste keer is iets ongekends, je weet niet wat je meemaakt…pas de tweede keer kan er herkenning zijn…maar de eerste keer is vormloos en naamloos…Nu is de kunst om ook de tweede keer als eerste kennismaking te beleven, dan is het Hier onvergelijkelijk!’

Vaal Veulen probeerde de woorden: ‘Nu is de kunst…onvergelijkelijk’ van de oude te proeven…
‘Maar….als je niet weet wat je meemaakt…is dat dan niet nergens?’,probeerde hij voorzichtig.

Tandeloos stak zijn tong uit die zo rood was van de Wolbek en wees naar het puntje.
‘Hier is het…nergens niet!’

‘Dus de eerste keer proeven geeft de lekkerste smaak, welke vrucht het ook is?’
,vroeg Veulen.

‘Ik weet van niks’ zei de oude,’ snij nog maar eens een stuk af van dat heerlijke rare ding!’

Maan

Vaal Veulen had die nacht niet kunnen slapen. Klaarwakker had hij naar de maan liggen turen.

Tandeloos zag het en zei gapend: ‘Zo Vale wat ben jij wakker jongen…ja, wat niet slaapt kan niet ontwaken, nietwaar!’

De jongen had niet goed gehoord wat Tandeloos zei en vroeg: ‘Meester, wat is nu toch de ziel, waar men het soms over heeft?’

De oude keek hem aan zwijgend als een volle maan en zei bedachtzaam:
‘Wat bezielt je, Vaal Veulen om mij deze vraag te stellen?’

‘Omdat er iets in mij wil weten wat het is, de ziel?’

‘Precies dat willen weten, dat is het kenmerk van de ziel’, zei Tandeloos terwijl hij naar de wolk wees die net de maan verduisterde.

‘Maar dat is een kenmerk dat je niet kunt aanwijzen?’

‘Inderdaad, dat is het kennen van het kennen…dat zielsgraag weten is de ziel van het universum…wat zou het universum zijn als het niet wordt gekend ?’

Veulen probeerde zich een ongekend universum voor te stellen, zonder het kennen.
Er verscheen een glimlach op zijn slaperige gezicht.

‘Je houdt het niet voor mogelijk’, zei Tandeloos,’ maar de ziel is datgene wat de tienduizend dingen bezielt… ‘

Het duizelde Vaal Veulen terwijl hij alle dingen in zich op probeerde te nemen.
‘Hoe kan het, dat één ziel alles bezielt?’

Tandeloos greep machteloos in de lucht en keek dan in zijn lege hand.
‘Hoe is een onmogelijke vraag, maar als wat jou onmogelijk lijkt toch mogelijk blijkt, is dat dan geen wonder?’, vroeg Tandeloos

De jongen nam Tandeloos in zich op en zag de gelijkenis van zijn kale schedel met het gezicht van de maan.
‘Is de maan dan ook bezield?’

Tandeloos speurde de ochtendhemel af op zoek naar de maan, die inmiddels was opgelost in het blauwe.

Wijds

Het was op een doodgewone zomerdag dat
Meester Tandeloos plotseling in verwondering mompelde dat hij op deze bewuste dag herboren was, als hij het zich goed herinnerde…?’

‘Maar dan zou het vandaag uw verjaardag zijn!’, riep Vaal Veulen opgewonden, ‘hoe oud bent u dan nu?’

‘Dat zou ik nu even zo gauw niet weten’ , zei Tandeloos nog steeds verstild van verwondering.

Feitelijk wist Vaal Veulen maar heel weinig over Tandeloos, wel kende hij vele wonderlijke verhalen van horen zeggen, waarop de oude lachend verklaarde:
‘Men beweert zoveel over mij dat ik wel tien levens zou moeten leven om al die verhalen waar te maken, maar misschien kun jij een handje helpen om ze waar te maken?’.

‘Wat is dan het mooiste wat u ooit hebt meegemaakt?’, wilde de jongen opeens weten.

‘Dit, Nu, Hier met jou!’

‘Maar meester, u hebt toch veel meer beleefd dan Dit, Nu, Hier?’

‘Welnee, jongen, hoe kom je erbij, natuurlijk niet, want is Dit, Nu, Hier los te zien van Dat, Straks, Daar? of gescheiden van Dat, Toen, Ooit Waar dan ook?’

‘Leeft u dan zo wijds?’

‘Waarom zou je zo smalletjes leven?…het bestaan bestaat over de volle breedte, de langste lengte en de hoogste diepte…
Al moet ik bekennen dat toen de wereld in mij werd herboren wel het wijdste is wat ik nog steeds beleef!’

‘Maar meester Tandeloos u bent toch in de wereld geboren en niet andersom?’

‘Geloof mij Veulen, elk mens wordt in de wereld geboren en daarna wordt de wereld in hem herboren, zo onthult de natuurlijke weg’.

Vaal Veulen probeerde Tandeloos te volgen:
‘Hoe kan die wijdse wereld in een klein mens worden herboren?’

‘Een moeder baart het kind, en het kind baart
een nieuwe wereld, daarom is elk kind een openbaring…en daarom Vaal Veulen is Dit, Nu, Hier het mooiste moment met jou!’

Vaal Veulen was sprakeloos vanwege deze onverwacht mooie verjaardag…Nu, Hier met hem. De hele wereld gallopeerde in de wijdse wei, als een jong veulen dat bokkesprongen maakt, zo voelde zijn hart.

Boodschappen

‘Wat kijk je bedrukt, Veulen’, zei Tandeloos opgeruimd,
‘hoe was het leven in de stad, was er iets te beleven?’

‘…Ik heb wel alle boodschappen gevonden…zei de jongen weifelend,
‘Ze vroegen alleen lastige vragen…wat ik later wilde worden…of ik net zo wilde worden als…?’

‘Ach, je kreeg een ongevraagde boodschap, maar ik begrijp het…net zo worden als die oude tandeloze gek zeker?’, vulde de oude lachend aan.

Vaal Veulen keek beschaamd naar de grond.

‘Dat is toch een heel gewone vraag!’, zei Tandeloos opgewekt, ‘de vraag is alleen niet compleet…’

‘Hoe luidt de hele vraag dan?’

‘Wat wil je later worden… als je alleen maar nu kan zijn!’ ,terwijl zijn wijsvingers naar elkaar wezen. Met één oog keek Tandeloos scherp naar de ruimte tussen zijn wijsvingers.

‘Nu zijn!’, proefde Vaal Veulen die zijn lippen likte.

‘Wat dacht je trouwens over dat later en wat je dan wil worden?’, vervolgde de oude.

‘Ik weet het echt niet…als ik het nu al niet weet, hoe zou ik het later dan moeten weten?’

‘Het is ook heel mooi, Veulen…. om het blijvenderwijs niet te weten!’

‘Blijvenderwijs ?….maar dan weet je het… nooit?’

‘Nu-niet is nooit, maar nooit-niet is altijd’.

‘Onvoorstelbaar’, verzuchtte Vaal Veulen,
‘niet-weten en dat dan blijvenderwijs!’

Het bleef lang stil in het naluisteren van wat er gezegd was.

‘Hoe kwamen we hierop, meester?’

‘Het kwam als bijvangst samen met die ongevraagde boodschap’.

‘Dus nooit een ongevraagde boodschap aannemen, meester?..’

‘Inderdaad, maar wel kijken of er bijvangst is!’

Gieter

Vaal Veulen keek met verbijstering naar meester Tandeloos die met een lege gieter bij de vijver in de weer was. Hij kon niet goed zien wat de oude daar uitspookte.

‘Wat ben u aan het doen meester?’ ,vroeg hij voorzichtig.

‘Ik ben de stilte aan het teruggieten in de vijver zie je?…je zei gisteravond toch dat er zo’n stilte uit opsteeg?’

Soms begon Vaal Veulen te twijfelen aan de helderheid van de oude geest. Even later zag hij Tandeloos in de moestuin een kuil graven.

‘Gaat u een boom planten?’, vroeg hij.

‘Nee hoor, ik schep wat ruimte…moet je eens zien wat een berg ruimte hier onder de grond zit!’, zei Tandeloos met een vreemd lachje.

Vaal Veulen voelde een lichte droefheid in zijn hart ronddwalen.
Weer later die dag zag hij hoe de oude energiek het stenen plaatsje aan het bezemen was, maar wat hij daar wegveegde kon Vaal Veulen niet ontdekken.

Tandeloos zag de jongen verbaasd kijken en legde uit:
‘Ik veeg die vuile schaduwen weg, zie je…ze liggen overal!’

‘Maar, ze blijven gewoon liggen meester, dat lukt toch nooit zo!’

‘Het gaat er niet om of het lukt Veulen, het gaat om de toewijding!’, verklaarde Tandeloos, ‘Kom naar binnen, dan laat ik je iets zien’.

Tandeloos nam een kruik mee naar binnen, deed de deur dicht en sloot de gordijnen.

‘Waarom, maakt u het zo donker?’

‘Omdat je anders niet zo goed kunt zien!’

Tandeloos fluisterde: ‘Let goed op, ik haal nu de stop van de kruik…!’

Vaal Veulen kon zijn ogen niet geloven.
Een klein zwermpje vuurvliegjes vloog door de kamer, ze verzamelden zich rond de veldbloemen die op tafel stonden.

‘Zo is het Veulen, leven vanuit je eigen licht…
je dacht vandaag zeker, die oude Tandeloos ziet ze vliegen, nou dat klopt aardig jongen… of het nu ruimte is of schaduw of stilte of een vuurvliegje, ik zie ze vliegen en bovendien geven ze mijn oude hart vleugels!’

‘Dat is zo gek nog niet’ ,moest Vaal Veulen erkennen.

‘Vanavond mag je ze vrijlaten, maar nu nog niet…ze zouden verdwalen in die zee van licht’.

Malen

Vaal Veulen was moe toen hij opstond om het ontbijt voor meester Tandeloos te malen.
In zijn hoofd en hart maalde het ook nog. Vreemde droombeelden hadden zijn slaap verstoord. Terwijl hij de haver maalde om er pap van te koken bleven flarden onverteerde droombeelden hem bezig houden.

‘Wat betekenen zulke droombeelden, wat willen ze zeggen?’ ,vroeg hij aan Tandeloos
die in zijn nachthemd op het tuinbankje zat.

Tandeloos gaapte naar het ochtendzonnetje en bleef lang stil.
‘Wat is belangrijker…Wat je bent ?…Hoe je bent?….of Dat je bent?’ ,vroeg hij nog een beetje schor.

‘Dat je bent natuurlijk’ ,wist Vaal Veulen onmiddellijk.

‘Precies….dus Wat en Hoe komen pas later op bezoek bij Dat!’ ,verklaarde de oude
rustig met z’n ogen nog dicht in het zonlicht, ‘Droombeelden zijn het levende bewijs dat er iets wakker is in je droom, het wakkere Dat’

‘Maar wat is dan de betekenis?’ ,wilde de jongen weten.

‘Dat is de echte betekenis van alle dromen, dat ene wakkere’

Vaal Veulen keek naar de kale meester alsof hij water zag branden.

‘Het verhaal van de betekenis is alleen maar weer een nieuw droombeeld’ ,sprak de kale bedaard, ‘…en waar blijft de haverpap eigenlijk?’

‘Maar wat dan?’ ,verzuchtte de jongen die al lang met malen gestopt was.

‘Dan kun je altijd nog met open ogen deze dag verder dromen, als het wakkere,
deze dagdroom is vreemder en mysterieuzer dan alle nachtdromen bij elkaar’

‘Ik begrijp er niets van’ ,erkende Vaal Veulen.

‘Dat klopt, het wakkere kan hier geen pap van maken, maar dat hoeft ook niet,
want wie zit er nu op droombeeldenpap te wachten…en wie zou dat moeten eten?

Vaal Veulen keek nu anders naar de dagdroom en zei weifelend:
‘Als ik het goed begrijp valt het niet te begrijpen?’

‘Kom zitten’ ,sprak Tandeloos begeesterd, ‘we drinken vandaag het zonlicht in,
om het wakkere verder aan te wakkeren!’

Dansje

Vaal Veulen had zojuist de waterkruik laten vallen…
‘Waarom zijn de dingen precies zoals ze zijn?’ ,vroeg hij aan meester Tandeloos terwijl hij hem de verse scherven toonde.

‘Ruimte geeft de dingen hun vorm…ruimte is de mal die naadloos om alle tienduizend dingen past, welke vreemde vorm ze ook hebben’

‘Hoe komt ruimte zo veelzijdig?’ ,vroeg Vaal Veulen.

‘Ik weet het niet, wellicht omdat ze overal tegelijkertijd is?….zie je deze plank’ , ging Tandeloos verder: ‘ruimte bepaalt nauwgezet haar lengte, breedte en dikte…ze sluit overal nauwkeurig aan op de huid der dingen.
Zie deze kapotte kruik, ruimte heeft haar gevormd als een gat dat haar van binnenuit omvat…nu is de vormruimte weer vrij’.

‘Maar meester, ruimte heeft geen handen, hoe kan ruimte dan alle dingen vormgeven’.

‘Ruimte maakt gebruik van onze lege handen, van ons lege hoofd, door onze lege handen wordt klei vormgegeven tot een kruik’.

‘En als wij vol zijn?’

‘Dan kan ruimte haar werk niet doen, volle handen kunnen niet vrij handelen, een vol hoofd kan niets ontvangen’.

‘Zijn wij dan eigenlijk geen ruimtewezens?’

‘Ruimtewezens…’ , Tandeloos proefde het woord alsof hij het nog nooit in zijn mond had gehad, ‘wellicht zijn wij geland op deze wonderlijke planeet om handen en voeten te geven aan de ruimte’.

Tandeloos maakte nu een vreemd buitenaards dansje met zijn oude lichaam.
‘Zie je….ruimte werkt spontaan door ons heen, niemand hoeft daar iets voor te doen’.

‘Ik begin steeds minder te begrijpen wat ruimte is’.

‘Daarom wordt ruimte ook wel het mysterie ongeschapen scheppen genoemd’.

Vaal Veulen begreep er niets van en gaf zich over aan het dansje van Tandeloos.
Het voelde alsof zijn hart een gat in de lucht sprong.