De romanlezer

“De roman valt met de deur in je bovenkamer.
In de eerste zin wordt hoofdpersoon Bert
gemeen doodgebeten door een hondsdol hert.”

Zo luidt de beginzin, je zit er meteen middenin,
in shock door de zinloze moord.
Een plausibel plot zal hopelijk later
nog de nodige zin lenigen?

Hunkerend naar een onthullend slot
ploeg je voort om het geschreven onheil te spellen.
Al vraag je je diagonaal af waarom dit verhaal
niet in een compacte dichtvorm is gegoten,

(in klare taal als bij een anekdote, basaal.)

De dikke pil heeft een gesloten einde
waarin het hert, de ogen wijd opengesperd,
wordt doodgeschoten door een anonieme figurant,
onpersoonlijk kil en alert, ronduit gênant.

Het slot poseert als apotheose.
De nabestaanden eten wild met abrikozencompôte
in een tuin vol beloofde rozen.
De honger is gestild, het bloed vergoten.

Op de binnenkaft staat het hele epos
als bondig resumé vermeld:
“Anonieme figurant wreekt Bert
en molt hert na exuberant diner met gif!”

Je droomt die nacht,
met één hand hangend aan een klif.
Daar krijs je onmachtig zacht,
de plot is onverwacht navrant.

Je bent zelf de figurant,
het hert, Bert en de detective.
Alles met voorbedachten rade.
Grif beken je alle wandaden
om er maar van af te wezen.

Nooit meer slapen,
nooit meer lezen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *