De zee spreekt


Pollice Grosso is geen natuurliefhebber, liefhebberij vraagt afstand.
Volgens Grosso valt de mens naadloos samen met de natuur, het enige dat de mens onderscheid van de natuur is het verhaal, een denkbeeldig onderscheid.

De mens als verhalend dier.
“De mens legt een verhaal over de natuur, dieren maken geen verhaal, het verhaal komt vaak voort uit de ontkenning natuur te zijn ” zei hij eens tegen Luciano.
Deze had hoofdschuddend gelachen en gezegd: ” Je bent een taalbeest, Grosso, ontken dat maar eens”.

Op zijn rondreizen trok Pollice graag door de bossen, de bergen, hoogvlakten.
Het mooist vond hij het om vanaf de berg de dalende beekjes te volgen tot diep in de dal waar ze tot rivieren samenstroomden, die weer in zee verdween.
Des te vreemder vond hij het zelf dat de zee hem niet bepaald aantrok.
Integendeel, de zee leek hem het land op te drijven.
Had het met zijn nachtelijke tocht te maken had toen hij als jongen zijn Siciliaanse familie ontvluchtte?
Midden in de nacht met een gestolen roeiboot de zee op, een woestijn van nat.
Achteraf bleek dat hij ook de veerboot had kunnen nemen vanuit Palermo, niemand had hemp dat ooit verteld.
Niemand vertelde hem ooit wat, misschien was hij daarom wel verteller geworden?

Pollice had achterom gekeken toen hij aan land stapte, de zee had tegen hem gesproken met een zachte ruisende stem:
“Ik heb je leven gespaard jongen, als je wist hoe wild ik eigenlijk ben was je nooit aan deze tocht begonnen”.
“Voor jou heb ik mijn golven uitgespreid en dat doe ik niet vaak”.
De jongen voelde dankbaarheid, maar hoe kon hij de zee bedanken, wat kon hij terugdoen?
“Ga nu het land op jongen” had ze gefluisterd, “en vertel de wereld haar verhaal, luister maar, alle dingen spreken voor zichzelf”.
Of zou het komen door het volksverhaal dat hij later hoorde?
Alle verhalen van de wereld zouden als beekjes en rivieren naar zee stromen, daar werden ze opgelost en uiteindelijk verdampten ze.
In zee weken de namen weer los van de dingen, in die zee wordt de wereld weer naamloos.

Pollice leefde van het verhaal.
Zouden zijn verhalen door die zee worden verslonden dan zou hij met zijn mond vol tanden achterblijven op het kale strand.
Een lichte huivering trok over zijn rug bij dat idee.
Voorlopig zou Pollice de zee beter mijden, voor de zekerheid. Wanneer hij uitverteld was zou hij de zee alsnog bezoeken.
De zee loopt niet weg, waarin zou ze weg kunnen lopen?

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *