Dingen lijken sprekend

Onderweg laat Pollice de dingen meestal tot de verbeelding spreken, zodat ze een eigen leven kunnen gaan leiden in dit verhaal.
Hij arriveerde bij het huis van de onbekende die hem had uitgenodigd om het verhaal van zijn leven te vertellen,
Pollice zou alleen luisteren.
De voordeur zei: “stop, wat moet je hier, noem het juiste wachtwoord.”
De deurbel verklaarde: laat mij weten dat je hier staat, waarschuw mij als het huis in de brand gaat, plaag mij met vermeend bezoek”
De brievenbus vertelde:” schrijf maar een brief, een verzoek of een uitnodiging of zomaar een briefkaartje.”
Het slot smeekte: “Open mij toch, ik ben zo eenzaam, ik mis je zo, liefste sleutel.”
De deurmat verzocht nederig:
“vertrap mij en wees welkom, ik veeg uw zolen schoon”
Het naambordje riep uitbundig: “hier woont diegene die luistert naar zijn naam, wie is hier zo genaamd, wie laat zich nu diegene noemen, juist diegene dus.”
Op het naambordje stond in sierlijk letters de naam van de bewoner, helaas kon Pollice het niet lezen.

De deur van het huis stond op een kier, hij ging naar binnen.
“Joehoe” riep Pollice, “is daar iemand?”
Hij kwam in een keuken terecht, waar hij flarden van een gesprek opving.
“Het leven is dienstbaar zijn en dingen op een hoger plan brengen,” sprak de tafel streng tegen de vier stoelen.
“Nou, je moet het leven wel zien zitten” zei de kruk.
“ja, iets anders zit er niet op”, zei de leunstoel die gerieflijk achterover hing.
“Maar”,sprak de schemerlamp,”Het leven is in mijn ogen een schijnvertoning, het is iets anders dan het lijkt”
“Ach wat, dat lijkt maar zo, schijn is ook maar schijn” sputterde het zoutvaatje op het lege aanrecht.
Het dressoir zei op opgeruimde toon; “allemaal onzin, het leven is gewoon opbergen, ordenen en pronken, dingen zijn persoonlijkheden.”
“Flauwekul,” riep de kapstok, “ik heb geen enkele persoonlijkheid, iedereen hangt ongevraagd zijn persoonlijkheden aan mij op, kaal en naakt waren de dingen rond, zonder jas van taal”

Pollice kon het verhaal van de dingen niet volgen en liep naar buiten de olijfboomgaard in.

Waar een oude olijfstronk zacht mompelde:
“Het leven is grillig, moeizaam en stug”
Het gras aan haar voet betoogde
“Welnee, het is juist mals, veerkrachtig en soepel”
De blauwe lucht zuchtte,
“Het leven is licht als veertje, zacht en onvoorspelbaar”
De rots kreunde,
“Wat een onzin, het leven is zwaar, hard en koud”
Een hommel bromde “Het leven is zo geurig, zo zoet en smeuïg”
De heggemus tjilpte “Leven hipt heerlijk weg, het vliegt en zindert”
Het landschap zei “Dit leven is zo ruim, zo wijds, zo licht”

Opeens stond de onbekende voor hem.
“Bent u het?” vroegen ze bijna tegelijkertijd, ze knikten elkaar toe.
“Ik heb geluisterd, maar wie van al deze dingen heeft er nu gelijk?, vroeg Pollice
“Allemaal natuurlijk.” verklaarde de onbekende luchtig,
“samen vormen ze het hele verhaal.
Het begon Pollice te duizelen, zoveel stemmen.

“Vertel nu uw verhaal maar, ik luister” stelde Pollice voor.
“Maar de dingen hebben u alles al verteld”
De onbekende trok zijn wenkbrauwen op en schudde lichtjes zijn hoofd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *