Fabelachtig a la Fontaine

De dikke trage Molmhommel vloog een beetje schommelend rond, dwalenderwijs.
Een hemelse harsgeur lokte hem het donkere naaldwoud in.
Daar landde hij op het verende bed van dennennaalden om
rustig die heerlijke geur in zich op te kunnen zuigen.
Even verderop zag hij een mestkever in gesprek met een mier.
Hommel hoorde de gedempte toon van hun woordenwisseling in het verstilde woud:
‘Ja, maar…wat zit je nou te mieren, hoezo kun je dan geen hoop vinden?’ , sprak de mestkever indringend, ‘Waarom ku..’
De mier onderbrak hem meteen: ‘Nee, kever…er is geen hoop, er is geen enkele hoop te vinden…nergens!’
De mestkever keek naar de stukjes blauwe hemel tussen hoge dennenkruinen en haalde zijn schouderschildjes op toen opeens een andere mier de eerste mier bijviel:
‘Geen hoop, dat klopt…en ik zie er ook geen gat meer in!’
‘Nee, natuurlijk niet’ ,vervolgde de eerste mier, ‘voor een gat heb je toch mooi eerst wel een hoop nodig!’

Nu de hommel daar een tijdje zat zag hij opeens overal mieren krioelen.
Ze waren eerst vrijwel niet van het naaldentapijt te onderscheiden, maar nu merkte hij ze overal op. Dwars door elkaar gingen ze, alsof ze iets zochten. Sommigen raakten in gevecht…liepen over elkaar heen.
De mestkever was inmiddels zijn kant opgelopen.
Hommel sprak hem aan:
‘Zeg, heer Kever, die mieren hier hebben dus geen hoop meer…wat is nou het hele probleem?
‘Ja, is het niet verbijsterend!?’ , zei de mestkever gelaten, ‘ samen zouden ze zo een hoop kunnen beginnen, maar….’
De eerste mier raakte nu geïrriteerd, ‘Kijk nou toch om je heen, stinkkever…er is hier toch nergens een mierenhoop te bekennen !’

De Hommel die nogal naïef was aangelegd stelde nog voor:
‘Maar, jullie zijn met zo velen…jullie zouden toch samen….’
‘Waar bemoei je je mee, domme hommel’, riep de hopeloze mier razend, ‘we zoeken vergeefs naar de hoop omdat die er gewoon niet is….bestaat niet!’
De mier raasde voort en verdween in de chaotisch krioelende massa.

Hommel nam beleefd afscheid van heer mestkever en steeg op tussen de dennenstammen, in zijn vlucht overzag hij het leger mieren.
Het waren er een hele hoop.

Hommel vloog terug naar zijn vermolmde boomstronk aan de rand van het lichte loofbos. Thuis probeerde hij het aan zijn hommelgenoot uit te leggen.
Tot zijn verwondering verbaasde het haar niets.
‘Die mieren zien door de naalden de hoop niet meer’ ,zei ze berustend,
‘ze zijn op zoek naar…wat dan ook….., maar ze zijn het zelf, samen zijn ze het zelf’.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *