Geologische roman

Het was oktober, tenminste op papier, maar niet hier.
In de zeef van het onvergetelijke lagen herinneringen uit te druipen die samen een geheugen probeerden te vormen.
Ik keek ernaar en herkende mij er nauwelijks in.
Had ik een zonnesteek?
Het geheugen leek een soort confiture, zelf ingemaakte jam, geschiedenis was meer fabrieksjam met nul procent vruchten.
Ik was nogal afwezig tijdens mijn bezoek aan de woestijn.
De ruimte nam mij helemaal in beslag, het niets eiste al mijn aandacht.
Mijn herinnering is mager, er was ook bar weinig te herinneren, feitelijk duurt de ervaring van die nacht sindsdien voort, tot hier en verder.
Als geoloog deed ik onderzoek, zandkorrels determineren.
Ik wist niet met welke ik moest beginnen, mijn gedachten dwaalden af terwijl het zand in mijn steeds fijnere zeven wegstroomde.
Stel je voor dat je het onzegbare zou kunnen verwoorden en opschrijven, wie zou dat dan nog kunnen lezen?
Om het te kunnen herkennen moest je het al kennen.
Zand kroop overal waar het niet gaan kon, zelfs in de geest.
Ik voelde mij daar een eeuwigdurende zandloper.
Gelukkig had ik gelukkige ouders gehad, ik hoefde nooit gelukkig te worden
om hen gelukkig te maken, wat een geluk om vrij te zijn van die moderne geluksdwang. Ik zag één zandkorreltje oplichten in de kale nacht, maar met welk licht?
Toen ik terugkeerde in het geologisch instituut met die ene korrel werd ik op nonactief gesteld. Ik zag het als een promotie.
Voor mij zat de hele woestijn in die ene korrel.
De rest van mijn leven is als een parel gevormd rond die zandkorrel.

(uit de roman “Incoherente Fragmenten” van Osman Zöbel,
de roman werd door de kritiek niet geheel ten onrechte neergesabeld omdat deze louter uit euforismes was opgebouwd)

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *