Knoestige blikken (kleine skandinavische roman)

Van alle kanten keken ogen hem strak aan.
Alsof een houten god hem in de gaten hield.
Van onderaf zagen de vloerknoesten hem, vanuit de wanden gluurden ze,
vanaf het plafond vielen de knoestige blikken op hem neer.
Hij keek ze recht in de ogen, om de beurt, de hut leek bezield.
Sommigen huilden tranen van hars, je kon ze ruiken, de geur van pijnbomen.
Anderen leken te knipogen als hij even niet keek.
Hij voelde zich gezien, onaangenaam gezien.
Pas toen hij de haard aanmaakte stopten ze met loeren.
Ze leken niets meer van hem te willen weten.
Niet weten was nog steeds weten, zelfs vergeten was nog weten, van nergens.
Schijnbaar onaangedaan staarde hij in de ontembare vlammen.
Die nacht droomde hij over fjorden die zacht zongen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *