Man zonder gewoonten

Hij woonde ergens bij ons in de buurt, dachten we. Een op het eerste gezicht onopvallende man, schutkleurig gekleed.
Hij viel vrijwel weg tegen de achtergrond van het grijze beton. Het was dat hij bewoog dat je hem kon onderscheiden, weliswaar zeer langzaam en weloverwogen.
Wat hij voor werk deed wist niemand. Op de meest onvoorspelbare momenten troffen wij hem op straat, op weg naar huis of naar zijn werk? Of kwam het omdat wij hem toevalligerwijs ontdekten in het voorbijgaan? Lag het aan onze eigen onopmerkzaamheid.
Wij straatjongens begonnen hem ‘de man zonder gewoonten’ te noemen. Hoe vaker we hem bekeken viel zijn onbepaaldheid ons steeds meer op. Het waren toch gewoonten die een mens een vorm geven, of vergisten we ons?

Op een keer zijn we hem gevolgd om er achter te komen waar hij woonde of werkte…Wat heel vermoeiend was omdat hij zich zonder enige haast verplaatste. Soms stond hij plots langdurig stil bij kleine dingen die onderweg zijn aandacht opeisten.

De achtervolging duurde uren.
Hij leek nergens heen te gaan. De avondschemering viel, wij gaven het op.  Onderling fantaseerden we over hem.
Zou hij een zwerver zijn? Maar hij zag er altijd keurig netjes en kleurloos uit?
En altijd in dezelfde kleren? Had hij een garderobe van louter dezelfde kledingstukken?
Was hij niet gewoon een handelsreiziger in herenkleding?
Zijn gezicht stond altijd verwonderd, net als de lijn van zijn kortgeschoren schedel die de vorm van een vraagteken had.
Op een keer had één van ons hem in de bus zien stappen.
‘Waar ging de bus naartoe?’ ,vroegen we onze informant.
‘Er stond ‘Buiten Dienst’ op het busbordje.
Zou hij directeur van het gemeentelijk vervoerbedrijf zijn?
‘Waarom vragen we het niet gewoon aan hem zelf?’, stelde ik voor.
Mijn bondgenoten leken te schrikken. ‘Of durven jullie niet?’, daagde ik hen uit.
Hun ogen richtten zich stilzwijgend op mij.
Ik begreep dat ik de aangewezen persoon was.
In de daarop volgende weken deed ik geen oog dicht. Zo geobsedeerd raakte ik door de gewoonteloze man. Waar en hoe zou ik hem moeten benaderen , hoe zou hij reageren.
Op een of andere geheimzinnige wijze leek hij onaanspreekbaar, onbenaderbaar.
Alsof je zou aanleggen op een verboden eiland? Ja, hij leek nog het meest op een wandelend eiland. Het voelde zeer ongepast om hem lastig te vallen met zo’n banale vraag naar wie of wat hij was.
Overdag was ik op straat permanent op mijn hoede of ik hem ergens zag wandelen.
Toen ik hem uiteindelijk na drie dagen zag staan, liep mijn lichaam de andere kant op, terwijl hij naar de schaduw van een boom stond te kijken.
Al had ik de moed kunnen opbrengen, mijn lijf wenste niet mee te werken.
Mijn vrienden bleven mij vragen stellen over het wandelende raadsel. Om ervan af te zijn vertelde ik ze dat de man mij in vertrouwen had genomen op voorwaarde van strikte geheimhouding. Hun wenkbrauwen gingen omhoog, ze knikten instemmend naar elkaar.
Stilaan verdwenen mijn ‘bondgenoten’ uit mijn leven. Ze leken mij voortaan te mijden en te ontwijken als ik ze tegen kwam.
Ik begon te vermoeden dat de man mij besmet had. Steeds vaker vond ik mijzelf in mijn lichaam dat ergens door de stad had gewandeld, terwijl het stilstond bij iets schijnbaar onbenulligs wat mij leek te betoveren.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *