Milieu-surveillant

Het was een dag als vandaag.
Natuurgebieden hebben geen dagen.
De aangelegde gebieden deden nog een tijdpoging middels bordjes.
Van ma. tot vrij., tussen zonsop- en -ondergang.
Bordjes die niemand ooit las.

De vrijbuiter wilde niet kunnen lezen.
B. was zelf vrijbuiter geweest, voordat hij deze baan kreeg.
Zelf noemde hij zich hulpboswachter, in zijn functieomschrijving stond ‘milieu-surveillant’.
B. deed zijn ronde.
Feitelijk liep hij lukraak dennengeur te snuiven.

Het was zijn taak dagjesmensen binnen de perken van het toelaatbare te houden.
Als een herder die zijn kuddedieren hoedt over de gebaande paden.
Honden te sommeren zich te laten aanlijnen door hun naar wild leven verlangende baasjes.
Het liefst struinde B. dwars door de rustgebieden waar niemand mocht komen.
Het verbaasde hem hoe de aangelegde dagjesmens schrok van zijn groene verschijning.
Ze reageerden schichtig, alsof ze betrapt werden op hun gedrag…
Dat was wellicht te verklaren door het wrede regime van zijn voorganger.
Die was psychotisch geworden, hoorde stemmen, dieren gaven hem boodschappen door die hij niet kon bezorgen…
De man zat nu thuis op het bos te wachten.

B. lette totaal niet op, hij zag ongezien alles door de vingers, bekeuringen gaf hij niet.
Dat laatste vond zijn leidinggevende verdacht, zodat B. af en toe maar zelf een bekeuring betaalde.
B. vond zijn functie dik betaald voor al het werk wat er niet tegenover stond.
Naar zijn eigen indruk deed hij niets.
B. voelde zich eerder een grootgrondbezitter die zijn landgoed inspecteerde.
Officieel moest hij melding maken van ieder incident en elk achterstallig onderhoud.
Dus verzon hij maandelijks een rapportage.
Zo ontdekte hij het schrijven als biotoop voor de vrijbuiter.
Wat B. betrof, kon de natuur niet grondig genoeg verwaarloosd worden.


Middenin het stiltegebied op de naaldheuvel keek hij altijd even tussen z’n benen door.
Dat gaf zo’n heerlijke warme golf in zijn hoofd.
Die fijne sensatie werd vandaag verstoord door een observatie.
Heuvelafwaarts zag hij de contouren van een dier.
Hij wist in één oogopslag: dit is een nieuwe soort.
Het dier leek nergens op: de kleur en tekening van de vacht, de vorm van de staart, de brede graafpoten…

B. observeerde het dier door zijn verrekijker en besloop het behoedzaam tot hij oog in oog stond met het ongekende wezen.
Tranen maakten het kijken moeilijk, hij wreef z’n ogen droog.
Het dier bleef kijken en vertrok plots onder een boomstronk.
B. wist onmiddellijk hij dit aan niemand ging vertellen.
Of het nu een uitgestorven of nieuwe soort was, wat had dit dier daaraan?
B. zag het circus al voor zich in het stiltegebied: camera’s, telelenzen, biologen, ethologen.
Het dier zou op de vlucht kunnen slaan, onder een auto lopen.
En dan opgezet in een natuurmuseum te zien zijn voor de aangelegde mens.

B. wenste zelf ook anoniem te leven.
Als B. beroemd zou worden, dan graag vanwege het feit dat hij altijd onbekend is gebleven.
Hij wiste zijn sporen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *