(gebruiksaanwijzing: lees vertikaal, diagonaal, van onder naar boven of lukraak, sprongsgewijs steeds één zin per regel)
A)
De weg was lang – De sfeer was wrang – Iets kwam op gang –
Wat moet is dwang
B)
De maan scheen bleek – Je kreeg een steek – Eens in de week – Geweten spreek
C)
Op het behang – Er klonk gezang – Niet van belang –
Het joeg op stang
D)
Je was van streek – Als je goed keek – Je bent een leek –
Je hart bezweek
E)
Het is voorbij – Slap als gelei – Je breekt een ei –
Zak in de klei
F)
Het is gedaan – Geheel spontaan – Als een varaan –
Lekt als een kraan
G)
De zon is blij – Je houdt van prei – Zoals ik zei –
Het is weer mei
H)
Loop naar de maan – Er is niets aan – Het is ontstaan –
De zin van waan