Mooi Gewoon van Duco Heist


Bovenstaande foto toont een detail van ‘Het Slakkenhuis’, ontworpen door Duco Heist van architectenburo ‘Mooi Gewoon’ (Denekamp, 2013).
‘Het Slakkenhuis’ is gerealiseerd in samenwerking met de stichting Natumorf, die zich sterk maakt voor het organisch bouwen in de periferie van de urbane regio Noord-Oost.

Heist heeft zich dit keer laten inspireren door het slakkenhuis en de menselijke gehoorgang.
Akoestisch is er zeker sprake van een bijzondere bijvangst.
Men moet welhaast schreeuwen om zich te verstaan met een medebewoner, omdat het geluid onmiddellijk wegebt in de gekromde bovenruimte.

In de omringende tuin zijn enorme sculpturen in de vorm van gehoorbeentjes geplaceerd, door een 3D-printer vervaardigd van gemalen wit marmer uit Carrara.

Uitgangspunt bij het ontwerp was het vermijden van herhaling.
Elk venster heeft dus andere afmetingen en wordt uiteraard kleiner naarmate men door de gehoorgang naar hogere verdiepingen klimt.
Een hoek van 90 graden is nergens te bekennen.
Bijzonder is ook de afwezigheid van een trap, die je toch zou verwachten in zo’n hoog gebouw.
De vloer loopt als ‘vals plat’ heel geleidelijk omhoog, analoog aan de waterpasloze vloeren van Hundertwasser in Wenen.
Daardoor kom je gaandeweg in een vertraging van de slakkegang.

Aparte kamers vond Duco een overbodige luxe.
Hij wilde een lange doorgangsruimte creëren, waarin hij buitengewoon goed geslaagd is.
Ook bijzonder is het ontbreken van een deur.
Een oor of schelp hebben evenmin een deur, aldus de bouwmeester.
Om tocht te vermijden heeft Duco de oplossing gezocht in een luchtsluis, die een pui van turbinale lucht blaast.
Bij toenadering schakelt de turbine uit.

Aan het eind van de rondleiding onthulde Duco dat hij momenteel bezig is met een nieuw project, gebaseerd op ‘de bovenkamer’.
Het wordt heel apart, men denke aan gedachtegangen, denkbeeldige ruimte, zwevend meubilair, dubbele bodems, glazen plafonds, kelderbalkons etc…

Duco Heist kwam in 1968 vanuit Gstaad naar Nederland en vroeg hier als eerste Zwitserse vluchteling asiel aan, hetgeen hem werd verleend op grond van ‘culturele xenofobie’.
Hij was in meerdere opzichten een pionier, velen zouden hem navolgen.
De eerste jaren verbouwde hij kraakpanden volgens een stijl die nu bekend staat als ruïnebouw.
Later voelde hij zich meer en meer aangetrokken tot luxueuze projecten.

Saillant detail is, dat ‘De Bovenkamer’ in zijn geboortestad Gstaad zal worden gerealiseerd, weliswaar in de periferie maar toch.
Het pand in Denekamp is nog te bezichtigen op afspraak, maximaal acht personen per rondleiding.
Er worden overigens nog bewoners voor gezocht.
(Aanmeldingen bij stichting Natumorf.)

Wit hondje in de sneeuw

de ziel is
een wit hondje
in de sneeuw

schrijven op wit
zoiets als de ziel uitlaten
soms zie je je hondje niet meer
dan valt het weg tegen de achtergrond
en duikt opeens weer op
als uit het niets

gelukkig is mijn ziel
een beetje groezelig
zo zie je nog eens
hoe het loopt

gaandeweg snuffelt de ziel
(met haar geleende neus)
aan de nagelaten lyrische vlagen
taalsporen in papieren sneeuw

een lezer loopt deze uitlating na
volgt geursporen, stap voor stap
een herkende geur is genoeg om
de mentale staart te laten kwispelen
of
met eigen nat te overschrijven

Soepzooitje


Wanneer mijn moeder soep maakte, deed ze er meestal ingrediënten in.
Het duurde lang voor ik begreep wat dat begrip inhield: ingrediënten.
Ze gebruikte voor de jus een pakje dat letterlijk ‘Jus met Ingrediënten’ heette.
Er stond verder niks op.
Later werd mij duidelijk dat alles en iedereen uit ingrediënten is samengesteld.

In de televisiegids las ik consequent het woord rolverdeling als ‘revolverding’ en was dan in de veronderstelling dat het weer zo ’n saaie cowboyfilm betrof waarin blanke nepindianen werden doodgeschoten.
Ik zette er een streep door.
Op een zeker moment had ik in de gaten dat ik het verkeerd las en verbaasde ik mij erover hoe ik het steeds opnieuw verkeerd bleef lezen.
Letter voor letter moest ik mijzelf overtuigen van het woord r-o-l-v-e-r-d-e-l-i-n-g.
Acteurs bleken ingrediënten zijn voor de filmsoep.

Het woord raamprostitutie bracht ik in verband met de eendagsvliegen die op het ongewassen vensterglas op en met elkaar zaten te flikvlooien.
Ik zat erbij en ik keek ernaar, en dacht: dit is dus raamprostitutie.
Waarom weet ik niet, maar ik dacht het.
Ik heb als kind altijd met de taal overhoop gelegen, taal was een soepzooitje.

Onverwachts op bezoek in het ziekenhuis trof ik mijn moeder aan die zojuist was geopereerd aan haar baarmoeder.
Ik heb mijn oma’s nooit gekend, dus ik begreep het niet: de moeder van wie of wat?
Haar moeder?
Zonder gebit vertrouwde ze mij op gedempte toon toe dat ze al haar ‘scharmer’ hadden weggehaald.
Het drama waarmee ze het woord scharmer uitsprak doordrong mij van een verschrikkelijke ramp, waarvan ik niet wist wat die inhield.
Al haar scharmer!
Mijn god, nee toch!
Niet een beetje, maar álles…
Ik huilde maar wat met haar mee.
Meehuilen met de wolven leek haar altijd wel te troosten, waarom we huilden wist ik niet.
Al vond ik praten zonder gebit van jongs af aan wel iets intens zieligs hebben.
Een tandeloze wolf.

Het was rond de tijd dat ik zelf schaamhaar kreeg.
Ik begreep niets van de moedertaal.
Waarom een lichaamsdeel ‘schaamstreek’ heette, snapte ik niet.
Schaamhaar, ik schaamde mij erover te praten of er iets over te vragen.
Van biologie begreep ik dat de hele natuur permanent met seks bezig was.
Planten plantten zich voort als konijnen en de menselijke natuur kon zich ook nog eens zonder voortplanting met seks bezighouden.
Waarom al die schaamte, als alles en iedereen daaruit voortkwam en het klaarblijkelijk in praktijk bracht.
Anders waren we hier toch niet samen, als ingrediënten?

In de dierentuin en in de natuur zag je alle dieren oefenen op de voortplanting.
En wel met zo’n vanzelfsprekende natuurlijkheid, dat je plaatsvervangend mee zat te genieten van hun genot: de schaamte ontstegen.
Die lading op menselijke seksualiteit is mij altijd een raadsel gebleven, de aandacht ervoor ervaar ik als buitenproportioneel.

Taal is natuurlijk ook seks, alle woorden kunnen het met elkaar doen.
Ze fokken elkaar op tot nieuwe exemplaren.
Woorden als ingrediënten verleiden elkaar tot steeds weer nieuwe verhalensoep.
Mijn moeders soep vond ik vers niet te eten.
Pas na een paar dagen begon haar soep lekker te worden, als de vermicelli en de andere ingrediënten begonnen op te lossen.

Lijstloosheid


Waarom wonen kunstvoorwerpen in lijsten?
Gouden lijsten, vol pronkende ornamenten.
Soms ontsiert versiering het schilderij, dan overschreeuwt vorm de inhoud.

Een lijst lijkt een raamwerk waardoor je naar een andere wereld kijkt.
Gluren door een raampje.
Je kunt het ook zien als een afkadering die zegt: ‘Hierbuiten houdt de kunst op te bestaan en ze begint pas weer bij de volgende lijst.’
Of is het een markering, die zegt: ‘Mensen let op, binnen dit raster bevindt zich iets heel bijzonders.
Komt dit zien, dit is kunst, een verheviging van de werkelijkheid.
Dit is pas echt echt.
Dit is kostbaar, dit heeft status.’

De mens behoort tot de familie der kraaiachtigen: de kraai verzamelt glimmende dingen, blink-blink.
Bij kraaien is daar geen praktische, zinvolle reden voor te vinden.
In die zin is de kraai kunstzinnig door zinloze glimdingen te verzamelen.
Zo bezien is de kraai voorouder van het menselijke gedrag.

De mens hult zich graag in de omlijsting van een duur huis, een dure auto, dure kleding, sieraden…
Het mensdier is een luxe-beestje.
Het kunstwerk binnen de lijst is vaak al lang weer doorverkocht om nog meer glimmende dingen naar binnen te kunnen slepen.
Deze menssoort staat onder antropologen inmiddels bekend als de ‘lijstmens’.

Bij moderne kunst is de lijst vrijwel geheel verdwenen.
In beginsel wellicht uit armoede, een lijst is immers een luxe toevoeging en staat natuurlijk voor de gevestigde orde waaraan avantgarde-kunst zich wil onttrekken.
Moderne kunst hangt er vaak kaal en naakt bij.
In grote lijnen kun je de ontwikkeling in de moderne kunst zien als een gestage uitbreiding van de kunst naar de wereld buiten de lijst.
Als een meer dat buiten haar oevers treedt.

De muur waar het lijstloze werk aan hing, vormde vanzelf het nieuwe kader waar de kunstenaar uit wil treden.
Vervolgens vormde de ruimte binnen de muren een nieuwe begrenzing.
Het museum als geheel werd gaandeweg een beperking waar de kunst doorheen wilde breken.
Deze beweging verklaart ook waarom musea van nu zelf de pretentie hebben een kunstwerk te willen zijn en het feit dat kunst per strekkende meter wordt afgeleverd.
(Denk aan Hockney’s laatste werk en Hirst’s bolletjesbehang.)

Het kunstterritorium is dus steeds verder uitgebreid.
De kunst is het museum uitgelopen als een overrijpe franse kaas, de straat op, de pleinen over.
Ze heeft de wereld overstroomd.
Als alles ruikt naar kunst, vervalt uiteraard de zin van het hele begrip.

‘The eye of the beholder contains all beauty, and everything else as well.’

‘Art has no future nor past, it’s the art not to define and see now for yourself the divine state of framelessness.’

Walter Bazel (voormalig conservator)

Kaal uitsterven?

een vis kreeg haar
voor haar verjaardag
van
dier & vriend Charles Darwin
(één der hoogstbegaafde mensapen)

hij gunde haar veel haar
niet alles ineens
natuurlijk maar
haartje voor haartje
jaar na jaar

overleven gaat haar
nu nog makkelijker af
dan kaal uitsterven
een verlegen kreeft
(hij valt op haar)
wordt haar kapper
knipt haar haar met zijn schaar

hij bloost als hij haar haar ziet
uiteindelijk vinden zij elkaar
onweerstaanbaar favoriet
er schuilt in evolutie één gevaar
het maakt de hele zee van haar

Fabel der visschen

De zilte gemeenschap der vissen in de oceaan
vreesde ooit een gruwelijke landvloed.
Een vloed die oceanen zou dempen,
droge straf voor een zondig bestaan.
Sommige vissen hadden de wet overtreden
door tegen de stroom in te zwemmen.
Zonde van de energie.

Een tsunami van vaste grond dreigde,
aldus de veilige visgeschriften.
De vissen leefden streng in de leer
en lazen de zondaars de les.

Visgod Sardino sprak aldus:
“Zwemt heen, schiet kuit en hom,
verdrinkt in het heilige nat,
want ja, je moet toch wat
in deze donk’re vissenkom.

En mocht de vloed toch komen?
Spuugt elkaar dan uit mededogen
veelvuldig en vol in het gezicht,
liefst in den ogen
om uitdrogen te voorkomen.
Zo zullen jullie de hemelzee
eensch deelachtig worden…”

Aldus geschiedde het dat fanatieke gelovigen uit mededogen
elkaar in het gezicht spogen.
Zie je wel, het helpt, zeiden ze tegen elkaar,
de landvloed blijft tot nog toe uit.
Laten we volhouden en blijven spugen.
Uit voorzorg.

Het onvoldongene (anonieme bron)

Muziek is het meest geschikt om iets over muziek te zeggen.
Met een gedicht zeg je het beste iets over poëzie.
Kunst becommentarieer je dan weer beter met kunst.
Waarom?

Je maakt juist muziek, een schilderij, een gedicht omdat taal tekort schiet.
Als taal kon zeggen wat kunst is of teweegbrengt, dan zou kunst niet meer gemaakt worden onder de noemer ‘kunst’.
Veel poëzie gaat nu juist over de tekortkomingen en de vergeefsheid van taal.
Een goed schilderij maakt veel andere schilderijen slecht.
Veel slechte kunst vormt een goed referentiekader voor kwalitatieve kunst.

Kunst is de geschiedenis van de waarneming.
De kunst van de waarneming is echter geen geschiedenis.
Waarneming is altijd onmiddellijk, nu.
Zelfs al meen je je oudste herinnering te zien, dan zie je die nu.
Anders gezegd: geschiedenis is wat er nu nog actueel leeft in mensen.

Soms vragen mensen mij: is dat kunst wat daar aan de wand hangt?
Hoewel het object uiterlijk niet of nauwelijks van ‘echte’ kunst is te onderscheiden, noem ik het geen kunst.
Waarom zou ik?
Ik maak het ook niet, ik ben veeleer een aantreffer.
Aangezien alles kunst kan zijn is niet iedereen kunstenaar, maar niemand.
Ik stel het werk niet ten toon, dat doet het zelf wel.
Het werk moet zelf werken, voor zichzelf spreken.

Wat er onder mijn handen ontstaat is de uitkomst van doelloos bezig zijn,
een waardevrij spel met naam, vorm en betekenis.
Bijvangst van de verwondering die onderzoek heet.

Het valt me op als iets opvallend is.
Ik neem iets waar, of ik meen iets te zien, het lijkt iets te zijn.
Zodra iets lijkt, dan is het dat niet.
Het kan zijn dat iets wat ik aantref op kunst lijkt.
Dat is dan meteen het bewijs dat het geen kunst is.

Wat voor verschil zou het maken voor de restdingen als ik bepaalde uitverkoren dingen kunst zou noemen?
Ik geloof niet in dat kunstmatige verschil.
Ik noem het dus geen ‘kunst’, maar ik noem het ook niet ‘geen kunst’.
Dit benoem ik om de complicatie van de eenvoud aan te geven.
Sommige dingen zijn zo eenvoudig, dat ze bijna niet uit te leggen zijn.

Het loslaten van labels opent je ogen voor het onvoldongene.
Beste lezer, of u nu wilt of niet: u bent een geboren aantreffer.

Klein wereldje

Het is een klein wereldje
huisje boompje beestje
je bent een klein kereltje
met een klein zielig geestje

elke avond eet je
je zelfverbouwde voer
grauwe erwten, flauw en rauw
je waant jezelf, dat weet je
een slimme buitenboer
nu zoek je nog een vrouwtje
tegen de winterkou

de wilgen dragen rieten hoedjes
op dit plantaardige planeetje
waar het ruikt naar havermout
alles lijkt zoet, goed en aardig
waar is het zout, stout en fout?

zo eenzijdig is wel eigenaardig
een schaap met witte voetjes
ontbreekt er nog maar aan
het drinkt zijn melk zo zoetjes

de zon zal hier nooit ondergaan
niets om over te klagen
de volle maan heeft sproetjes
op haar wang of zijn het kraters

om de goden te behagen
zwets je over kalveren en koetjes
sla je een modderfiguur met flaters
en zeg je: doe je zus en zo de groetjes

elke avond eet je
het zelfverbouwde voer
erwten grauw, flauw en rauw
je waant jezelf, dat weet je
een stoere buitenboer
je zoekt alleen nog een vrouwtje
want anders vat je kou

en komt er nooit een vrouwtje?
dan koop je maar een jas
een jas met houtje touwtje

Ongemengde technieken


Tot mijn verheuging werd mij na de laatste publicatie over Gregor Bazel (Polystyreen zelfportret) dit tot nog toe onbekende werk van hem toegestuurd.
De afzender beweert dat Gregor bij haar in de kleuterklas heeft gezeten en destijds al een hartstochtelijke liefde voor Wasco tentoonspreidde.
Zij bleef zijn ontwikkeling op de voet volgen en kocht dit werk op de eerste expositie na zijn afstuderen, in het voormalig postkantoor.
Het legendarische postkantoor dat later uitvalsbasis zou worden van de Wasco-beweging.

Het werk heeft geen naam, is ongesigneerd, maar draagt onmiskenbaar alle onderstaande kenmerken van Gregor Bazel’s werkwijze.
Uiteraard weer uitgevoerd in waskrijt op industrieel strokarton.
(Ongemengde technieken)

Bevestigingsmiddel


Günther Uecker

Sla de spijker op z’n kop in de muur
om er het schilderij aan op te hangen

raak bevangen door het hamerslaan
het slaat een directe zin in het bestaan

luie trage projectielen, ga recht vooruit
ga die blinde muur tot zien bezielen

krijg de smaak goed te pakken
het middel is nu doel op zich

sla door en door en op den duur
heb je een kamermuur vol bevestiging

sta dan als kijker genageld aan de vloer
alsof het spijkers heeft gehageld

hoogpolig witte pixels prikken licht
in het zicht als onleesbaar spijkerschrift

dat spijkerharde realiteit ons zo onverwacht zacht
kan tonen als wolken dons is gewoon een feit

het bekende middel is nu zelf toegetreden
tot het domein van het doelloos ongekende

ofwel: het zomaar zijn zonder reden