Binnenzicht


In het ei zag deze vogel
al het hemelsblauwe

nu vliegt ze vrij het luchtschap in
waar het zonne-ei straalt

droomt de vogel over die verre blauwe
eierschaal van lucht en wat daarachter…?

het ei van zon breekt permanent open
en blijft ongeboren heel

de hemelschaal breekt het licht tot blauw
wat zit er buiten die schil?

licht brengt alles binnen zicht
wie dat ziet is uitgebroed

Billboard out of the blue


Reclame is gebakken lucht.
Er is niets mis met gebakken lucht, zolang je er maar niets voor hoeft te betalen, anders heet het oplichterij.
Veel mensen liggen krom om gebakken lucht af te betalen, of beter gezegd: het object dat ze nodig dachten te hebben.

Bovenstaand billboard maakt reclame voor ongebakken lucht: blauwe, hemelse lucht.
Deze ongebakken lucht is echter gratis, dus onbetaalbaar.
De hemel vraagt er niet om reclame voor haar te maken, dat heeft ze niet nodig.
De hemel is zelf een levensvoorwaarde.

Reclame probeert ons wijs te maken dat we iets nodig hebben.
Iets waar we niet zonder zouden kunnen.
Het feit dat er reclame voor gemaakt wordt, bewijst al dat we het niet nodig hebben.
Anders zou het een eerste levensbehoefte zijn, noodzakelijk.
Voor noodzaak hoef je geen reclame te maken.

In feite hebben we zo verbijsterend weinig nodig.
Zuurstof, warmte, schoon water, voedsel, een onderkomen…

Zuurstof, water en zon komen uit de hemel, out of the blue.
Ons voedsel groeit dankzij de aarde, het water en de zon.
Wij zijn aarde, de lucht vult ons aan, maakt ons compleet.
Ons lichaam is aards, de hemel blaast het lichaam leven in.

Is het geen wonderbaarlijk gegeven dat de zon maar blijft schijnen?
Dat de dampkring precies het juiste klimaat schept en dat de waterkringloop onvermoeibaar doorgaat?
Een kleine afwijking zou onze dood betekenen.
Kennelijk houdt de natuur ervan te balanceren op het randje van het mogelijke.

Kijk eens naar dit billboard: het lijkt niets te bevatten, maar het bevat alles.
Het lijkt niets waard, terwijl het onbetaalbaar is.
Onderaan de lijst hangt een schommel.
Wie durft, kan daar gratis schommelen en de hemel zonder kader bekijken.
Het enige zichtbare van de hemel is die onweerstaanbare kleur.
Je ziet het gebroken licht van de zon.
Het gebroken licht is heel.
Blauw en grenzeloos.
Wat wens je nog meer?

Tijdweting

Tijd slaapt onder een deken van zee.
Een langdurig lichaam ligt op oceanische bodem.

Haar lege hoofd rust op het brede strand.
Tijd slaapt maar door, geen gelegenheid laat ze voorbij gaan om te blijven slapen.

Aanrollende golven dekken haar teder toe, ruisen haar in slaap.
Hoevele golfslagen rolden al over haar heen?

Droomt ze haar slaap, slaapt ze in haar dromen?
Ze waakt ervoor wat dan ook aan te grijpen.

Door haar lege hemelhoofd zweven de wolken
waar ze van alles in kan zien, wat ze maar wil.

Wie kust haar wakker op deze kust,
wie geeft haar die onrust?

Tijd als het vertrekpunt,
het merkteken van waaraf wordt gemeten.

Zonder merkteken, zonder begin
valt tijd in het niet, valt tijd niet te weten.

Wie wakker kust, meet de tijd
en schept daarmee het exacte

middelpunt van eeuwigheid.

Zomersneeuw

zomerse hitte is zomaar te snijden

het mes van koele schaduw
dat zo duister en dun op straat ligt,

licht op als scherp zicht
gelijk een zwaluw staart

talloze zaadpluisjes zweven vertraagd neer
zonder meer drijvend als warme sneeuwvlokjes

de vertraging creëert een onwezenlijk beeld
van stroperig uitdijende tijd

als een herinnering aan een toekomst
zwevend naar verschijnen of verdwijnen

jij bent er gloeiend bij aanwezig,
getuige van deze ovulerende bomen

hun diepste wens om eens een heel bos
te vormen in een dichtstbijzijnd ooit

waar het nog onvoldongene verwijlt,
eventueel en lukraak

(dat bomen hun prilste begin zweven)

Ontbloot

in de stilte
in de storm vond ik
middenin het donkerbos
deze enorm verrotte olm
zo mooi uitgehold
belegd met mos

in jaren achteruitgehold
haar hardhouten jaarringen
tot molm verworden

dat ouderdom van binnen jonger wordt
en dat het bleekgroene loof
op de stronk
nog wat belooft
zolang de sapstroom
niet bederft

de molm in mij sterft van levensvormen
het krioelt van torren, kevers, wormen
geliefde kost voor overlevers

de dood is dezelfde stilte in alle stormen

onveranderlijk

en van alles

ontbloot

Fabel van het zoogdier

Het zoogdier zuigt langdurig melk uit zijn moeder.
Een mensenkind zuigt niet alleen lang zijn moeder, uit maar blijft ook nog eens tot op hoge leeftijd in het ouderlijk huis wonen om te worden verpleegd.
In vergelijking met andere dieren is de mens in het begin van zijn leven lange tijd handelingsonbekwaam en ontoerekeningsvatbaar.

Nestvlieders eten meteen vast voedsel nadat ze zelf uit het ei zijn gekropen.
Sommigen zoeken meteen zelf hun eten, houden zichzelf warm, leren vliegen zonder vangnet, trotseren gevaren door zich te verbergen voor roofdieren.
De meeste vissen, reptielen en insecten zijn na hun geboorte autonome wezen (behalve de dolfijn en de walvis, die ook weer zoogdieren zijn).
Zelfs apen, die het dichtst bij de mens staan, zijn sneller zelfstandig.
De mens spant wat dit betreft de kroon der schepping.

Negen maanden wordt de nieuwe mens in de baarmoeder gehospitaliseerd.
Daarna duurt het nog zeker twintig jaar tot het op eigen benen staat.
Het zou te ver gaan om van een parasiet te spreken, al wordt er ruimschoots aan de criteria voldaan.
Wanneer het menselijk zoogdier het ouderlijk huis eindelijk verlaat, is het vaak zo verslaafd aan melk dat het andere zoogdieren hun voeding ontneemt.
Koeienmelk wordt voor het grootste deel gekweekt voor aan de zuivelverslaafde mens.

Nestvlieders kijken een beetje meewarig naar de mens als kroon der schepping.
Ze vinden de mens een verwend, kinderachtig wezen dat maar moeizaam wil opgroeien.
Afhankelijk van wat anderen van hem vinden.
Een hulpbehoevend kuddedier.
De naakte mens moet zich behelpen met kunstmatige lichaamsbedekking om zich warm te houden, zijn vacht is gedegenereerd, in ieder geval niet geëvolueerd naar een net verenpak.

De vogel is in feite de echte kroon der schepping.
Elke vogel maakt die eeuwige droom van de mens waar: vliegen.
Na die evolutionaire sprong opwaarts van de vogel lijkt het kruipend gedierte des velds slechts een achteruitgang.

Wellicht zijn alle menselijke pogingen opwaarts te evolueren een compensatie voor het zelf niet kunnen vliegen.
De vogel heeft geen dromen nodig, maar leeft die, vliegenderwijs.
De mens kan zich alleen verheffen door een engel te worden.
Een vogel in de geest.
Of zoals Risho, voor de jaartelling begon, dichtte:

waar is de mens
het ei is heel
de vogel gevlogen

Fabel van de fanatieke atheïst

Er zijn atheïsten — je komt ze wel eens in het wild tegen — die fanatiek ongelovig zijn.
Er zit een lading achter hun ongeloof waarmee ze anderen willen overtuigen.

Zijn ze boos en teleurgesteld?
Ze lijken het niet-bestaan van God te verwijten aan God.
Het is Gods schuld dat hij niet bestaat.
Een prachtige paradox.
Dat hun mooie wereld zo’n puinhoop is, komt door Gods afwezigheid.

Ze poneren hun atheïsme even fanatiek als gelovige fanatici hun geloof.
Missen ze hun vader?
Die immer aanwezige afwezige man, die achter zijn krant beschutting zoekt tegen het wrede wereldnieuws?
Zonder zijn kind te begeleiden in het aanvaarden van het onaanvaardbare?

Is de overtuigde atheïst eigenlijk een vadermoordenaar?
Wacht de atheïst in het geheim tot God alsnog zal besluiten om te gaan bestaan en rechtvaardig zal ingrijpen?
De gelovige atheïst ontsteekt in woede als je zegt dat als de mens zelf zijn eigen almachtige God heeft geschapen, dat de mens dan nog machtiger is dan God.
Baas boven baas.

Het is een vreemd soort aanname dat je zou moeten kiezen tussen geloven of niet geloven.
Is keuzevrijheid vrij zijn van keuze?
Waarom zou je overal iets van moeten vinden?

Wat is je lievelingskleur, vroeg je aan het kind.
Allemaal!, luidde het antwoord.

Fabel van de lezende wezens

De meeste beesten lezen de wereld door geuren te ruiken.
Voor het dier met een verfijnde neus is de wereld een open boek.
Het mooie van dit wereldboek is dat er niet één eenduidig verhaal in staat, maar dat alle mogelijke verhalen erin besloten liggen.
Ze liggen er voor het opsnuiven.
Afhankelijk van de route van het dier ontstaat er gaandeweg een chronologisch verhaal van geuren.
Dieren, planten, vruchten, voedsel, mest; vrijwel alles geurt.
Geur is de poëzie van de levende wezens.

Het meeste subtiele verhaal dat ik onlangs geroken heb is het verhaal van de jonge haasjes.
De pasgeboren haasjes liggen in een leger in het open veld.
Ze worden beschermd doordat ze geurloos zijn, zo geniaal is de natuur.
Hoe doe je dat, geurloos zijn: met voorbedachten rade of zonder?
Het geurloze detecteren, dat is pas subtiel ruiken.

Ik begaf mij dus in het open veld, de neus in de lucht.
Zo liep ik langdurig rond, ik rook van alles: gras, kruidig hooi, slootwater, koeienvlaaien.
Tot ik op een bepaalde plek niets rook, een totaal vacuüm aan geur.
Ik volgde mijn neus die mij langzaam naar de grond trok.
Daar vond ik een prachtig holletje in het hoge gras, geurloos… de haasjes hadden het leger al verlaten.

Als enige in zijn soort leest de mens letters: tekens van inkt hebben de neus vervangen.
De mensenneus steekt zich in de boeken of hangt er maar een beetje bij.
De mens lijkt zich te oriënteren door verhalen te lezen, het symbool is belangrijker dan de geur.
Op deze wijze ‘ruiken’ we aan andermans levens, volgen hun pad of ontwijken juist hun dwaalwegen…

Het equivalent van geurloze haasjes is het lezen van een onbeschreven bladzijde.
Door het lezen van die leegte kun je een notie krijgen van de basale aard van de menselijke geest.
Wij zijn tot in ons diepste wezen een onbeschreven blad.
We weten immers vrijwel niets, we denken veel te weten.
Het meeste van wat we denken te weten is tweedehands, van horen zeggen.
Door de geest van niet-weten toe te laten, kunnen we openstaan voor de wereld.
We zijn beschikbaar in plaats van bezet.
Wij zijn het geurloze zijn, een leeg leger.

Om het immense verschil tussen directe ervaring en taal te illustreren: probeer eens iemand uit te leggen in woorden hoe Lievevrouwenbedstro ruikt, of een verse mango.
Het zal je niet lukken, hoeveel woorden je er ook aan vuil maakt.
Terwijl één snuifje aan de gedroogde plant of de verse vrucht voor eens en altijd duidelijk maakt hoe dat ruikt.
Om in woorden te uiten hoe dat ruikt, kan ik alleen maar zeggen: heerlijk!

Babeltaal

dit

is voorlopig het hoogste punt

van deze Babelse taalstapelgekte

stop hier met lezen en begin onderaan

 

punt

ieder punt is het top-

op deze naamloze wereld

taal is de verbeelding van grip

het vrij beschikbare toe-eigenen?

wat is taal anders dan je met namen

als je zelf levengevend gebied bent?

hoe kun je ooit leven in de taalkaart

het is een ruïne van stapelgekte

deze woordentoren komt nooit af

dat begrippen begrijpen inzicht is

hierop stapelt zich het misverstand

kan vervangen als volwaardig surrogaat

de directe levende ervaring van het gebied

een denkbeeldige bodem, de aanname dat naam

op wat voor grond wordt deze taalstapel gebouwd?

woord voor woord met specie van spaties

letterlijk vanaf de grond opgemetseld

want wat is een woordtoren zonder fundament

klim al lezend vanaf hier, regel voor regel naar boven