Fabel van de weldenker


Denken dat je je gedachten bent is minstens zo vreemd als denken dat je je kapsel bent.
Je hebt haar, maar hoe zou je je haar kunnen zijn?
Eigenlijk is denken een soort van kapsel aan de binnenkant van de schedel.
Het denkbeeldige haar groeit dwars door het plafond van je bovenkamer naar beneden.
Bij degenen die nooit naar de denkbeeldige kapper gaan, hangt het denkhaar dan ook tot op de grond.
Dat is allemaal niet zo erg, maar het belemmert wel het zicht op de wereld.

Voor mensen met mooi haar is het verleidelijk om denken dat zij zelf ook mooi zijn: ze vereenzelvigen zich met dat mooie haar.
Het haar is een soort vlag die suggereert een lading te dekken.
Nu zijn er ook mensen die kaal zijn.
Die kunnen op hun beurt denken dat ze een mooie kale schedel hebben.
Natuurlijk zijn geen van beide, dus noch de mooie noch de kale schedel, een persoonlijke verdienste.
Alles is een geschenk van de natuur, onbetaalbaar.

Sommige denkers gaan om de haverklap naar de kapper om hun inwendige haardracht bij te werken met mooie filosofieën, idealen, of met de pommade van een ideologie die hun kapsel in een vaste vorm moet houden.
Een enkeling draagt een toupet van andermans gedachten.
Het enige wat deze denkers hiermee bereiken is dat ze ingekapseld raken.
Er is weinig voor nodig of ze raken verstrikt in al dat haar.
Teveel haar in de war.
Kammen is een optie, maar wie wil de godganse dag gedachten uit de war kammen?

Iedere dag de tondeuse over het schedelplafond is de beste remedie tegen in de war raken.

Fabel van de kaartmens


Bovenstaand schilderij is waarschijnlijk een jeugdwerk van Gregor Bazel.
Het is niet gesigneerd, zoals al het werk van de Wascogroep.
Er staat wel een titel op de achterzijde, in potlood: ‘De kaart en het gebied’.
Het zijn vooral de kleurstellingen die wijzen richting Gregor.
Zijn groepsgenoten produceerden vooral monochromen.

Het werk lijkt in eerste instantie abstract.
Röntgenonderzoek wees uit dat het werk gebaseerd is op een luchtfoto van de provincie Groningen.
Zoals bekend liet Bazel zich graag inspireren door foto’s (zie de Iris-serie).
Typisch is de Mondrianeske stilering, die in zijn overige werk ver te zoeken is.
Een eenmalige jeugdzonde?

De titel geeft het werk een filosofische lading, ‘De kaart en het gebied’.
Feitelijk analoog aan het schilderij ‘Dit is geen pijp’ van Magritte.
Magritte stelde hiermee aan de orde dat het plaatje van een pijp niet de pijp is.
Dat de naam pijp ook geen pijp is, maar een verwijzing naar…

Uit de nagelaten dagboeken van Gregor Bazel valt op te maken dat hij nog een stapje verder ging dan Magritte.
Volgens Bazel is bijvoorbeeld een stoel waar nog nooit op is gezeten, strikt genomen, geen stoel.
Pas door daadwerkelijk gebruik is een stoel een stoel.
Wie een stoel als tafeltje gebruikt, transformeert de stoel tot tafel.
Zonder gebruik blijft iets een abstract object.

Een raadselachtig dagboekfragment van Bazel stelt:
“Wie het gebied niet zelf direct zintuiglijk kent, is helemaal van de kaart.
Voor deze kaartmens kan de kaart van alles betekenen behalve het gebied.”

Tot nu toe werd aangenomen dat Gregor Bazel beeldend kunstenaar was.
Als dit werk werkelijk van zijn hand is, blijkt hij ook filosoof te zijn geweest.
Bazel rookte niet veel, maar wel vaak.
Niet de naam of de afbeelding van… maar een echte pijp, waar rook uitkwam.

Telefoonangst

Mijn vriend vindt het een beetje eng.
Telefoneren associeert hij met telepathie, het horen van stemmen, anonieme geesten, hallucinaties.
Ik kan dat wel met hem meevoelen.
Hoe weet je of die iemand aan de andere kant echt die iemand is voor wie hij zich uitgeeft?
Hij vindt het maar occulte praktijken, gedachten overbrengen middels een apparaat.
Als ik hem zeg dat ik zomaar aan hem dacht vlak voordat hij mij belde, vindt hij dat heel normaal.
Dat heeft hij zelf ook vaak met zijn hond, die plotseling alert voor de deur gaat zitten vlak voor zijn vriendin onaangekondigd langskomt.

Na veel lijdzaam verzet hebben we hem zacht gemaakt om toch een mobiel te nemen.
Voor noodgevallen en real life afspraken.
Hij zwichtte.
Het was een opluchting toen ik hem vertelde dat hij dankzij nummerherkenning steeds kon kiezen om op te nemen of niet.
Mijn vriend werd gek van de geestverschijning van callcenters, het moeten aanhoren van stemmen met hallucinerende aanbiedingen die je als weldenkend consument niet kon weigeren.

De enige reden dat hij mij belt is niet om mij te spreken, maar om mij weer in levende lijve te zien.
De vertraging op de mobiele lijn verstoort de vloeiendheid van het gesprek.
Mijn tweede zin luidt dan ook steevast:
‘Laten we maar gauw een afspraak maken om elkaar te zien.’
‘Wanneer kun jij?’
‘Nu!’
‘Waar?’
‘Hier?’
‘Goed, ik kom eraan.’
‘Leuk, de hond kwispelt al!’

Mijn vriend noemt zijn hond ‘mijn ziel op pootjes’.

Fabel van het ezelsoor

Het ezelsoor is een trouwe mensenvriend, zijn biotoop is het boek.
In een gemiddelde boekenkast kun je soms populaties van honderden ezelsoren aantreffen.
Op hoeken van bladzijden zoekt hij zijn toevlucht door naar binnen te buigen.
Zo wijst het ezelsoor als een pijl naar de tekst of afbeelding die niet vergeten mag worden door de lezer.
Het steunt het geheugen van lezers die iets van groot belang hebben ontdekt dat ze niet kwijt willen raken.
Bij een gesloten boek kun je deze boekmarkeringen herkennen aan afwezige papieren hoekjes.
(Wonderlijk trouwens dat afwezigheid soms van denkbeeldig papier kan zijn!)

Een volgende lezer kan zo zijn voordeel doen bij het inzien van een tweedehands boek dat aandachtig is beëzelsoord.
Hij vindt met gemak de essenties die de vorige lezer heeft ontdekt.
Natuurlijk hoeven dat niet dezelfde te zijn die hij zelf zou markeren.
Zo veel lezers van één boek, zoveel belevers.
Komen deze essenties de lezer als evidenties voor, dan vouwt hij het oor weer netjes terug.

Evidenties zijn van nature onvergetelijke essenties.
Je kunt nog zo je best doen ze te vergeten, maar dat is tevergeefs.
Ze zijn blijvend aanwezig.

Je zou verwachten dat het ezelsoor uitstekend zou kunnen luisteren.
Integendeel, het oor is volkomen doof.
Het enige wat het ezelsoor opvangt, is het ongehoorde.
Ongehoorde essenties ver voorbij alle woorden.

Fabel van de taxidermist


De taxidermist is een vreemd dier dat op een vreemde manier van dieren houdt.
Namelijk van dode dieren.
Hij houdt oprecht veel van dieren… -huid.
Zijn vrieskist ligt vol met stijve beesten.
Een dier is voor hem pas echt als het is ontzield.
De ziel is dan al verhuisd naar het huidloze zijn.
Nu de huid nog, zo denkt hij.

De opzetter ziet overal alleen maar huid.
De huid van de aarde, de huid van schilderijen, de huid van zijn bankstel, de huid van water.
De buitenkant betovert hem, de binnenkant wekt walging bij hem op.

Als kind probeerde hij dieren te volgen om ze te kunnen bestuderen.
Maar nooit stonden ze stil.
En als ze toch eens stilstonden, dan renden ze hard weg wanneer hij ze benaderde.
Liefst wilde hij ze omarmen en voelen.

Tot hij op een dag een dode mol vond.
Dagenlang kon hij hem bekijken en betasten tot de maden eruit kropen.
Vanaf die tijd haatte hij wormen.
Hij verklaarde ze de oorlog.
Ze gaven hem een doel om voor te leven.
Het werd zijn beroep.

Een opgezet dier bestaat louter uit huid.
De hele biochemische fabriek — ingewanden, organen — wordt weggegooid als overbodige ballast en vervangen door houtwol, watten en zaagsel.
Het dier wordt puur van huid, stilstaande huid, strak gespannen.
Het kijkt hem aan met glazen oogjes.
Wanneer de opzetting klaar is, kijkt de taxidermist voldaan naar de geslaagde verhuizing.
De huid gaat een nieuw en eeuwig leven tegemoet.

Op zijn hoofdkussen vindt de taxidermist altijd wel wat zaagsel.
Onwillekeurig peutert hij dan even in zijn oor, alsof het zo uit zijn hoofd is gelopen.
Het idee gevuld te zijn met zaagsel doet hem glimlachen.

Fabel van de nostalgist


De nostalgist zit eigenlijk diep in de put.
Zelf voelt hij dat echter niet zo.
Omringd door dingen van vroeger voel hij zich helemaal thuis.
Betreedt hij de buitenwereld dan doet elke aanblik van iets nieuws, iets anders, hem pijn aan de ogen.

Het is niet zozeer een esthetische overweging dat al het oude vroeger beter was.
Hij kan gewoon niet tegen verandering.
De droom van die goede oude tijd is hem liever dan de dynamiek van permanente ontwikkeling.
Het koesteren van die droom maakt hem weer rustig na een harde confrontatie met het moderne leven.

Het antiquariaat, het museum en de rommelmarkt zijn zijn natuurlijke biotoop.
De nostalgist is een jager-verzamelaar van dode dingen die hem steeds weer nieuw leven lijken in te blazen.
Tranen in de ogen krijgt hij bij de aanblik van een zinken teiltje.
Dat doet hem dan denken aan de prachtige tijd dat je in de keuken staand werd gewassen door je moeder in een tobbe koud water.

Feitelijk mist de nostalgist zijn moeder.
Hij verzamelt alles wat vagelijk haar geur draagt.
Een douche, daar moet hij niet aan denken.
Het zou alle geur wegwassen.

Ethologische webcam

Kijk, ik woon in een boom, alleen.
Op een klein eilandje.
Als ik de hemel wil zien, kijk ik naar beneden in de waterspiegel.
Het bladerdak is ’s zomers zo dicht dat ik in groen licht leef.

Wat ik ben, weet ik niet.
Ik heb mijzelf nog nooit gezien.
Kijk maar in de waterspiegel, zei mijn moeder.
Ik vergeet het steeds; het water drinken slokt mij helemaal op.

Mensen geven levende wezens namen en delen ze in als een verzameling, soort bij soort.
Onlangs plaatsten ze een raar ding in mijn hoge boomholte.
Ik probeerde het ding te proeven… het smaakte niet.
Ik verzamel alleen nootjes voor de winter.
Die verberg ik in geheime holtes.


Dit eiland is mijn universum.
Het lijkt wel een planeetje met bomen als voelsprieten in de lucht.
Dit is mijn eerste zomer.

Mijn ouders wonen vijf bomen verder.
Ik probeer ze te bespieden om te zien waar ze hun nootjes verstoppen.
Maar ze zijn goed in dwaalsporen aanleggen en schijnbewegingen maken.
Dit eilandbosje ligt vol nootjes, een overvloed.
Alleen smaken de gedroogde nootjes lekkerder.

Mind The Gap


a train of thoughts trekt voorbij
waar voorbij eigenlijk, en aan wat?
voorbij een iets dat stilstaat
op het perron van de geest en registreert

de dienstregeling is punctueel
en de praktijk is lukraak, zoals het hoort
er zit ruimte tussen de wagons
Mind The Gap zegt het bord

nu je erop let, wordt het gat steeds groter
er is even geen trein in de ruimte
het hele perron is leeg

even zie je nog een vluchtige herinnering
aan een oude trein waarvan de stoom verdampt
het besef daalt neer dat deze ruimte er altijd al was
met of zonder trein

ben je iets op het spoor of niets
the mind seems a gap itself
een registrerend gat

onrendabele lijnen worden opgeheven

Fabel van het hokjesgeest


De foto toont de fossiele resten van het hokjesgeest.
In een verre toekomst zullen archeologen deze resten opgraven.
Wij tonen ze alvast, voordat ze bedolven worden door de onvermijdelijke vloed van de geschiedenis — toekomstmuziek.
Dat scheelt een hoop tijd en graafwerk.

Het hokjesgeest heeft, in tegenstelling van wat je zou verwachten, niet die ijle, spookachtige gedaante; het bestaat uit louter muren.
Liefst vier muren met een bodem en een plafond.
Die heeft het hokjesgeest nodig om de verwarring alom vorm te geven.
De wereld beleeft het als een chaos van losse indrukken, om gek van te worden.
De hokjesgeest houdt dus van overzichtelijke categorieën, opbergsystemen, logistiek.
Als het (het hokjesgeest is inderdaad onzijdig en plant zich voort middels spontane celdeling) een relatie aangaat met een ander hokjesgeest, dan breekt spontaan de aangrenzende muur open.
Zo verbinden beiden zich in het echt.

Soms planten ze zich voort door inpandig extra muurtjes op te trekken.
Deze kubusachtige nazaten blijven meestal lang thuis wonen en doen soms dienst als extra cel.
Deze kinderen krijgen geen naam, ze worden dependances genoemd.
Een eigen identiteit hebben ze niet nodig, ze zijn immers identiek.

Om het leven wat kleur te geven, bloost het hokjesgeest inwendig elke gewenste tint.
De grootste natuurlijke vijand is de ruimte, de ruimte die muren opent en verbindingen maakt tussen alle hokjesgeesten.
Ruimte zal uiteindelijk de dood betekenen voor het hokjesgeest.
Een uitgestorven geestsoort zal er dan voorgoed zijn geweest.

Wat zijn archieven anders dan opgeslagen verwarring?
Denk eens aan de lukrake orde van een herfstbos: wat is chaos anders dan onbegrepen ordening?