Oersoep

Hoelang wandelde met zijn neus in de lucht naar zijn huis om het geurspoor goed te kunnen opsnuiven.
Lifeng was berucht in de wijde omgeving om haar soep.
Het was een vage rooklucht maar onmiskenbaar warm.
De geur werd steeds sterker toen hij bij het huis van Slingerend Pad kwam.
De vrouw van Slingerpad, Bemoste Schors stond een soep van stenen te koken, je hoorde ze dansen op de bodem van de ketel’
Hoelang klopte iets te hard op de deur waardoor die uit het scharnier viel.
‘Hoelang, je kent je eigen kracht niet’ lachte Slingerend Pad.
Onverstoorbaar roerde Bemoste Schors door de magere soep, toen ze Hoelang zag bood ze hem een houten lepel met lauw vocht aan.
‘Wil je even proeven, of de soep al op smaak komt?’
‘Graag, mijn maag rammelt al van verheuging’ zei Hoelang,
‘van wat voor stenen trek je de soep?’
‘Van bemoste zwerfkei, rozenkwarts en een snufje kiezel’
‘Er zit alleen nog geen zout in!’ waarschuwde Slingerpad.
‘Nou, dat kun je goed proeven’ zei Hoelang al slurpend.
De dorpsgenoten stonden smakelijk samen uit de pan te lepelen.
‘Ja, er hoort ook eigenlijk geen zout in, volgens het oorsronkelijke recept’
‘Nou, laat het dan ook maar weg, dat is wel zo puur’
‘Dat treft , we hebben geen zout in huis’
‘Wat bedoel je met ook, van wie heb je dit recept?’ vroeg Hoelang.
‘Van onze dierbare meester Waterige Wind, die zei al dat het heel subtiel van smaak is’
‘Om je de waarheid te zeggen proef ik ook weinig groenten’ merkte Hoelang op.
‘Klopt feilloos, je hebt een goede smaak, het is echte bergbouillon, op bergen groeien geen groenten’
‘Het smaakt anders niet erg sterk oor een bergbouillon’ vervolgde Hoelang.
‘Nee dat kan, ik ben het vocht nog aan het inkoken, het nat moet nog meer indikken zodat de gewenste smaak komt bovendrijven, volgens de legende moet je zo lang doorkoken dat de stenen zijn opgelost!’
‘Het spijt me wel, Slingerpad, maar ik proef in feite helemaal niets!’ zei Hoelang.
‘Wilde jij beweren dat deze legendarische steensoep van mijn dierbare meester nergens naar smaakt?’
‘Sterker nog, het smaakt zelfs niet naar nergens!’
‘Ik geef toe de smaak is wel heel subtiel’
‘Het vult wel als je er veel van eet’ vulde Bemoste Schors aan.
‘Luister, jullie kunnen gewoon niet koken!’ riep Hoelang opeens.

‘Dat zei meester Waterige Wind ook al: jullie kunnen niet koken, alleen soep kan koken’
‘Wij waren zijn slechtste leerlingen omdat we hem niet konden volgen’ gaf Bemoste Schors toe, ze zuchtte en keek diep in de emmer kokende soep op het houtvuur, er dreef steeds een dikke luchtbel op die na enig gepruttel uiteenspatte als een knipoog. Slingerend Pad roerde onbewogen verder.
‘Maar beste Hoelang, misschien heb je geen goede smaak of een heel andere smaak, hoe kun je dat weten?’
Hoelang proefde zijn tong nog eens en erkende:’ Inderdaad, het smaakt anders dan ooit, zo heb ik mijn tong nog nooit geproefd, heb je een glaasje water voor mij?’
‘Om de smaak weg te spoelen?’ vroeg Slingerend Pad met een grijns.
‘Ja graag, met een stukje brood erbij’
‘Nu snap ik het’ zei Hoelang, ‘Jullie koken geen recept maar een legende en dat proef je’

Denkbeeldhouwer

Vandaag de dag wandelde Hoelang dwars door de naaste omgeving van het naburigste dorp om zijn blik te verruimen.
Gaandeweg ontdekte Hoelang dat er geen einde komt aan de naaste omgeving, dat ook de naaste omgeving weer omgeven wordt door de verste verten, die weer door het grenzeloze worden omvat.
Het duizelde hem een beetje dat zijn vertrouwde omgeving zich zo voor zijn ogen uitbreidde tot in het onmetelijke.

Even buiten het naburige dorp liep hij langs een hoge haag, via een doolhof van hagen kwam hij in een binnentuin die toch buiten was.
Hoelang zag overal prachtige open ruimtes tussen de groeisels, ergens in het midden stond een man die behoedzaam hakkende bewegingen maakte rond het midden van een open ruimte, het leek op Tai-chi?
‘Wat een beeldige tuin is dit’ zei Hoelang bewonderend.
‘Mooi dat u daar oog voor hebt, voor een beeldentuin, de meesten zien het niet’
‘Waar bent u mee bezig, als ik vragen mag?’
‘Ik houw hier een nieuw beeld’ verklaarde de man wijzend naar de middenruimte.
‘Waar komt u trouwens vandaan’ zei de houwer die zich voorstelde als Kale Rots.
‘Ze noemen mij Hoelang zolang ze mijn eigenlijke naam niet weten, ik kom hier uit de naaste omgeving’
‘Ach, ik hoor het al, je komt uit Lifeng, dat zegt je accent’ ‘Wat voor beeld wilt u houwen?’ ging Hoelang verder.
‘Een, eh, een denkbeeld’ zei Kale Rots
‘Maakt u vaker denkbeelden?’
‘Louter denkbeelden’ hij kneep zijn ogen toe en beschouwde het beeld op afstand.
‘U bent dus denkbeeldhouwer’
‘Dat zou ik mij kunnen inbeelden, maar het gaat om uitbeelding’ Hoelang wees naar een andere ruimte,
‘Wat stelt dit denkbeeld voor?’
‘Het heet “De Vormgedachte”
‘Ik zie alleen ruimte’ zei Hoelang verwonderd.
‘Dat klopt, dat is bij ieder beeld, de ruimte erom heen schept de beeldvorm, maar mijn beelden zijn zeer ruimtelijk, ze beelden feitelijk de ruimte zelf uit!’
‘Dus de hele omgeving vormt het beeld?’ vroeg Hoelang
‘Zo zou je het ook kunnen zeggen’ zei Kale Rots opgetogen.
‘Maar waar is het beeld zelf dan gebleven’
‘Dat is natuurlijk denkbeeldig’ verklaarde de houwer geheimzinnig.
‘Uw werk is verfijnder dan subtiel’
‘Mijn werk vereist volmaakte materiaalbeheersing, als je iets teveel weghaalt blijft er niets van het beeld over’ waarschuwde Kale Rots, ‘Het is de kunst van het net genoeg weglaten’

‘Wat kost zo’n beeld?’ vroeg Hoelang.
‘Het is onbetaalbaar, voor niemand te koop, een denkbeeld kun je immers niet bezitten, het neemt jou in bezit!’
‘Hoe gaat dat in z’n werk?’
‘Kijk, je maakt ruimte in jezelf, zo dat het beeld bezit van je kan nemen, en blijf waarnemen, als het denkbeeld even niet beschouwd word verdwijnt het als sneeuw voor de zon’
‘Zijn ze zo kwetsbaar?’ vroeg Hoelang
‘Welnee, onverwoestbaar zelfs, omdat ze niet of nauwelijks bestaan, onverwoestbaar als de schaduw van een geur,
het onverwoestbare zit in het schouwen’
Hoelang was er stil van.

‘Welke denkbeelden heeft u nog meer gemaakt?’
‘Ik zal u een rondleiding geven als u wilt?’
‘Heel graag’ Hoelang volgde Kale Rots op de voet.

‘Holle Volte!’ Kale Rots gebaarde richting een nieuwe open ruimte.
Hoelang zag het voor zich hoe de holte zich vulde met alles, de naaste omgeving incluis, ze liepen rustig verder.
‘Dag van Nacht’ wees de houwer aan.
Hoelang zag hoe dag en nacht versmolten tot één tijdloos gebeuren.
‘Zie hier, Het Verzintuig!’
Hoelang kwam ogen tekort om alle verzinsels te kunnen volgen die uit het denkbeeld leken te sproeien als een fontein.
‘Mijn lievelingsbeeld, “De Droge Golf”
Hoelang werd overspoeld door een plotselinge dorst bij de eeste aanblik.
‘Heeft u iets te drinken voor mij? ‘
‘Natuurlijk’ zei Kale Rots met een grijns,’drink wat uit de bron bij het volgende denkbeeld’
Hoelang dronk het droge denkbeeld weg en waste zijn ogen even uit, hij wist niet wat hij zag.
Ik wil je nog één denkbeeld laten zien’
Kale Rots nam Hoelang bij de arm en leidde hem langs
‘De Inraking’ langs ‘Het Geurbeeld’ naar ‘Het Toeschouwende”
Hoelang zag ‘Het Toeschouwende’, hij zag het zelfs moeiteloos met zijn ogen dicht.
Hoelang vergat de tijd en wist niet hoelang hij al zo zat te kijken tot er een vlindertje op het denkbeeld ging zitten waardoor het onmiddellijk bezweek onder het lichtgewicht.

‘Wat vindt je ervan?’ vroeg de de denkbeeldhouwer.
‘Prachtige beelden’ verzuchtte Hoelang, ‘maar dat laatste zien is wel het mooist’
‘Zeker weten’ zei Kale Rots, ‘dat laten deze beelden zien, als je er oog voor hebt, zien zonder denkbeeld’
Hoelang liep door de naaste omgeving terug naar huis, het geurspoor volgend van soep…
Lifeng stond bekend om haar specialiteit.

Hoelang

Hoelang woonde zolang hij zich kon herinneren in China en toch was Hoelang geen chinees.
Dit kan natuurlijk ook iets zeggen over zijn matige geheugen of de afwezigheid daarvan.
Hoelang leek alleen vanuit de verste verte gezien op een chinees, zodra hij dichterbij kwam leek hij totaal iets anders, met zijn blauwe ogen en lange ranke gestalte.
Hij sprak vloeiend chinees toch merkte iedere chinees dat het niet zijn moedertaal was.
Er zijn verschillende verhalen over zijn herkomst, de meest voorkomende is dat hij slapend gevonden werd in een treinwagon op het eindstation van Lifeng, een gehucht van een handjevol huisjes op het bergachtige platteland.
Voor de treinstation aangelegd werd had het gehucht niet eens een naam.
Men vroeg zich af waarom een spoorlijn aanleggen naar een gehucht zonder naam?
De autoriteiten hadden verklaard dat een spoor toch ergens moet eindigen dus waarom niet in het midden van nergens?

De vreemde reiziger had geen bagage bij zich, zelfs zijn geheugen was ver te zoeken, zo was helder geworden bij zijn ontwaken.
In kleine gemeenschap stond hij voorlopig bekend als Hoelang vanwege zijn lange lengte. Voor chinese begrippen was hij uitzonderlijk lang, hij stak boven iedereen uit, verder leek hij onopvallend.
Gaandeweg leerde hij chinees spreken, gekleurd met dat typische lokale accent waardoor hij in de wijde omgeving werd herkend als afkomstig uit Lifeng.
Hoelang zat op het lokale openluchtschooltje bij de kinderen in de klas, onder de moerbeibomen.
Alsof hij opnieuw als een onbeschreven blad ter wereld was gekomen, klaar om zonder voorkennis zijn nieuwe moedertaal te leren.
Het dorp had hem gastvrij opgenomen in hun midden, omsloten zoals een oever een vijver omringt.
Met zijn jonge klasgenoten kon Hoelang lezen en schrijven, na school klommen ze in hem alsof hij een boom was.
Hoelang was thuis zonder te weten waar dat lag of wat dat was. Het voorlopig eindpunt van een onbedoelde reis naar…
‘Voorlopig is alles hier en alles is hier voorlopig’, zo dacht Hoelang.
‘Alles is voorlopig behalve het blijvende, het is dus het beste om hier te blijven’

Fenomenologie van de Hoed

Fenomenologie van de Hoed

‘Al wat hoger is dan een kuiltje is voor Freud een fallussymbool’

In ‘de Fenomenologie van de Hoed’ van Fedor Krymp wordt de stelling geponeerd dat een man die zijn toevlucht zoekt onder een hoed zeer waarschijnlijk lijdt aan het Uterus-syndroom.
‘Het verlangen om te remigreren naar de baarmoeder.’
Hij wil zichzelf behoeden voor… voor wat eigenlijk?
Tegen wat zoekt hij dekking, hoofdbedekking?

In het hoofdstuk ‘de hoed van Freud’, Freud was zelf een verwoed hoeddrager, valt te lezen dat ‘de meester van de projectie’ de stelling onderbouwt dat het dragen van een hoofddeksel in wezen niets anders betekent dan ‘een gestyleerde poging om het hoofd terug te brengen in de baarmoeder.’
‘Iedere geborene zit immers wel voor kort of langere tijd vast in de geboorteopening, de langere duur zou later leiden tot een verklaarbaar neurotisch verlangen naar een hoed, of een ander klemmend hoofddeksel.’
Freud voert zichzelf op als het levende bewijs en vindt uiteraard bij zijn patiënten, let wel iedereen is een patiënt, overvloedige bewijzen voor zijn theorie.
De voordelen van het ongeboren zijn evident, alle mogelijke problematiek lost op in die paradijselijke staat.
Critici die de validiteit van zijn stelling betwijfelden beschuldigde Freud van lafheid en zwakte om toe te geven aan regressieve behoeftes.
Hoe verdedig je je tegen zo’n aantijging, het beste is natuurlijk aantijgingen ruiterlijk te beamen.

De lafhartige critici vergeleken Freud met ‘een goochelaar die zijn fabelachtig banale projecties uit zijn hoge hoed tovert en de wereld ongevraagd op zijn misvormde voorstelling van zaken trakteert.’
Verder verweten ze Freud zich te gedragen als ‘de herder van de psychologie’ die zijn schapen, lees patienten, wil behoeden voor de bedreigende wereld door zijn kudde naar de slaapverwekkende schaapskooi van de banale verklaring te leiden.

Verklaringen zijn vaak doodverklaringen, dat is de banaliteit van de wetenschap.
Doet H2O recht aan het wonderbaarlijke van water of is het een dooddoener?
Met de hoed van de wetenschap behoedt de wetenschapper zich voor het mysterie van het bestaan, het geeft de illusie van totale controle.
Al moet je toegeven dat het dragen van zo’n verklarend hoofddeksel een bepaalde pretentie wekt ook al wordt die nooit waargemaakt.