Kauwgomvader

Kauwgomvader

De bekentenis kwam vijftig jaar later.
Geheimen willen zich nu eenmaal opbaren.
Je zou ooit verwekt zijn omdat je tienjarige zusje gaatjes beet in de zilveren verpakkingvan iets dat verdacht veel op kauwgum leek, zo brandde haar wens naar eeuwig kauwen.
De lekkernij was goed verborgen in een kistje dat op het opklapbed stond. Haar ouders lagen in het geniep kauwgum te kauwen zonder met haar te delen, zo vermoedde ze.
Ze at ’t zelfs van de straat. Nog steeds heeft ze een goede weerstand. Een klein jaar later deed de smaak van rubber handschoenen haar denken aan dat rare vermeende pakje kauwgum. Ze mocht de handschoenen terugblazen van de verloskundige, ter gelegenheid van de geboorte.
Je voelde je verwisseld, te vondelling gelegd in een
wezensvreemd nest, je waande je buitenaards of minstens ’n soort koekoekskind dat heel andere liedjes zong dan ’t gangbare repertoire.

Zonder oorlog, Amerikanen en kauwgum had je nooit dit lijf ontvangen, geen wereldontvanger, geen belevingswereld.
Achteraf weet je pas hoe de hazen zijn gelopen, langs ondoorgrondelijke wegen.
‘I’ll make you an offer you can’t refuse’, zoals Amerikanen zeggen terwijl ze kauwen op hun droom.
Waar gebeurd of niet, life is but dream, gently down the stream.

Sloepboeg


Wandelend met de hond door het havengebied geniet ik van het onkruid dat zich onverwoestbaar tussen de pasgelegde tegels omhoog wringt, op naar het licht.
Het zaadje sterft onder de grond aan het ontkiemen en maakt haar reis naar het licht.
De laatste braakliggende percelen worden hier geënterd door de piraten van het bedrijfsleven.

Een pruttelende hoerensloep komt langszij, de kapitein kijkt verdwaald door het autoraampje.
‘Waar is hier…eh effe lezen.. Toetsenbordweg achtendertig?’
Waar is hier.
Zelden hoorde ik zo’n bondig aforisme.
Wat viel er verder nog te zeggen na zo’n rake observatie?
‘Wat zoekt u?’
‘Toetsenbordweg achtendertig!’
‘Is dat hier?’ vraag ik verbaasd.
‘Ja, de TomTom zegt het, maar dat nummer bestaat niet’
‘Ik wist niet dat het hier zo heette’ beken ik.
‘Of nee, het heet hier de processorweg’ gaat de man verder met een interne monoloog.
‘O, ik zie het al, de Toetsenbordweg ligt paralel aan de Processorweg, dus dan moet ik via de Laptoplaan, maar dan via de rechterkant anders kom ik in de PC-steeg en die loopt dood’
De sloep wordt met moeite gekeerd, oversized.
Het ding heeft een boeg om nooit meer te vergeten.
Ik blijf dankbaar achter in de walm.
Onbedoelde wijsheid is de mooiste, waar is hier!

Exacte berekening van het leven

Exacte berekening van het leven

Tel een roze olifant op bij een woestijnzandkorrel,
vermenigvuldig deze met een bloeiende geranium,
trek hier een halve regenboog min een rivierdelta vanaf,
deel dit door het achtste strijkkwartet van Sjostakowitsj,
trek hier de wortel van en deel de som door een melkwegstelsel, verhef het geheel tot de vijfde macht gedeeld door getal Pi.

Wat is van deze opgave de som der delen?
(In aanmerking genomen dat de olifant de geranium op at
terwijl het kwartet werd grijsgedraaid)

Antwoord van mijn lieve vrouw:
‘Wat ben je een ouwehoer, toch?’
Reken ik ook goed!

Feilloze intuïtie heeft geen berekening nodig.

Voorwaarde voor waarde

Voorwaarde voor waarde

Van nul en generlei waarde is de voorwaarde.
Elk cijfer bestaat uit 1 of meerdere enen.
De nul kan alle getallen verheffen en opheffen.

Nul is geen cijfer, nul is de afwezigheid van alle getallen.
Zoals wit geen kleur is, stilte geen klank is,
smaakloos geen smaak, zo is nul geen nummer.

Alle cijfers zijn in feite 1, ze verenigen zich rond de nul.
In de speelruimte van de nul verschijnen de cijfers.
Drie enen, veertig enen of miljarden enen, apart genomen zijn ze 1,
ze veréénzamen, samen zijn ze één, veelvoudig of enkel.

Nummers strijden niet om de macht van het getal.
Het kan de vijf niets schelen of je er drie vanaf trekt of er zes bij optelt.
Nummers hebben geen benul van aantallen, ze zijn onbenullig.
Je kunt je niets voorstellen bij de nul, elk denkbeeld is al te veel.

In de nul wordt alles één, niets anders is daar toe in staat.
Dat is het wonder van nul, als je hiervan benul hebt kun je benul zijn.

Kamers op wielen

Kamers op wielen

Het doodlopende parkeerterrein is slecht verlicht onder de hoge bomen, kraaiachtigen bevuilen de auto’s terwijl ze daar hoog de liefde bedrijven of andermans nesten plunderen.
Er wordt gedineerd met drive-in fastfood, gezien de vrolijk gekleurde platgereden verpakkingen. Tussen de voertuigen worden bedwelmende zaken verhandeld en in de bronsttijd vieren ze de kermis van het vlees op de achterbanken.
Ruiten van auto’s sneuvelen regelmatig ondanks weerloze briefjes op de ramen: ‘Deze auto bevat niets van waarde!’
Een lakonieke buurman laat zijn autoportier open, dan kunnen ze even kijken, dat scheelt reparaties aan het slot.
Een andere buurman, docent nederlands, legt ter preventie altijd dichtbundels in zijn auto, recensie-exemplaren.
Dat werkt volgens hem afschrikwekkend op de dievenziel, zijn auto blijft nog maagdelijk.
‘Weerloze waarden die voor de markt waardeloos zijn.’
‘En stel dat ze het gaan lezen, dat zou toch mooi zijn, gestolen poëzie.’
Laatst is toch zijn autoslot opengewrikt, gedichtenbundels weg.
Met een vreemd mengsel van teleurstelling en euforie vertelde onze docent:
‘Dat de dief gevangenisstraf riskeerde voor de poëzie, zo’n inzet toonden de meeste van zijn studenten niet.’
Er zou nog hoop zijn, hij legde meteen andere uitgelezen bundels op zijn achterbank, waar hij een lippenstift vond en een hamburgerverpakking.
‘Het spreiden van cultuur gaat altijd door’, doceerde de neerlandicus monter.
Poëzie moet je niet lezen maar leven, leven is immers een ready-made, altijd vers.

Berkenwater


Dit magnifieke stilleven van de fijnschilder Søren Nørgärd (1935) hangt nu in de Tensta Konsthall in Stockholm.
Een retrospectief n.a.v zijn tachtigjarige verjaardag.
Het werk is van een fotografische precisie.
Bijzonder is dat Nørgård’s oeuvre louter uit composities van lege flessen bestaat.
Van jongsaf aan had de lege fles zijn ondeelbare aandacht.
In interviews heeft hij wel eens gesteld: ‘een volle fles is geen fles!’
Ten onrechte zien sommigen in zijn werk een politiek statement tegen het restrictieve alcoholbeleid in Zweden. Nørgärd is echter de belangrijkste representant van het nieuwe esthetisme waarin zuiverheid en smaak het hoogste goed is.
Als jongeling probeerde hij dronken te worden van bier met anderhalf procent alcohol.
Toen dit niet lukte, hij bleef slechts hele dagen aangeschoten, ging hij met zijn vrienden over op zelfgebrouwen vruchtenwijn zoals de halve zweedse bevolking doet.
Op zijn negentiende werd hij voor het eerst echt dronken na twee flessen eigen oogst. Hij kon een week niet schilderen, ziek vanwege het gistbezinksel.
Na deze deceptie besloot hij meteen tot destilleren over te gaan, voor het zuivere spul.
Dat lukte zo wonderwel dat het een eigen merkloos merk werd, herkenbaar aan het etiket van berkenbast, in de volksmond Björkbevattnar, Berkenwater.
Het destillaat bezorgde Søren een zalige roes van euforie zonder enige negatieve bijwerking, geen kater.
Welbeschouwd kan zijn oeuvre van stillevens als een dagboek van zijn drinkende bestaan worden opgevat. Dat hij met drie flessen per week zo’n vaste hand heeft weten te houden is een wonder.
De stillevens vinden gretig aftrek onder zijn drinkende vrienden en dat zijn er nogal wat.
Er valt feitelijk niet tegenop te schilderen.
De lege berkenfles is inmiddels een icoon van de zweedse identiteit.

Knoestige blikken (kleine skandinavische roman)

Knoestige blikken (kleine skandinavische roman)

Van alle kanten keken ogen hem strak aan.
Alsof een houten god hem in de gaten hield.
Van onderaf zagen de vloerknoesten hem, vanuit de wanden gluurden ze,
vanaf het plafond vielen de knoestige blikken op hem neer.
Hij keek ze recht in de ogen, om de beurt, de hut leek bezield.
Sommigen huilden tranen van hars, je kon ze ruiken, de geur van pijnbomen.
Anderen leken te knipogen als hij even niet keek.
Hij voelde zich gezien, onaangenaam gezien.
Pas toen hij de haard aanmaakte stopten ze met loeren.
Ze leken niets meer van hem te willen weten.
Niet weten was nog steeds weten, zelfs vergeten was nog weten, van nergens.
Schijnbaar onaangedaan staarde hij in de ontembare vlammen.
Die nacht droomde hij over fjorden die zacht zongen.

Betonworst


Modernisme-achtige architectuur
teistert onze ontboste aardkorst
(ik leef liever in ’n houten schuur)
overal verrijst de eenheidsworst
betoncultuur, een hel zonder vuur.
Hij heeft zijn kindzijn voorgoed geschorst,
de architect, zo speels als grijze plamuur
(ik sterf nog liever in een houten schuur)

Raderdans


De arts bestudeerde aandachtig de scan.
Deze mens had niet veel hersens.
Niet veel was nog eufemistisch uitgedrukt,
slechts één radertje danste eufoor
door zijn verder zo lege hersenpan.
Het radertje dreef geen andere raderen aan
en werd zelf nergens door aangedreven
dan door de stroom van het oeverloze leven.