Bergfilosoof Füssli

Besneeuwde toppen zijn schitterend gezien vanuit het dal.
Uiteindelijk is de top oppervlakkig, de diepte ligt in het dal besloten.

Alles stroomt samen in het dal, een open mengvat.
De berg werkt als een zeef die het water van de emoties zuivert.

Het dal gaat aan de berg vooraf, zonder berg is er nog steeds een dal. Het ravijn tussen de planeten bezielt het dal.

Het dal verlangt niet naar de top, het is gelukkig in zichzelf, ze ontvangt om het even wat, het blijft onaangedaan gastvrij.

Uiteindelijk zal de hoogste top het dal bezoeken, niet andersom. De berg wordt alleen maar minder, ze slijt bergafwaarts

De absolute top wenst een geslepen kiezel in het beekje te zijn. Het bergpad is een drooggevallen beekje, de meest directe weg omhoog en omlaag.

De grot is de baarmoeder van de ziel, waar de filosoof het blinde zien leert kennen.
Het grootste verlangen is altijd het meest onmogelijke, voor de berg is dat vliegen.

Vallen is een mooi surrogaat voor vliegen, de geest in vrije val komt overal. Het ravijn is de overgave van de berg, het hoogst haalbare is vallen.

De gletscher is het grote verhaal dat zich langzaam aan het dal mededeelt, haar boodschap is traag en helder: Smelt!

Het dal is in feite één groot oor, ontvankelijk.
De ziel van het dal heeft de leegte als bedding.

De menselijke geest is als de bergwind, ze is nergens niet.
Ze kan overal plots opsteken of gaan liggen.

Dit zijn enkele citaten uit ‘Mon Maître de la Montagne’ van bergfilosoof Montel Füssli, Engadin 1955-? (Füssli is in 1990 als vermist opgegeven, na een bergretraite) Harde filosofische leerstellingen zal men bij Füssli vergeefs zoeken.
Hij drukt zich louterend uit in een poëtisch/aforistische stijl. Zijn hele oeuvre, één dun boekje, heeft hij opgedragen aan de ongenaakbare Eiger, die hij als zijn leermeester beschouwt. Vermiste mensen lijken eeuwig in leven te blijven, zolang hun dood onbewezen is.

Geesteskind baart vader

Dirk heeft geen moeder, alleen een geestelijke vader. Hij oogt knullig, is door het leven getekend en vaak uitgegumd. Zijn oog is een stipje, z’n mond een lullig streepje, z’n oor een krul. Levend in het platte vlak, strak ingekaderd beweegt hij zich stijf  en schokkerig van het ene naar het andere kader. Dirk is extreem mager, zo dun als een bladzijde, eigenlijk zo dun als drukinkt. Tijd bestaat voor hem niet, alle momenten van zijn leven bestaan nu, gelijktijdig naast elkaar. Dirk heeft niet veel tekst nodig om zijn punt te maken. Grote tekstballonnen benemen hem de adem binnen het nauwe kamertje van het kader. Zijn vader betekent alles voor hem, bierviltjes e.d. die voorziet hem van gedachtengoed.  Zonder Dirk heeft vader niets te betekenen en niets te zeggen. De geestelijk vader is een lijntrekker, hij doet zelf nooit iets en schuift alles in de schoenen van zijn geesteskind. Zoals zoveel kinderen maakt Dirk het onvervulde verlangen van zijn vader waar. Dirk staat dagelijks in de krant tot hij te ver gaat. Lezers zijn beledigd en dreigen de krant op te zeggen. Vader moet excuses maken voor de uitspraken van zijn zoon. In de volgende strip scheldt Dirk zijn vader uit voor lafaard. De vader zwijgt en stemt toe.

Publieksliefde

De baby werd Rimbaud genoemd, een vette knipoog naar de Franse dichter.
Het publiek volgde de hele bevalling van moeder Babar op de voet en smolt bij de presentatie van de zwaarbehaarde baby. In diezelfde periode had de diergaarde van de lichtstad een publiciteitsstunt;
Een kooi ingericht met een empire-bureau, stro op de vloer. In de kooi was een jonge dichter opgesloten die door het publiek werd gevoederd. ‘Alleen voederen met woorden’ stond er op het bord. Van die woorden kon hij ter plekke een gedicht fabriceren.
Een poëtisch wild dier waar het publiek woorden naar riep of geheime woorden verborgen in propjes papier naar gooide. De gekooide dichter gaf de jonge olifant de naam van zijn grote voorbeeld.
Na een paar jaar was de grootste vertedering er wel van af, Rimbaud begon te stieren. Eerst wat baldadig vertoon, gooien met emmers en eten, de oppasser omduwen.
De zware puber liet zich niet meer zomaar leiden en werd onhandelbaar. Nadat een oppasser tegen de tralies werd geplet, 4 gebroken ribben, werd hij tot Rambo herdoopt.
De dierentuindirectie zat er erg mee verlegen en schaamde zich voor het publiekelijke
wangedrag. Het publiek keerde zich af. Rambo moest worden overgeplaatst, tussen een kudde mannetjes voor heropvoeding.
Voortplantingsdrift is een oerkracht die omslaat in destructief stieren als het niet wordt gekanaliseerd. Het is vast niet voor niets dat in de menselijke bronsttijd de meeste bushokjes sneuvelen, (hufterproof veiligheidsglas)
De poëziestunt bleek veel bezoekers te trekken, de gedichten werden gebundeld onder de titel: ‘La Peau et Cie’ , vrijwel zonder uitzondering liefdesgedichten.

 

 

Tot vervelens toe

De beroemdste inwoner van Zaventem leefde anoniem als een heremiet in het belastingparadijs. Alleen de paarden van zijn manège konden hem nog normaal benaderen. Dieren koesteren gelukkig geen enkel ontzag voor reputaties.
Hij had ooit een hitje gescoord dat in alle talen was uitgebracht, hij was er zomaar door binnengelopen. Een onbenullig liedje dat je niet meer uit je kop kreeg als je er aan blootgesteld was. Hij kon het niet meer horen en wilde er niet meer aan herinnerd worden.
Mozart stierf arm als een luis, het wonderkind. In een brief aan zijn vader schrijft hij
dat hij die nacht in één euforische flits een heel deel van een symfonie heeft gehoord en direct als orkestpartituur heeft genoteerd, in extase.
In Zaventem leefde de steenrijke coryfee vanuit het kikkerperspectief, alsof hij aan de grond zat, luxueus omheind. Eens per jaar ging hij naar Zwitserland naar dezelfde plek waar hij vroeger met zijn ouders wandelvakanties hield, alleen maar om te wandelen.
Het kwam dan ook als een volslagen verrassing, toen hij de eerste keer de kabelbaan nam en een gondelpsychose kreeg. Het begin ging nog wel maar toen de gondel
precies tussen de top en het dal bleef hangen werd hij helemaal gek, hij wilde eruit. Hij morrelde opstandig aan het schuifdeurslot.
Zijn medepassagiers konden hem met moeite tot rust manen door bovenop hem te springen, de gondel schommelde vervaarlijk boven het dal. Het elektrisch systeem was even gestoord.
De top had hij al eens bereikt, het dal kende hij ook goed, maar in het midden sloeg blinde paniek toe. Hij beweerde later dat het hitje in de cabine had geklonken als achtergrondmuzak, wat niet kon omdat er geen stroom was…
Sindsdien bleef hij trouw aan de grond. Hij begon een bejaardenstal voor kreupele renpaarden en mishandelde ezels. Uit piëteit laat ik zijn naam hier achterwege, u kent hem vast wel, maar het is beter voor hem zo.
Telkens als ik het hitje hoor denk ik aan dit verhaal. Onderwijl zing ik een lukrake dodekafonische melodie om het deuntje kwijt te raken.

Mozart hield niet van wandelen met zijn ouders ’tot vervelens toe’ klaagt hij in een brief. Hij hield meer van snelle glanzende postkoetsen, 4Pk.

Hooispeld

Een verhaal schrijven is het vinden van een speld in een hooiberg.
De hooiberg bestaat uit ontelbare zinloze feiten, (let wel; het zinloze vertegenwoordigt een broodnodige voorwaarde voor welke betekenis dan ook) We spelden betekenissen op onze mouwen.Voor het vinden van een speld is een metaaldetector wel behulpzaam. Niet begrijpen werkt als een magneet op betekenissen.
Zodra de lezer, (de schrijver is de eerste lezer) twee zaken niet kan rijmen gaat
het vraagteken van zijn geest onmiddellijk aan het werk om verbanden aan te leggen.
Bijvoorbeeld als ik nu verder schrijf over een mier die postbode is in een mierenhoop en voor het bezorgen de brieven leest omdat niemand hem ooit een brief stuurt.
Dan wordt meteen de vraag opgeworpen wat die hooiberg met de postbode te maken heeft. Dat is nog te doen, maar wanneer ik nu begin over de sterren die als zilveren spijkertjes in het hemelgewelf zijn getimmerd. Dan roept dat meteen de timmerman op die blinkende spijkertjes verzamelde uit de hooiberg voor hij ze een voor een in het universele plafond sloeg.
De strekking van het verhaal zou dan zijn; Het staat in de sterren geschreven. Het zinloze plafond staat gelijk aan het ondoorgrondelijke mysterie. Een steelpannetje of een grote beer geeft wat houvast.
De vraag is alleen: wat doet die beer in hemelsnaam met dat pannetje? Steelt hij het?

(Ergo, verhaalkunst komt voort uit het talent van het niet begrijpen)

Mengvat

Wat mensen allemaal niet kunnen zijn:
zoetekauw, altviolist, omnivoor, amateurschaker,
zwaar verkouden, werkloos, nietwesters antropoloog, aseksueel, beestachtig, xenofoob, orthodox-atheïst, vader, boos, vrijwilliger, drugsverslaafd, kleptomaan, maagpatiënt, goede verstaander, zwitser, zoogdier, euroscepticus, suikeroom, mensachtige, huiseigenaar, automobilist, korfbalvirtuoos, provinciaal, kosmopoliet, broodverbeteraar,
kinds, alpinist, slechte verliezer, opportunist, multiresistent, ongeleid projectiel, hoogopgeleid projectiel, onnavolgbaar, flegmatiek, sloddervos, fantast, sportvisser, supporter en ga zo maar door.
Al deze ‘dingen’ kunnen zelfs verenigd zijn in één persoon.
Zoiets noemt men een vat vol tegenstrijdigheden, onterecht, want alles kan moeiteloos naast of na elkaar bestaan zonder strijd.

Bovendien worden naar al deze ‘zaken’ verwezen met het woordje ‘is’ dat staat voor het domein van het zijn, terwijl deze zaken zich louter afspelen in het domein van het hebben. Wat je hebt kun je nooit zijn. Het hebben aanzien voor zijn blijkt een hardnekkig gezichtsbedrog.

Lawine

Ik ben hier grootgebracht, onder in het Engelbergtal, het lieflijkste dal van Zwitserland. Hoe groter ik werd hoe kleiner ik mij voelde. De hemelhoge bergen rondom maken een verpletterende indruk op een kind. Het was niet zomaar een voorbijgaande indruk, maar een blijvende fysieke aanwezigheid. Reuzen van massief graniet bezochten mij in mij dromen. Mijn vader nam me vaak mee om de omringende toppen te bedwingen.
We hebben ze allemaal beklommen, maar het is natuurlijk een absurd idee dat we daarmee de berg zouden hebben bedwongen, overwonnen.
Hooguit leerde ik leven met hoogtevrees, die vrees werd een vriend die mij behoedde voor de diepe ravijnen die mij tijdens tochten hongerig aangaapten. Angst was dus het probleem niet. Wat zich langzaam maar zeker begon op te dringen was verveling. Geen verveling van niets te beleven, maar veeleer dat er teveel te beleven was.
Een permanente druk van indrukken die geen verwerkingstijd krijgen, bedolven onder een lawine.
Mijn Seeleärztin frau Dr Bircher noemde het ook wel ‘Ennui sinistre’ , onheilspellende verveling, een bergziekte.
De enige genezing die zij mij kon bieden was door het dal te verlaten met het vaste voornemen om daar nooit meer terug te keren. Het viel mij zwaar mijn ouders daar te moeten achterlaten.

Twintig jaar zwierf ik over de aardbodem van Nowosibirsk tot Santiago
tot een onzichtbaar koord aan mij begon te trekken. Nu ben ik weer thuis, vol met verhalen. De ondraaglijke druk van het dal voelt nu aan als een warm bad.
De granieten reuzen hebben mij hun filosofie ingefluisterd, alsof ze mij op handen dragen.
Het kost moeite om het te bekennen, het is bijna te intiem, iets tussen de bergen en mij, maar ik ben gaan jodelen. Zo spreek ik met mijn echo.

Deadline

‘Xenophilia Quasimodus de Lignac doolde door een labyrint van gedachtengangen die de hare niet waren. Als een miertje zonder hoop voelde ze zich.
Toch enigszins curieus voor een zelfbenoemd gravin en overtuigd beoefenares van het Hysterisch Relativisme, waarin ze, cum laude, een universitaire graad had behaald.
Als kind was ze in luxueuze verwaarlozing opgekweekt tot verwend nest hetgeen haar met bitterzoete heimwee vervulde. Ze wist alleen niet waar die pijnlijke nostalgie vandaan kwam. Aandacht had niemand ooit voor haar kunnen opbrengen, ze was gebombardeerd met kadootjes, hebbedingetjes, zoethoudertjes.
Op een dag had ze, alleen thuis in haar torenkamer alle troep het raam uitgesmeten zo de slotgracht in, ze was er ijzingwekkend kalm bij gebleven.
Het ouderlijk gezag had daar niets van gezegd, in plaats van de straf die ze verlangde kreeg ze een groot kado, een electrische terreinwagen waarmee ze het landgoed kon exploreren.
Sindsdien danste ze het liefst naakt door het huis met een boa van paradijsvogelveren die flamboyant achter haar aanzwierde, op muziek van Wagner.
Maar nu liep ze hier, zigzaggend, waggelend door deze waanzinnige mierenhoop, op weg naar een in of uitgang, dat wist ze niet meer. Het pad was bezaaid met soortgenoten, pure chitine glinsterend als nat asfalt.’

De schrijfster herlas wat ze zoëven geschreven had en wist:
‘Dit wordt de titel van mijn nieuwe roman: ‘Uitwendig skelet’

Met bezeten geluk nam ze een slok van haar inktzwarte thee.
Begin volgende week lag er een deadline te kronkelen als een wulpse slang, over een maand moest het boek in de winkel liggen.

Het hiernumaals

In haar vorige leven had zij zo weinig verbeeldingskracht,
dat ze nooit aan haar volgende leven als man dacht.

In zijn volgende leven leed hij aan geheugenverlies,
zodat hij zich niets van een vorig leven als vrouw herinnerde.

Het huidige leven wordt zo overweldigd door het heden
dat vorige en volgende levens er niets toe doen.

Welk leven zich ook afspeelt, het speelt zich altijd nu af,
geheugen en verbeeldingskracht vallen daarbij in het niet.

Dat de ziel mannelijk of vrouwelijk zou zijn is een geestig misverstand, lichaamloos ontbreken alle onderscheidende kenmerken.