Onder vier ogen

Mijn naam is nu Eli (ielaai) eerst noemden ze mij anders.
Op mijn vijfde ontdekte ik pas dat ik anders was dan de kinderen op school. Mijn ouders hadden mij goed afgeschermd.
Ik werd namelijk groen geboren. U zult het niet geloven, mijn huid was zo groen als sterrenmos. Ik heb hier nog een uitgeknipt krantenartikel voor mij liggen met de kop; “Groen mensenkind of Alien?” Vanaf dat moment was het Eelie, afgeleid van ‘Alien’.
Mijn ouders konden hun ogen eerst ook niet geloven. Toen bleek dat ik ook nog twee ogen in mijn achterhoofd had gingen ze zich serieus zorgen maken. Ze legden mij op m’n zij te slapen, anders zou ik op mijn ogen liggen.
Toch zult u nu niet veel afwijkingen meer aan mij opmerken. Mijn groene huid werd gebleekt, een jarenlang proces van intensieve lichttherapie. Ik zal nooit bruin worden, bleek blank is het hoogst haalbare. Krijg ik teveel zon dan komt er een vaag groene vleug over mijn tere huid. Mijn extra paar ogen baarden veel opzien, overal werd ik nagekeken en nagewezen.
Afgrijselijke gillen werden er geslaakt.
Ik zag het allemaal gebeuren, mijn gezichtsveld besloeg 360 graden. De ogen sluiten was mijn enige optie tegen zoveel hysterie om niets.
Waarom praat ik nu in de verleden tijd over mijn achterogen zult u zich afvragen? Ze zijn niet operatief verwijderd waar eerst sprake van was. Ik weigerde het geschenk van de natuur te corrigeren. Een speling van de natuur, zo werkte evolutie, door te spelen… Ik wilde zien en wel zoveel mogelijk.
Mijn haar groeide over mijn achteruitkijkogen, zo loste het probleem van ongewenste aandacht zich op. Ik keek voortaan wel tussen mijn haar door. Mijn kapper houdt het precies zo dun dat ‘men’ er niets van merkt dat men geobserveerd wordt. Uiterlijk ben ik dus ‘genormaliseerd’.
Van binnen heeft deze vreemde biografie wel degelijk blijvende sporen achtergelaten. Ik heb dingen gezien die niemand heeft gezien, dingen die niet voor mijn ogen bestemd waren. Sublieme dingen en gruwelijke. Het is namelijk gruwelijk als men van je gruwt, achter je rug om.
Voor mij bestaat er geen ‘achter’, waar is dat?
Wat het panoramazicht betekent kan ik niemand uitleggen.
Dat moet je met je eigen vier ogen zien, een totaalervaring, een fluïdum van beeld, alsof je zwemt in een multidimensionale beeldenzee.
Het is een zeer vreemde ervaring om als enige uitverkoren te zijn. Je voelt je bevoorrecht maar tegelijkertijd ook veroordeeld tot alleenstaande. Uitzondering zijn dreigt je te isoleren.
Gelukkig vond ik andere dieren die mijn staat van zien zonder woorden meteen begrijpen, Libellen.
Anders zijn, het is niet anders.

Houtomobiel

In het museum stond de houten legende van Joost Conijn nog uit te dampen. Met deze verbeterde Snoek, (Citroën DS met houtvergasser) reed de kunstenaar een kunstwerk bij elkaar. Een uit de losse pols gefilmde tocht door Oost-Europa. Er komt geen kunst in voor, alleen overlevingskunst van hem en de mensen die hij ontmoet. Het maximale doen met niks. Het verborgen geschenk van het probleem toont zich als je er zelf in oplost.
Hij praat met handen en voeten efficiënte lichaamstaal.
Het laat precies zien waar taal goed voor is, voor de meest basale levensbehoeften: Welke richting, hoeveel kilometer, brood, water, vuur, slaap…
Alleen overlevingskunst zal overblijven, buiten de musea om.
Op Bali vonden wij ooit openluchtmusea met schilderijen die zo door moeder natuur verschimmeld waren dat de afbeelding eronder moeilijk nog te herleiden was. Mooie hardhouten vitrines met een handje vol ‘antieke’ artefacten, geen datering, geen determinering, geen jaartal of vindplaats.
We wisten niet wat we zagen. Niet weten wat je ziet bevat een geschenk als je erin oplost, geen probleem.

Droge golf

Het regende die dag niet, weer niet.
Er was als het ware weer geen weer.
De veertigste dag op rij, een klimatologisch record.
Eerst heette het nog;
‘Geen neerslag van betekenis’ in het weerberichtjargon. Na veertig dagen werd deze uitspraak een farce, er was immers helemaal geen neerslag. Het weer bestond niet meer.
De nieuwsrubriek had hem na tien dagen voorgesteld om hetzelfde filmpje maar uit te zenden met de actuele datum in de rechterbovenhoek. Zodra er weer weer zou komen zouden ze hem meteen bellen.
Peter moest wel permanent standby blijven, want het kon elk moment omslaan. Hoe langer het duurde hoe dichter ze het omslagpunt naderden, statistisch dan. Hij voelde zich elke dag steeds meer in de steek gelaten door de statistiek. En wie of wat was hij nu nog zonder weer?
Nieuws was er genoeg, door de nijpend wordende waterschaarste. Peter was echter geen nieuwslezer. Om nieuwslezer te zijn moest je als een soort ijskonijn de meest gruwelijke nieuwsfeiten frivool kunnen opdissen. Rampen in feestelijk pakpapier, de wereld vergaat weliswaar maar wij zijn hier nog, om het te verslaan! Ja, nieuwslezers versloegen de wereld, dacht Peter.
Een ijskonijn was hij allerminst, daarom was hij juist ‘het weer’ gaan doen. Gezellig, niets aan de hand, het kon vriezen of dooien.
De volgende dag belde de redactie, of hij toch nog even kon komen. Op het herhaalfragment stond hij naast de presentatiedesk met een glas helder water, waaruit hij steeds hetzelfde slokje water nam.
Ze konden het glas er niet uitmonteren en wilden een uitzending maken zonder water in beeld. Het was te gênant voor de kijkers thuis die vergingen van de dorst. Drinkwater was inmiddels op de bon. Er was mondiaal een jacht op waterfilters. De opname mislukte, de weerman slaagde er niet in om zonder tranen verslag doen.

De droge hittegolf leek de aarde te overspoelen. Waar bleef al dat vocht toch dat verdampte, ontsnapte het naar buiten de dampkring? Het onttrok zich aan de wetenschappelijke waarneming.

Op straat begaf Peter zich niet graag meer. Het gevoel bekroop hem dat ‘de mensen in het land’ hem verwijtend aankeken.

Hij droomde van rivieren die het heelal in stroomden, naar andere planeten, om daar leven mogelijk te maken?
Toen Peter met een droge mond uit de narcose ontwaakte hoorde hij een zuster fluisteren: ‘Hij is ternauwernood aan de verdrinkingsdood ontsnapt!’
Hij was te hees om ‘water!’ te roepen.

Jollieke

‘Awel jongens, we vertrekken in den namiddag om op audiëntie te gaan bij ons oudminister van cultuur; Steven Brulaert, grootbegunstiger van ons fonds’
‘Den taxi komt rond twee uur voorrijden, dus kleedt u netjes aan met krawats dan wel strik!’ ‘Wat gaan we daar doen madam?’
‘Wij gaan natuurlijk ons hondje ophalen, Jolly, maar wij noemen hem; Jollieke!’
We keken elkaar verbijsterd aan, we moesten het huisconcert nog generaal repeteren, morgen zouden alle mecenassen, ambassadeurs, politici, notabelen die het muziekfonds steunden komen. ‘Het duurt niet lang’ suste Madam, den minister is een drukbezet man!’

Met twaalf man in een taxi zaten we keurig gekleed klem, madam Godowsky van Aalst pontificaal voorin, ze had goesting in haar hondje, een ministeriële pup.
We waren een internationaal gezelschap, Guatemalteekse violisten, Een Philipino, fagottist die de F niet kon zeggen, een Japonese, een Spaanse, een Colombiaanse Contrabasvirtuoos, een Mexicaanse tequila- trompettist, een Bulgaarse schaakverslaafde pianist. Te veel pianisten op één vleugel zorgde voor permanente chaos en onrust in de negentiendeeeuwse sjieke salon. Een hondje erbij moest uitkomst bieden!

De minister onthaalde ons warm en hartelijk met champagne.
Er moest en zou getoast worden op ‘Jollieke’ en gezongen;
‘for he’s a Jollieke fellow!’
Na twee glazen was ik teut en begon met de gastvrouw in Henry Miller te bladeren en scabreuse passages te citeren, mijn literaire interesse bleek haar zeer te interesseren.
Ze schonk mij nog wat Whisky bij en de sfeer werd hilarisch. We lachten ons slap om de absurde vertoning en het witte hondje dat van hand tot hand ging. De Zuidamerikanen vonden het beestje te vies om aan te raken. Ik maakte grappen over wie hem zou uitlaten, bij toerbeurt. De ceremonie duurde eindeloos,
compleet lam wurmden we ons terug in de taxi, we zongen luidruchtig tot ergernis van Madam Godowsky onze weldoeneres, bij wie we in huis mochten wonen.
De volgende dag had Jollieke al middenin de salon gekakt, het spul zat onder de zolen van de ambassadeur van Guatemala, de hele salon stonk naar hondenpis.
Wie had Jollieke in de salon opgesloten?
Wie had hem niet pipi- kaka laten doen, buiten….?
Iedereen, behalve ik bleek een sluitend alibi te hebben.
Mijn gebrek aan tekst werd als bekentenis opgevat.
Ik bleek als enige bereid met de hond aan een touwtje te lopen. De Zuidamerikanen vertikten dat, ze aten hem liever op dan als ‘een homo’ door het park te lopen.
Het huisconcert werd een kater. Alleen de Philipino die niet meespeelde stelde ons gerust dat het best wel goed was; ‘Come on boys, eperything was pery pine, especially the piolin!’

Madam zelf had het concert gemist. Ze had tijdens het concert in bed Dallas gekeken en was in slaap gevallen. Ze werd woedend toen ik haar wekte.
Nu had ik een alibi; ‘maar madam, de Guatemalteekse ambassadeur wil u onder vier ogen bedanken!’ Ik mocht hem fijntjes gaan vertellen dat ze ‘very ill’ was.

Beste peer

Hoe maak je een zachtaardig mens in Rotterdam, wat is het recept?
‘Pak een eind hout met spijkers erin en sla ze verrot!’ was het advies van mijn Opa aan zijn zoon die werd gepest om zijn ‘slechte’ naam. Zijn grote broers, mijn ooms, waren berucht als kroegvechters. In militaire dienst had de oudste zijn overste in elkaar geslagen toen deze hem gelastte zijn sigaret uit te maken. ‘Dat maak ik zelf wel uit!’ had de bonte hond trots naverteld, na te hebben gezeten.

De mannenfamilie leefde samen als een roedel wolven, ieder voor zich, opperwolf Opa
presteerde het om mijn vader, als kleine jongen, mee te tronen naar zijn slaapkamer
waar onder zijn kussen Conferenceperen lagen te rijpen. Hij koos zorgvuldig wegend de mooiste peer en at hem op voor de neus van zijn zoon. ‘Het sap droop langs zijn kin en handen’ wist mijn vader nog levendig.
‘dat was een beste peer! had opa droogjes opgemerkt’ Mijn vader had het toekijken.

Ik geef toe dat dit ‘recept voor een zachtaardig mens’ een Rotterdams paardemiddel is, maar bij mijn vader werkte het wonderbaarlijk goed. Hij pakte nooit een eind hout, alleen maar luciferdoosjes waar hij met zijn kolenschopvingers piepkleine vogeltjes van sneed. Verder deelde hij alles wat hij had en at. Nooit zal ik die keer vergeten dat hij tijdens een duinwandeling zijn zakmesje niet bij zich had en met de voortanden van zijn bovengebit een appeltje voor ons schilde, zo uit de losse hand. Wat uit een goed hart komt kun je moeilijk
weigeren. Nu had ik het toekijken en de rest.

Ontstrooiing

Waarom doe nou niet eens gezellig mee?
Omdat ik geen afleiding zoek, geen verstrooiing, geen hypes, geen trends, geen mode.
Wat is er nu heerlijker dan verstrooiing?
Na onze crematie is er nog tijd genoeg voor verstrooiing…
Ach, zoals altijd weer het zonnetje in huis.
Dank je, de hele wereld is al afleidend genoeg, ik concentreer mij liever op wat blijvend van waarde is.
Wat blijft er dan?
Het onbetaalbare!
Wat mag dat dan wel zijn?
Geboren worden, ieder moment opnieuw..
de natuur van de natuur…

Jij gebruikt concentratie dus eigenlijk om je van de verstrooiing af te leiden?
Zo kun je het ook zien.
Het komt trouwens wel steeds meer in de mode om geen trends en hypes te volgen.
Blij dat te horen, alles van waarde is gratis, onbetaalbaar voor iedereen.
Zoals de zon die voor niks opgaat?
Onverwoestbaar, blijvend.
Zo lang als het duurt!
Stel dat het stopt dan stopt het kennelijk in iets dat langer duurt…
In de natuur van de natuur?
Vraag het aan de zon, ze geeft onmiddellijk het antwoord.

Laatbloei

‘Awel ‘maestro’ Bor’ begon mijn Vlaamse pianoprofesseur ironisch;
‘Gij speelt gelijk nen engel maar waar is uwen duvel dan…,
ge moet vanuit uwen reet spelen gelijk een duvel in het nauw! daar wordt dien engel ook nog zoeter van, snapt ge?’
Ik was geshockeerd door zijn woordkeus.
Reet en duivel, uit de mond van de keurige professor, vermaard om zijn fijnzinnige toucher en Bach-interpretaties.

De Maestro had zeer gelijk, zonder enige ironie.
Vanuit de reet gespeeld klonk alles veel beter, echter, gelaagder.
Zonder mest geen gewas, laat staan bloei of vrucht… mijn ouders waren tuiniers. Ik zou het ze uitleggen in tuintermen wat ik daar uitspookte.
Uiteindelijk kwam ik in mijn interpretatiekunst zover dat ik ontdekte dat ik beter mijn eigen noten kon gaan zaaien dan die van anderen te gaan interpreteren, ongeacht of er luisteraars voor waren. Ik ben de professor nog steeds erkentelijk.
Die reet zal ik nooit vergeten en de duivel is mij dierbaar geworden.

Het duurt wel ongeveer tien jaar voor een walnotenboom vrucht geeft.

Onbedoelde inwijdingen

Hoe laat is het?
‘Hallepier, hallepijp, pijpuur!’ , zei mijn vader ongeacht de kloktijd.
De relatieve tijd werd mij met de paplepel ingegeven…

Op school leerde ik over Julius Caesar, zegevierend in zijn vierspans strijdwagen.
Mijn vader noemde hem ‘Julius Racekar’ , ‘Veni, vidi foetsie en weg was-sie!’
Rotterdamse humor, van dik hout, maar smeult wel lang na.
De relativiteit van identiteit en roem werd mij van jongsaf aan ingepeperd…

De volgende inwijding in ‘het wezen der dingen’ ging zo:
‘Wat wil je?’ vroeg mijn vader terwijl hij de rondo’s met zijn natuurmonumentendasspeld uit hun plastic vel bevrijdde,
‘Een rondo, een kano of een gevulde koek?’
‘Wat is een kano?’ vroeg ik.
Beide muizen van zijn enorme handen vormden de rondo om tot een kano.
‘Of eet je liever een gevulde koek?’ vroeg hij.
Zijn handpalm plette de volgende rondo tot gevulde koek.
Vaderhanden konden toveren waar je bij stond, zo werd mij de tijdelijkheid van vorm onthuld…dat niets af is, maar een voorlopige vorm heeft…dat niets is wat het lijkt en dat onze taal slechts een afspraak is over het onuitsprekelijke…

Onbedoelde inwijdingen van een toevalsgoeroe.
Blindgangers die feilloos doel troffen.

Onderbaardering

Je leest wel eens wat. In de leesmap bij de tandarts bijvoorbeeld, eens per jaar.
‘De geslachtsbaard is uit’, las ik daar zwart op wit.
Het verbaasde mij niet dat ik daar nooit iets van gemerkt had.
Het onderwerp valt helaas geheel buiten mijn interessesfeer.
Poedelkaal schijnt dus erg in de mode en daarmee uiteraard ook de stoppelvorming.

‘Schat, ik verlang zo naar je!’
‘Jaja ik ook, maar heb je je al geschoren,
ik namelijk niet!’
‘Wat, hoe lang al niet?

Ontbaarding neemt kennelijk hand over hand toe en niemand ziet er iets van. Dat is op zich curieus, meestal gebeuren cosmetische ingrepen vanwege het zichtbare.
Je zou er beter mee voor de dag komen…
Deze kaaltrend zou echter gaan om het gevoel.

Eenmaal eraan begonnen blijft het scheren een levenslange veroordeling. De stoppels worden gaandeweg alleen maar harder. Hopelijk kan een goede after-shave wonderen doen voor de getroffenen in het onderhavige rampgebied.
Gelukkig blijft mij dit bespaard.
Ik hou namelijk van haar, met hart en ziel, huid en haar.

Vermaard cultuurfilosofe Eliza von Weiszäcker-Rothganz besluit het artikel: ‘Der mensch’ wordt almaar kaler, alleen het haar op de tanden neemt toe’

Weer genoeg gelezen voor een jaar, geen gaatjes.