Al Capone


De vermaarde belgische kunstenaar Luc Tuymans maakt zijn werk naar aanleiding van foto’s.
‘Slechte foto’s’, zoals hij zelf oordeelt. Wazig, onscherp.

‘Dat is nu precies de onscherpte die ik zoek in mijn portretten van mijn foto’s’.
‘Mijn oude I-phone is precies slecht genoeg, daarom koester ik hem!’

Het is alsof je het werk van Tuymans door een lichte mist ontwaart.
Wimperschilderingen. Je kunt de contouren pas aanscherpen wanneer je geconcentreerd tussen je toegeknepen oogharen door tuurt.
Die moeite is de moeite waard.
Je ziet meer met bijna dichte oogleden.

Pleister


Schilderij, Diego Rivera, Mexico 1931

Wij werden achter onze ruggen om ‘de familie kaktus’ genoemd, gedempt gekonkel alom.
Een pijnlijke geschiedenis die onze ruggen heeft vereelt, zoals bij de schildpad het geval is.
Misschien kwam het omdat we kaal waren, nagenoeg haarloos, een enkel eenzaam sprietje daargelaten. Wanneer wij ergens binnentraden bevroor onmiddellijk de atmosfeer, waarna een besmuikt gegniffel zich met tegenzin verspreidde. Een genetische speling van het lot liet onze hoofdhuid onbegroeid.
Inderdaad, ook onze moeder. Is het niet eigenaardig dat kaalte op een vrouwenhoofd een exotisch fenomeen blijft, zogenaamd onvrouwelijk, terwijl het mannenhoofd er mannelijker van schijnt te worden.
Als kaalgeborene miste ik nooit de haardos die ik bij anderen zag. Pas op het moment dat ik werd uitgescholden, uitgejouwd en uitgelachen begreep ik dat er iets aan mij ontbrak.
‘Kale cactus!’, heette ik.

Mijn moeder was een trotse vrouw, nooit overwoog ze ook maar één moment om haar kaalte te verbergen onder een pruik. Ze toonde overal onverveerd haar ‘kale kets’, zoals mijn vader liefkozend zei als hij over haar bol aaide.
Des te vreemder dat ze mij wilde beschermen tegen de onverholen minachting en agressie van de ons omringende haardragenden. Talloze pruikjes kocht ze voor mijn arme hoofd. Eerst mutsjes, petjes, hoedjes, daarna kwamen de haarvlechtwerken. Vanwege mijn snel groeiende schedel moest ik ieder jaar een nieuwe haarprothese. Als ik in bed lag pulkte ik de lijmresten van mijn hoofdhuid. Tot mijn veertiende ging dat door. Gelukkig kreeg ik toen exceem op mijn hoofd.
Wat een bevrijding, ik zag er niet uit, beschilferd.
Mijn hoofdhuid aan de frisse lucht blootstellen voelde alsof het uit de gevangenis was ontsnapt. Mijn moeder legde zich er schoorvoetend bij neer. Acceptatie is de pleister op alle wonden, al blijft het lang najeuken. Nu was onze hele familie kaal. Het leek er achteraf op dat ik het laatste verweer was geweest tegen de totale kaalslag. Ook het exceem verdween. Een verademing; ik hoefde het niet meer goed te maken.
Nog altijd heb ik een zwak voor de egel onder de planten, ze voelen aan als familie.

Ford Europa

‘Rijdend door Holland zie ik rivieren van blik traag en braaf door oneindig laagland gaan’, zong ik opgetogen over ons nieuwe motorische vermogen.
We hebben een nieuwe oude auto. Een Ford Europa. Eerst reden we een aftandse Honda Mondeo. Die was goedkoper dan de gelikte Fiat Nirvana, vanwege wat onschadelijke indeukingen in het koetswerk.
We moesten trouwens wel, want onze sjoemeldiesel werd terecht verboden in onze vervuilde binnensteden. Onderweg naar Rommeldam bleken we opeens ‘persona non grata’. Later kregen we spijt want de Nirvana reed wel op gas. We konden wel laten ombouwen maar dan konden we beter een auto leasen. Achteraf goed dat we niet op gas rijden want Gronings gas zal peperduur worden. Liefst reden we electrisch, maar de Opel Popeye is helaas nog onbetaalbaar en niet tweedehands te krijgen.
De Ford Europa was onverkoopbaar, kanariegeel en qua vormgeving een verwarring van stijlen, alsof de ontwerper…(verzin zelf maar een metafoor)
Voor een appel en een ei kregen wij hem mee. We doopten hem meteen de ‘Kanarie’. Volgens mijn vrouw zien we er niet uit.

Gisteren vlogen we door de inktzwarte nacht naar huis.
Mijn vrouw merkte opeens op;
‘De kanarie in de kolenmijn, ken je dat begrip?’
‘Nee, vertel…hou me wakker, die wegsnellende streepjes hypnotiseren mij!’, zei ik.
‘In de mijnen namen de mijnwerkers altijd een kanarie mee!’
‘Wat om te zingen?’
‘Nee, om te sterven als er giftig gas in de mijnschachten hing, het tere beestje viel dan van zijn stokje, bij wijze van alarmmelding’
‘Wat een beeld zeg…stel je voor, een hele kanariehandel…als alarmsysteem!’
‘Ja, en een mijnwerkershelm die permanent in die ondergrondse hel naar dat zieltogende beestje zit te kijken!’

De Ford Europa liet een roodlampje gloeien ten teken dat hij dorst had. We stopten om te tanken.
‘In deze postmoderne tijd zouden ze gewoon een plastic kanarie op een stokje lijmen’, zei ik onder het tanken.
‘Precies, of gewoon onsterfelijke kanaries kweken!’.
‘Lieverd, je hebt diesel in de Kanarie gegooid!’ , merkte mijn vrouw droogjes op.

De pomphouder hielp ons om de maag van de kanarie leeg te pompen.

Bananendans


‘Waarom zou ik gaan stemmen?’ , zong een galmende stem door holle de bovenkamer.
‘Ik heb al genoeg van wat ik niet nodig heb’ ,zong een tweede stem, terwijl een derde stem inviel met;’Ik wens niets anders dan de som der delen’
Het klonk driestemmig als een fugaweefsel. Uit de hoeken van de bovenkamer traden
overrijpe bananen tevoorschijn, elk met een sonore alt. Te midden van de bovenkamer voerden ze een dansje uit. Alsof ze samen een trosje wilden gaan vormen. Het was op z ’n minst een curieus schouwspel voor een doordeweekse dag. Toen ze waren uitgedanst vroeg ik ze op wie zij zouden willen stemmen.
‘Wij stemmen niet voor onszelf, maar wij willen aan hen die geen stem hebben een stem geven’.
De tweede banaan nam het over; ‘Luister, wij fruitachtigen hebben al lang stemrecht, maar de fruitvliegjes…wie komt er voor hen op?’.
‘Precies,’ zei de derde banaan, ‘zij hebben ook recht op een volwaardig leven als wezen!’
‘Daarom’, ging de eerste banaan weer verder, ‘daarom stellen wij niet alleen onze stem aan hen beschikbaar, maar ook ons overrijpe lichaam schenken wij aan de fruitvlieg!’.
‘Hoe komen jullie zo opofferingsgezind…’, vroeg ik verwonderd, ‘zo empathies met wezens die baat hebben bij jullie bederf en ondergang?’
‘Het is uit dankbaarheid, meneer….wij hebben een prachtig leven gehad en nog steeds,’ ‘Wij leven indachtig de woorden van onze grote leider die ooit zei;
“Aan elke rotte appel zit wel een goed stukje, gun dat stukje aan anderen, dan is de wereld een paradijs!”

Plots was de hele bovenkamer weer leeg, de hoeken hadden zich weer gesloten.

Honda


Als kind hield ik al van vormgeving. De oude Volvo met haar hondekop en kattenrug was mijn favoriet, zo aaibaar. De Snoek, de Kever en de lelijke Eend met twee paardenkrachten vond ik ook prachtig. Opvallend veel automobielen heten naar dieren, de Jaguar, de Chevrolet Impala, de Panda, de Wesp (Vespa) en de Bij (Ape)… Ik wacht eigenlijk nog op de Landrover Bever en de Mercedes Mensch.

Anderzijds hou ik ook van mijn hond omdat hij een kop heeft als een oude Volvo.
Wie ooit in een Citroën DS heeft gereden weet hoe deze ‘Snoek’ door zijn hoeven kan zakken en kan opstijgen alsof hij zwevend over wolken rijdt ( denk aan de snoek die zweeft onder de waterspiegel) , onderwijl spint de motor als een tevreden poes.
Het ‘lelijke’ model 2CV rijdt waggelend als een eend en de VW-motor snort weer als een meikever.

Mijn hond, op zijn beurt houdt niet van onze auto. (het is inderdaad geen Honda)
Bij het zien van de auto wordt hij acuut depressief. Hij sleept zich onwillig en dodelijk vermoeid voort, verzint allerlei uitvluchten om niet de auto in de moeten. Soms loop ik onze auto voorbij en dan zie je hem plots weer vollopen met levenslust. Vief huppelt hij verder naar de eerstvolgende geurpaal om zijn communicatienetwerk te updaten.

Zijn we thuis, zit ik op de bank in een boek te neuzen, parkeert hij opeens met kracht zijn snuit tussen mijn knieën. Alsof iemand zijn fiets in het rek zet. Mijn aandacht is gewekt en hij zakt op de grond, voor een onderhoudsbeurt.
Ik ben zijn monteur. Voor verstuikingen, spierpijn, doornen en teken meldt hij zich bij. Ons huis is een hondengarage; “Au Petit Chien”.