Wegenwachter


Je rijdt je leven lang al in dezelfde auto. De auto die je van je ouders hebt gehad.
Het rijdt lekker en het is je vertrouwd, je eerste geschenk, zo dierbaar.
Na jaren intensief gebruik start de auto wat langzamer, hij trekt ook niet meer zo hard op.
De buitenkant heeft wat deukjes en krassen. De richtingaanwijzer valt uit evenals de claxon. Je kunt geen nieuwe kopen, ook niet ruilen voor een ander tweedehands model. In dit soort wereld leef je nu eenmaal. Uitdeuken helpt niet.
Dit is een auto voor het leven. Je moet er zuinig mee rijden. Onderhoud plegen, juiste brandstof. Als je een keer midden in het verkeer stilstaat langs de kant van de weg slaat de schrik je om het hart. De wegenwacht lapt je motor wat op, vervangt een onderdeeltje en je kachelt weer naar huis.
Gaandeweg verander je in een gevaar op de weg.
Na een fikse aanrijding is het karretje vrijwel een wrak. De wegenwacht is echter zo handig met lapmiddelen dat het motortje nog net stationair blijft draaien. Optrekken gaat alleen nog met heel veel gasgeven. Je vertrekt voortaan kuchend vanuit een blauwe walm.
Een jaar later geeft de wegenwacht het op, de accu is dood en onvervangbaar.
Maar hij is zo behulpzaam om je te slepen naar je plaats van bestemming.
Zo blijft hij je voortslepen, soms zeer tegen je zin in. Als je hem ervan overtuigt dat je genoeg hebt van dat gesleep stelt hij voor om je hele vehikel achterop zijn truck te zetten, om je rond te rijden. Eigenlijk kan de wegenwachter geen afscheid van jouw auto nemen, een zeldzaam oldtimer model. Nutteloos en onmachtig word je rondgereden.
Je hebt geen weerstand tegen de eigengereide wegenwachter.
Als het alleen aan jou had gelegen was je allang die auto uitgestapt. Voortijdig uitstappen mag helaas niet. Zolang het wrak op jouw naam staat ben jij op papier de chauffeur ook al heb je al twintig jaar niet meer zelf gereden.
De wegenwachter lijkt wel een autodokter die de eed van Hippocrates heeft gezworen.
Soms denk je wel eens dat een autosloper meer empathie heeft met een capabele chauffeur die gewoon geen functionerend voertuig meer heeft. Waardig uitstappen.

Uitlaatgas


Geschiedenis is een achteruitkijkspiegel.
Met dit verschil dat het achteropkomende verkeer ons nooit kan inhalen.
Een eindeloze file van historische feiten achtervolgt ons
De file achter ons toetert.
Geschiedenis als uitlaatgas.

Waarom rij ik niet door, waar wacht ik nog op?
De weg voor mij is leeg, voor vrij verkeer.
Ik hoef nergens heen en sta graag stil bij de dingen,
de enige manier om geen geschiedenis te maken.
Er is al genoeg uitlaatgas.

Sabbatical life

“Ik ga voortaan alleen vandaag niet naar mijn werk!”.
“En morgen dan?”
“Ja, morgen ga ik zo keihard werken om gisteren vrij te kunnen zijn!”
“Maar morgen is het ook weer vandaag”
“Precies”
“En het gisteren van morgen is ook vandaag!”
“Exact, dat zeg ik. Alleen vandaag werk ik niet,
voortaan is vandaag mijn enige vrije dag.
Waarom zou ik die opgeven?”
“Je leeft één dag!”

Winterboek

“Wij kregen thuis met kerst altijd een boek…en bij jullie thuis?”
“Wij kregen thuis de zenuwen van elkaar”.
“Met kerst?”
“Eigenlijk altijd wel”
“Dus ook als het geen kerst was?”
“Ook”
“Het is wel vaak geen kerst”
“Heel vaak”
“Nee…wij kregen altijd een boek”
“Wij kregen valeriaan, twee pilletjes voor het slapen gaan”

Witte Villa

Hans was een nogal stijf heerschap. Hij woonde in een witte villa samen met andere lotgenoten, gekraakt. Waarschijnlijk vanwege de kou was zijn spiermassa zo stijf geworden.
Er was geen verwarming in de villa en er brandde slechts één lampje wanneer de voordeur open ging.
De onderlinge relaties waren koel en afstandelijk. Dat moest ook wel als je met zovelen in één ruimte moest samenleven.
Men sprak niet veel met elkaar maar ze lazen wel elkaars ingrediënten en bereidingswijzen, die stond hen op het lijf geschreven. Dat lezen moest vaak snel tussendoor gebeuren, want de voordeur bleef nooit lang open staan.
Soms stonk het er ongenadig als er een houdbaarheidsdatum ruim werd overschreden. Hans was vorige week aangebroken of beter gezegd aangesneden. Zijn achterlijf was nogal bruut ontveld en in dunne plakjes verdeeld. Wat er met zijn voormalige achterwerk gebeurde had hij net niet kunnen zien, het licht ging uit. Hans was slim genoeg om te weten dat het hier niet bij zou blijven. Wie was hij nou eigenlijk? Dat vroeg hij zich af. Het zou toch vreselijk zijn zomaar te verdwijnen uit de villa zonder ooit te hebben geweten wie of wat hij was.
Hij besloot het te vragen aan de oudste bewoner van het pand, die zou ook wel de wijste zijn…
De bejaarde dreef met zijn groene bepukkelde lijf in een glazen pot. Zuur keek hij door het glas naar buiten. Hans stelde hem ongevraagd zijn brandende existentiële vraag…
Het bleef lang stil…
De oude wijze zweeg en keek alsof die hele prangende vraag hem worst was.

De moeder aller bommen

Dictators zijn verzot op een archaïese retoriek die zich kenmerkt in het herhalen van de meest fantasieloze metaforen. Het humorloze is gebrek aan verbeelding. Zonder verbeelding is de herhaling al wat rest.
‘De Moeder aller Bommen’, zegt de leider der leiders.
Een orerende dictator levert vaak onbedoelde humor.
Heerlijk als je vrijblijvend thuis op de bank zit.
Als je zelf in de zaal of op het plein aanwezig bent kan dit gevoel voor onbedoelde humor levensbedreigend zijn. Bekneld in de zenuwtoestand die het niet mogen lachen oproept is de humoristische werking wellicht het grootst. De geheime dienst, verklikkers in burger kunnen je elk moment betrappen en laten afvoeren naar de executieplaats. Schiet niet in de lach of we schieten! Humor en doodsangst zijn het scherpst op elkaars snede.
Wat heerlijk moet het zijn om je in alle vrijheid dood te kunnen lachen. Ik teken ervoor en het liefst samen.

Gisteravond laat liepen we in de stad aller steden, op het uur der uren, in de straat der straten onze hond aller honden uit te laten. Wij spraken het gesprek van de dag der dagen middenin het heelal aller heelallen. ‘De Moeder aller Bommen!’
En het geschiedde in der dagen dat mijn vrouw aller vrouwen tot mij sprak en zij vroeg:
‘Wie is dan de moeder van die moeder?’
‘Vast ook weer een bom!’
‘Ach, de man aller mannen. Saddam…het liep niet goed af met de leider aller leiders!’
‘Nee, liefste aller liefsten, die schoft aller schoften verschool zich in het hol der holen met zijn miljoenen miljoenen dollars…weet je nog onder het stof der stoffen!’ ‘De lafaard aller lafaards!’
‘De onbetwiste ploert der ploerten!’
‘Het lijkt toch waarachtig wel een wedstrijd in deze wereld aller werelden om de vorige beroemde dictator te willen overtreffen?’
‘Inderdaad het is een wonder boven wonder dat de volgende heerser der heersers het bruin nog bruiner wil bakken, liefst zwarter dan het zwartste zwart!’
‘Olympische spelen voor massavernietigers!’
‘En wij ‘het Volk der volkeren’ betalen de wapensystemen die ons bedreigen door braaf belasting af te dragen!’
‘Een dictator verstaat alleen de taal van de dood, hij is onbereikbaar!’
‘De enige kans is als de massa collectief een lachaanval krijgt op het plein der pleinen!’

In de nacht aller nachten liepen wij naar huis, hand in hand, oog in oog, met betraande ogen. We sliepen de slaap der slapen, lepeltje lepeltje.

De ‘Fulm’

Victor Fulm werd eerst bekend als literair recensent, bescheiden en altijd opbouwend. Uitgeverijen overspoelden hem permanent met kakelverse meesterwerken. Noodgedwongen ontpopte Fulm zich tot een heuse flaptekstlezer. Soms had hij zo weinig tijd dat hij zijn deskundige oordeel wel op de flaptekst moest baseren. Het moordende publicatietempo was voor geen mens bij te houden. Fulm’s recensies werden erg geliefd bij het publiek. Aan het wekelijks verorberen van zijn boeksamenvattingen hield de lezer het goede gevoel over mee te kunnen praten over alle nooit gelezen literatuur. Hij bespaarde de lezersschare veel kostbare tijd. Zijn populariteit steeg zodanig dat verschillende uitgeverijen hem begonnen te vragen om zelf flapteksten te leveren. Ook daarin bleek hij buitengewoon bedreven. Zelfs ellenlang gewauwel van vierhonderd pagina’s wist Fulm samen te vatten tot een korte krachtige tekst die intrigeerde. De lezer verlangde niets anders dan te worden ingewijd in dit even zeldzaam als meeslepende epos. Kocht de lezer het boek niet dan bleef het ‘de boot gemistgevoel’ hem pijnlijk tergen. Aanschaf verdoofde die pijn subiet. Na enkele jaren raakte Fulm in opspraak omdat lezers zich grootschalig bekocht voelden vanwege alle niet ingeloste beloftes die de flaptekst hadden gewekt. De zegen van de werkloosheid verstrekte opeens de broodnodige ruimte om bij te lezen. Sommige lezers begonnen hun geld terug te eisen voor de hun als meesterwerk aangeprezen flutromans. Natuurlijk werd die eis niet ontvankelijk verklaard door de rechter. Over smaak of stijl deed het hof geen uitspraak. Één uitgeverij was zo slim om het voor Fulm op te nemen en bundelde zijn verzamelde flapteksten in een bibliofiele uitgave. Het werd onverwacht een bestseller. De flaptekst werd onbedoeld een genre op zich, naast het ultra korte verhaal. ‘Fulmen’ bleken gecomprimeerde juweeltjes, soms welhaast poëzie. Meer dan eens wist de ‘Fulm’ het onderhavige boek te overtreffen in zeggingskracht.

Samenvatten is wellicht de grootste kunst aller kunsten. Naarmate informatie te ver buiten haar oevers treedt, groeit de noodzaak om samen te vatten.
Zelfs de slechtste samenvatting is nog altijd beter dan de saaie dikke pil.
F. Wildesheim.

Voorwoord

Alles in dit verhaal heeft noodgedwongen een andere naam gekregen. Het uiterlijk en de karakters van de hoofdpersonages zijn net iets anders omschreven om herkenning te voorkomen. De gebeurtenissen hebben precies zo plaatsgevonden als in de werkelijkheid. De vertelling heb ik met opzet in een geheel andere tijd gesitueerd, in een ander land. De hoofdpersoon heet ook anders dan in het echt. Dit alles om de nabestaanden te ontzien en de geheimhoudingsplicht niet te schenden. Ze hebben mij in vertrouwen alle cruciale details verteld die ik uiteraard niet kon verklappen. Deze details zouden onmiddellijk de identiteit van de betrokkenen openbaren. Daarom heb ik andere details verzonnen die min of meer analoog zijn aan de authentieke bijzonderheden. Ik hoop dat u begrijpt dat deze aanpassingen nodig waren juist vanwege het feit dat dit verhaal letterlijk van a tot z waar gebeurd is, want de feiten liegen er niet om. De feiten zijn zo onwaarschijnlijk dat ik ze in een meer aanvaardbare vorm heb gegoten, anders had u het nooit geloofd.
Het boek wil vooral een uitnodiging zijn aan lezers die zich compleet identificeren met romanfiguren, omdat alleen totale vereenzelviging de tekst tot leven kan brengen. Vandaar dat ik zo kaal mogelijk heb geformuleerd om daar optimaal ruimte voor te bieden.
Beste lezer, zonder u is deze tekst niets, help mij en vul mij in…

Aftelvers

‘Hé, das dat gassie van de overkant!,’
‘Wat isser?’
‘Ja of je wors lus, nou goed!’
‘Watte?’
‘Ben je doof…of je dorst heb?’
‘!!!??’
‘Dan ga je naar hansje worst die heb een hondje….
die piest voor zeve cente in je mondje!’
‘Geintje! , wij zijn van de overkant’
‘O ja, jullie steken elke week de vullesbak in de fik!’
‘Zekerweten en jij klimp altijd door het bovenlichie van de keuken naar binnen!’
‘Ik heb geen sleutel van thuis!’
‘Wij zijn Rikkie en Rudie…zulle we een spelletje doen?’
‘Wie is hem dan?’
‘Jij bent hem, ienemienemutte…’
‘Nee…wacht ik…eh, heb jij een oom ?
‘Ja, wel vijf!’
‘Piest-ie wel is tegen een boom….hoeveel keer per dag?’
‘….eh, wel zeven keer!’
‘Een twee drie vier..vijf zes zeven, A F af!’
‘En wie niet meetelt die valt af!’
‘Nee, dat is vals, we doen het over!’
‘Oké, heb jij een oom?’
‘Nee, ik weet een betere…onder de brug van tante Mie, kun je schijten voor een spie en asje dan geen spie betaalt wor je door de stront gehaald!’
‘A F af!’
‘En wie de hond is die zegt waf!’
‘Jij bent hem dus!’
‘Wat spelen we eigenlijk?’
‘We spelen baasje!’
‘Ken ik niet, hoe gaat dat?’
‘Wie de beurt heeft is het haasje!’
‘Ik moet naar huis!’
‘Hoe heet jij nou eigenlijk?’
‘Gaat niemand wat aan, maar ze noeme me Bor!’
‘Haha, net als de hond van tante Cor!’
‘Wie is dat dan?’
‘Dat is die schele buurman van nummer veertig op de hoek’
‘Is die scheel dan?’
‘Ja joh, die kijk zo met z’n linkeroog in je rechterbroekzak!’