Sociaal leven


De man uit de straat achter ons loopt ons tegemoet. Dit is onze vaste ochtendronde met de hond, normaal zien hem hier nooit. Hij kijkt stuurs en beantwoordt plichtmatig en met onverhulde weerzin mijn ochtendgroet.
We worden nu onherroepelijk door onze honden verbonden, ze kwispelen en wisselen ongedwongen hun geuren uit.
‘Ook honden hebben recht op een sociaal leven’, zegt de man onverwacht fel.
Ik meen zijn stem te horen overslaan.
Zijn vastberaden stellingname om voor de rechten van het dier op te komen verbaast mij.
Heb ik soms ooit dieren hun recht op een sociaal leven ontzegd…?
‘Natuurlijk’, zeg ik, ‘wat is een hond zonder sociaal leven?’
…………………………….
‘Het is rustig op straat niet…zo rond Oud en Nieuw?’ ,probeer ik , om ook aan het mensenrecht op sociaal contact tegemoet te komen.
‘Inderdaad, er is geen hond op straat…vanwege die knallen!’
‘Heeft uw hond er geen last van?’
‘Nee hoor, hij is doof …net als ikzelf trouwens’.
‘Ach, wat vervelend voor u!’, zeg ik meelevend.
‘Nee hoor, helemaal niet…ik zet hem gewoon uit als het me niet bevalt’.
‘Nou, fijne jaarwisseling dan!’
De man zit opeens afwezig aan zijn oorapparaat te frutselen.
Hij heeft mijn bedeesde stemgeluid niet ontvangen, ik probeer het nog eens.
‘Nog een fijne jaarwisseling’ ,roep ik, nu iets sterker.
Hij schrikt duidelijk en foetert: ‘Ja…hallo, ik ben niet doof!’
‘Nu niet meer’, zeg ik nog.
Gelukkig hoort hij dat niet meer, zijn hond heeft hem al voortgetrokken.

Thuis vraag ik mij af: kun je genieten van het mensenrecht op sociaal onvermogen?
Mijn hond bevestigt mijn vraag met stil zwijgen.

Soir de Canard

‘Soir de Canard’ van regisseur Camille Paturin is alles behalve een gemakkelijke film, maar laat zeker een onvergetelijke indruk achter, vooral omdat de film echt binnen komt…zodanig dat de bioscoopzaal een claustrofobische werking krijgt.

Het vaste filmkader wordt in ‘Soir de Canard’ consequent overschreden, in meerdere opzichten. In het openingsshot zien we het personage Monchou (Francette Brioche, inderdaad de dochter van Juliette) voor haar opmaakspiegel. Prachtig om te zien hoe ze geabsorbeerd wordt door het beeld.
De kijker is getuige van het uiterst traag aanbrengen van haar make-up…dit duurt schier eindeloos… Als Monchou zich half opgemaakt en half aangekleed bewust wordt van de draaiende camera die een close-up-shot van haar maakt slaat ze plots op de vlucht…de camera afwerend. Nu volgt een achtervolging van de camera die de hoofdrolspeelster belaagt. Als een hongerig roofdier probeert de opdringerige lens zijn prooi vast te leggen. Ze jammert geaffecteerd dat ze niet vastgelegd wil worden door de camera, maar de camera is niet te stuiten. Het lijkt een eindeloze jacht op de actrice tot die zich in een doodlopende steeg vastloopt…de camera blijft inzoomen, het personage klimt uit het filmkader en loopt weg over het plafond naar de zijwand en observeert vanuit die virtuele positie het bioscooppubliek.
Met een handcamera filmt ze de bezoekers…zoomt in. Ze beschuldigt hen op een bezwerende fluistertoon van medeplichtigheid…van stilzwijgende instemming, van voyeurisme. De camerabeelden verschijnen nu op het filmdoek. Als bezoeker zie je je zelf op het doek kijken of er wat te zien valt…je raakt er echt van overtuigd dat het beeld life in de zaal wordt gefilmd door de geprojecteerde Monchou op de wand. De zaal lijkt daardoor een zwarte kijkdoos waar men van buiten af in wordt bekeken…door wat, door wie?
Het publiek blijkt uit louter bekende acteurs te bestaan: Xavier Roquefort, Mireille Livarot, Bernard Morbier, Charles Pelardon en de hoogbejaarde Crotin de Chavignol.
Ik heb de film een week geleden gezien en nog betrap ik mij erop dat ik mij nog steeds bekeken voel, heel vervelend…liever had ik hem niet gezien. Een aanrader dus voor de echte cinefiel.

Bijslaping

‘Een film bezoeken is een mooie gelegenheid om eens even bij te slapen en uit te rusten van de droom van het leven’

Éénderde leven verdromen we in de bioscoop ‘Slaap’ geheten.
De andere tweederde dromen we hardop met ogen open.
We zijn wakker in slaap en we slapen terwijl we waken.

Zoals er geen scheiding hoeft te zijn tussen werk en leven,
zo hoeft er ook geen scheiding te zijn tussen waken en slapen.

Die denkbeeldige scheiding kan wegvallen als er geen censor is die censuur pleegt,
als er geen onwelgevallige dingen uit de film worden geknipt.
Zolang er maar geen regisseur aan het manipuleren is en eindeloos scènes over wil doen. Het kan zolang er maar geen script is, zolang iedereen zichzelf speelt.
Zolang er geen nodeloze achtergrondmuziek over het beeld heen geplakt wordt,
geen ondertiteling, geen ideale belichting, geen cameravoering.
Al onze ogen zijn de camera.

Kom, onze film kan beginnen…of zijn we al aan het draaien?

‘Film draait om alles wat er uit de film wordt geknipt, om alles wat over gedaan moest
worden…over en over.’ F. Wildesheim

Voortplantage


‘Als Rita heet wordt, wil Orson Welles’ ,zei mijn vader eens op een onbewaakt ogenblik.
Niet voor kinderoren bedoeld…’Wie is Rita?’,vroeg ik.
Pas later begreep ik dat Rita Hayworth een begeerlijke filmster was.
Toen ik het kauwgumplaatje van haar zag vond ik het maar een saaie tante.
Het was mijn vader’s enige en onvergetelijke bijdrage aan het raadsel van de
geslachtelijke voortplanting.
Voorlichting was in onze familie een soort van denksport voor gevorderden, driedubbelzinnigheden ontwarren, raadsels oplossen, geheime codes ontcijferen…
Terwijl in ons huis toch veel voortplanting plaats vond, door planten wel te verstaan.
Het was als het ware één groene orgie van naaktplanten
Is het niet wonderlijk dat bij bloemen de voortplantingsorganen schaamteloos bewonderd mogen worden, in tegenstelling tot de menselijke organen die een geheim bestaan moeten leiden. De menselijke stampers en meeldraden zijn de kluizenaars onder de lichaamsdelen, ze dienen te worden verbloemd.

Het domesticeren van wilde planten tot kamerplant heeft mij altijd verwonderd. Waarom moesten die groenlingen in een gemeubileerde kamerwoestijn gaan leven?
Het verbaasde mij, vooral omdat de planten mijn moeder louter kopzorgen bezorgden…of ze verpieterden of ze werden verzopen….en bloemen geven ho maar.
Zorgenkindjes waren het, stuk voor stuk.
Ik dacht altijd: laat die planten toch lekker buiten spelen, in de regen, onder de zon.
De Christusdoorn was wel het grootste zorgenkind voor mijn moeder…om hem aan het bloeien te krijgen. Het was een zeer traaggroeiende doornenkroon waar bloedrode bloemetjes aan moesten komen. In mijn herinnering heeft haar Christusdoorn nooit gebloeid. Ik brak er wel eens een doorn van af en zag dan tot mijn verbijstering dat het bloed van Christus spierwit was, de onschuld zelve…
Onbevlekt ontvangen, zo heette de goddelijke voortplanting.
Zelfs onze vader in de hemel was niet bij machte om correcte voorlichting geven aan zijn eniggeboren zoon.

‘Sommige religies bezitten het perverse vermogen om het mooiste smerig te maken (natuurlijke sexualiteit) en het smerigste tot ware schoonheid te verheffen (de kruisiging van de onschuld)’

F. Wildesheim, uit ‘Onzintuiglijke Waannemingen’

De kamer van Kafka

Photo:Jelle Touw © 2017

Ik woonde ooit in Bilthoven aan zee. Geen woelige baren daar, maar stilstaand water. Achteraf had ik beter kunnen aanmonsteren op een schip, richting Overzeese Gebiedsdelen, zoiets… Ik had alleen net mijn zwemdiploma’s verscheurd.

De bosrijke omgeving trok me na jaren zwaveldamp snuiven in Pernis.
In de kustplaats de Bilt streek ik neer op zoek naar woonruimte. Gelukkig waren er talloze huisjesmelkers die studentenkamertjes verhuurden. Je mocht blij zijn als je er tussen kwam. De huren voor een schimmelig binnenkamertje waren huizenhoog evenals de woningnood. Bij elke bezichtiging kwamen zeker twaalf wanhopige studenten. Als je aan de beurt was moest je onmiddellijk beslissen anders kon je terug de straat op. Zo ‘kreeg’ ik voor vierhonderdvijftig gulden ‘Een kamer met raam’.
Zo stond het in de advertentie. A room with a view.
Het raam intrigeerde mij nog voor ik het gezien had. Waarom was zoiets het vermelden waard? Had niet iedere kamer een raam?
Het werd snel duidelijk: het raam gaf uitzicht op een blinde binnenmuur.
‘Het kan alleen niet open’, lichtte de kamermelker toe, ‘en contant betalen graag!’

Ik trok erin, het was slechts een slaapplaats. Het deerde mij niet, het bos zou mijn leefruimte worden.
Echter, het raam met uitzicht keek mij de hele tijd aan wanneer ik in de kamer verbleef.
Alsof ‘iemand’ mij in elke beweging observeerde. Ik besloot er een gordijn voor te hangen, dat zou het raam buitensluiten. Helaas werkte het niet zo…ik meende schaduwen door het gordijn heen te zien en kon mij dan niet bedwingen achter het gordijn te gluren. Onverbiddelijk staarde de blinde muur mij aan, de muur keek door mij heen. De kamer benauwde mij. Waartoe diende dat raam, welke ruimte zat daar achter? Wie of wat woonde daar?
Wanneer ik met moeite in slaap viel droomde ik dat het uitzicht mij vertelde wat ze in mijn kamer gezien had. Geschiedenissen van een kamer.
‘De kamer van Kafka’ , spookte het door mijn hoofd tijdens lange boswandelingen.
Had Kafka niet zo’n verhaal geschreven?

Ik had veel uitzichten gezien…mij verloren in verre einders…eindeloze panorama’s bewonderd…maar nooit hadden ze teruggekeken en mij zo dwingend aangestaard.
Blinden kunnen ook zo door je heen kijken, herinnerde ik van mijn blinde leraar die ik wel eens naar de tram bracht. Hoe heette die man ook alweer…?

Na een maand hield ik het niet meer uit. Ik wist nog een duurder krot te bemachtigen in een tuinschuurtje. Gelukkig zonder raam. Daar sliep ik als een roos.
Nu weet ik het weer, hij heette Spijker…meneer Spijker.
Sinds die kamer ben ik wel anders gaan kijken naar uitzichten.
Ik groet ze beleefd en ik heet ze van harte welkom.

Vogol

De mens is eigenlijk een soort van vogel,
maar dan wel eentje zonder veren.
Ook fluit hij maar matig,
meestal alleen het mannetje, vaak vanaf een bouwsteiger.
In vliegkunst faalt de vogelmens steevast.

Goed, ik geef toe: de mens heeft inderdaad geen snavel,
maar ik zeg liever: nog niet, de evolutie is nog jong.
Hij loopt wel vief rond te lopen, het lijkt dus meer een loopvogel
die overigens dan weer wel geen ei legt..

Maar goed, afgezien van de voorgaande contra-indicaties
vind ik de mens toch wel degelijk een vogel,
en misschien wel een echtere vogel dan
die rondvliegende gasten die wel alle kenmerken
van het vogelschap bezitten.

Nou, zoek het allemaal ook maar uit,
ik ga weer naar m’n nest!

De nacht zwart maken

‘Het mooiste zwarte verschijnsel ooit is wat mij betreft de nacht…ze is het mysterie zelf…ik ben met haar getrouwd, al mijn geesteskinderen komen uit haar voort’
F.Wildesheim

De zwarte kat, de zwarte rat, de kraai, de raaf, worden van oudsher in een kwaad daglicht gesteld. Zwarte insecten worden als ongedierte gezien. Een akelige en domme term, ongedierte. Alsof deze dieren geen bestaansrecht zouden hebben. Ons menselijk bestaan is ecologisch compleet afhankelijk van insecten.
Dieren zijn sowieso de zwarte schapen van de evolutie. In het christendom is het heel vanzelfsprekend om op dieren neer te kijken. Een schuldcultuur gedijt goed op zondebokken.

Het is geen toeval dat deze dieren in de geschiedenis zijn zwartgemaakt en vervolgd. Het zwarte wordt geassocieerd met zwarte magie, het kwaad, de duivel met zijn zwarte ziel, de pest…de zwarte dood, de zwarte weduwe..doodt haar ‘geliefde’.
Mensen zijn bange dieren, bang voor het onbekende donker, bang voor schaduwen op de muur, bang voor de heks, bang voor spinnen, bang voor de dood, bang voor de duivel, bang voor het zwarte schaap. Angst is een prehistorische traditie, een diep ingesleten gewoonte om het zwarte zwart te maken.

Met een zwart schaap als zondebok lijkt het witte schaap nog witter, nog onschuldiger.
Je zult maar een gekleurde huid hebben en worden zwartgemaakt door mensen die geen innerlijk onderscheidingsvermogen ontwikkeld hebben en hun angsten op jouw buitenkant projecteren. Hoe kun je je tegen zwartmakerij verdedigen?

Het beste wapen tegen discriminatie is discriminatie, onderscheidingsvermogen.
Discriminatie in de beste zin van het woord, waardevrij doorzien.
Onderscheid dat je angsten hebt, maar dat je geen angst bent.
Dan hoeft niemand zich wit te wassen door het donkere zwart te maken.

De mysterieuze nacht wordt vandaag de dag met kunstlicht bestreden, zo heftig
dat de sterrenhemel in stedelijk gebied bijna niet meer te bewonderen is.
Alsof het mysterie met licht vernietigd moet worden.

De fabel van Babel


Verdwaald in de taal van Babel.
Er is geen toren…Babel is de taal zelf.
Vandaag is stilte het scharnier waarmee de deur van taal zich opent.
Spreek het wachtwoord, en treed denkbeeldig binnen.

Het gebouw van Babeltaal bestaat uit louter openslaande deuren…
elke muur, vloer of plafond binnen de taalcel blijkt een deur te kunnen zijn…
de vloer waarop je denkt te staan is een deur naar….
het plafond waar je onder denkt te schuilen opent zich als deur
naar de aangrenzende lettercellen.
Wie de deuren open laat staan verdwaalt in de gedachtengangen.
Links, rechts, boven , onder, voor en achter verliezen hun betekenis.

Blijf in deze ene cel, het dondert niet welke….en verteer dit ene woord tot stilte
in het stervende woord openbaart zich de uitgang…echter…
eenmaal denkbeeldig ontsnapt aan het denkbeeldige
blijkt dat alles binnen is…er is geen buitenheid.
Overal zingt het zonder woorden…alles komt zomaar binnen…zonder zich eerst netjes voor te stellen…zonder aan te kloppen…met de deur in huis…

‘Het onvoorstelbare is nogal onbeleefd en niet opgevoed’.

F. Wildesheim. Uit ‘Onzintuiglijke waannemingen’.

Datsja

Pjotr Iljitsj zat bijna tegen de houtkachel aan, in de ingesneeuwde datsja van zijn net overleden moeder. Sinds haar overlijden had hij de kachel tot allesbrander bevorderd.
Hout was niet meer voorhanden in deze te lange winter. Pjotr Iljitsj stookte alles wat maar branden kon, zelfs boeken en foto’s om een beetje warm te blijven. Een datsja betekende voor de meeste Russen een extra buitenhuisje naast hun woning in de stad. Voor Pjotr Iljitsj was dit het enige huis dat hij ooit gekend had. Zijn wieg stond nog altijd in de kamer, die diende nu als aardappel en uienopslag.
Nooit had hij dit ouderlijk huis verlaten. Zijn vader, een kozak, sneuvelde bij het eten van de verkeerde paddestoel. De paddestoel leek precies op die lekkere eetbare…
Helaas had Pjotr hem nooit gekend.
Tot haar laatste adem had hij zijn moedertje verzorgd.
Hun laatste spaargeld was aan wodka op gegaan, als verdoving tegen de pijn. Goedkoper dan een dokter.
‘Gospodi wodka….wodka Gospodi!’, had ze geijld in haar laatste nachten.
Haar longen verzamelden steeds minder lucht…tot de lucht op was.
De grond was meters diep bevroren, een begrafenis zat er niet in. Pjotr had zijn dierbare moedertje Ludmila in de schuur opgebaard op de werktafel, waar het vroor. Stijf lag ze daar als een broodmagere Baboesjka.
De meeste stoelen waren al opgestookt, nu stookte hij de deuren van de voorraadkast.
Gelukkig was het een goed aardappeljaar geweest en de zinken emmer reuzel zat ook nog goed vol. Met de buur Janoekovitsj kon hij piepers ruilen tegen een bloemenvaas met wodka. Zo hield hij zich warm onder de wodka en onder een heuse berg van paardendekens en gevulde strozakken.
Niemand wist nog van Ludmila’s overlijden, zelfs aan Janoekovitsj had hij niets gemeld.
Terwijl Pjotr door zijn moeders papieren bladerde alvorens ze te verbranden voor wat warmte ontdekte hij een driedubbelgevouwen envelop met een medaillon waarin een foto van een jongetje dat hij meende te kennen…er stond alleen een andere naam in gegraveerd…hij schrok van de naam…Romanov…Die naam stond als vloek te boek sinds de grote revolutie.
Het was zijn geboortejaar en de voorletters klopten… Pjotr ging terstond weifelen of hij het was op die foto. Er trok een huivering door zijn verkleumde lijf…een golf van warmte… heel zijn lichaam bloosde van ongeloof.
Zou Ludmilla in de chaos en tumult van de revolutie zich over het vogelvrije kind hebben ontfermd, dat anders het geweld niet had overleefd als nazaat van het kwaad?
Het was te laat om het haar te vragen.
Wonderlijk genoeg had Pjotr het nog steeds warm, hij gloeide na van die ongelooflijke mogelijkheid.
Buur Janoekovitsj had hem uitgelachen toen hij zijn vermoeden uitsprak.
‘Wat verbeeld jij je wel…dat je van adel zou zijn, je weet toch wel hoe het met die lui is afgelopen?’.
Hij stopte zijn tirade pas toen Pjotr Iljitsj hem zwijgend het medaillon toonde.
‘Laat ze er maar niet achter komen, Pjotr Iljitsj…ik zal zwijgen als een graf!’, beloofde
de trouwe buur, ‘heb je trouwens nog aardappelen over?’
De volgende ochtend hoorde Pjotr Iljitsj Romanov het smeltwater van het dak lopen als aankondiging van een nieuwe lente.