Luxe vuilnis


Één zomervakantie bracht je door in Valkenburg, in het jaar van de eerste maanlanding. ‘A giant step for mankind’ zo heette de onderneming, megalomaan.
Onze tent stond boven op de heuvel. De zomer scoorde een recordhitte.
Het stadje lag beneden in het dal. Een broeiend nest van krioelende toeristen.
De hitte verveelde mij…ik zocht een speeltje. Midden in het centrum was een etalage van een speelgoedwinkel. De felle kleuren van het speelgoed trok mijn aandacht.
Het was een surrealistische uitstalling in die etalage omdat bij nadere inspectie al het plastic speeltuig was gesmolten in de felle zon, vervormde autootjes, bootjes, vliegtuigjes, misvormde poppen. Al wat hard leek was vloeibaar geworden.
Deze onbedoelde expositie van vergankelijkheid had een beslissende invloed op mij.
Vanaf die ervaring kon ik geen luxe artikelen meer zien zonder het besef dat dit
onmisbare voorwerpen waren op die legendarische almaar groeiende vuilnisbelt.
Warenhuis de Bijenkorf was in mijn ogen niet meer dan een zeer goed geordende vuilnisstortplaats, weliswaar zorgvuldig geselecteerd, maar niettemin vuilnis.
Vooral plastic dingen wekten mijn afkeer en minachting. Goedkope vervuiling.
Mensen die hoog opgaven van de verdiensten van de petrochemische industrie omdat die zulke fijne plastic producten en welvaart had opgeleverd, die mensen hadden vast zelf plastic hersenen. Ik leefde dagelijks in de adembenemende stank van het Botlekgebied. Plastic is inmiddels ‘A giant threath for mankind’ gebleken.

In Valkenburg kocht ik dus geen speelgoed. Wel sneed ik op de heuvel een houten speer met een vlijmscherpe punt versierd met uitsnijdingen in de bast met potlood ingekleurd. Bij wijze van initiatierite gooide ik deze meteen raak…midden in mijn scheenbeen waarin hij bleef staan. Ik huilde niet, daar was ik indiaan genoeg voor.
Ik had wel voor hetere vuren gestaan. Ook deze ervaring openbaarde mij inzicht:
De jager is zijn eigen prooi. Wie dat inziet kan meteen korte metten maken met het zogenaamde moderne jachtige leven.
De maanlanding zelf maakte mij ook iets duidelijk. Uit de beelden van het ruimtestation bleek onze dierbare maan een ijskoude pokdalige zwevende steen te zijn.
Hoe prachtig was dan onze aarde niet, bezaaid met talloze levensvormen?
Welke idioot ging zijn heil zoeken op die dode kale maan? Dat was net zoiets als met je duikersuitrusting naar de Sahara vertrekken…

Onbedoelde initiaties zijn altijd de beste, eenmalige ervaringen die een blijvend inzicht schenken. Daar kan geen onderwijsprogramma tegenop.
Dagdromend op de hete Limburgse heuvel landde ik op de zon.
Ik stapte uit mijn raket in een plas van metaal en werd warm ontvangen
in het eeuwige licht van de kernfusie.

Kleine verten

Meester Tandeloos liep steeds kleinere afstanden, dat was Vaal Veulen opgevallen.
‘U loopt steeds moeizamer meester’ ,merkte hij schoorvoetend op.
‘Welnee jonge jongen’ ,zei Tandeloos, ‘het loopt gewoon wat korter en krachtiger’
‘Maar meester, u loopt vandaag zelfs achteruit de heuvel op!’
‘Dat klopt wel…achteruit kom ik beter vooruit…en bovendien zie ik de wereld dan steeds kleiner worden…als je altijd maar vooruit loopt worden de dingen groter…’
‘Als u maar niet valt’ ,zei Vaal Veulen bezorgd.

‘Geen zorgen jonge jongen, deze heuvel kent mij door en door, het pad voelt mijn voetzolen al zoveel jaren…’

Vaal Veulen keek met verwondering en bewondering naar de oude vastberaden stappen achteruit van Tandeloos.
Boven op de heuveltop gingen ze samen op in het uitzicht.
‘Hoe vaak heeft u dit al gezien meester?’

‘Nu voor het eerst…’ ,fluisterde Tandeloos turend in de steeds kleiner wordende verten rondom.

‘Hoe groter het zicht, hoe kleiner de dingen’ ,merkte de jongen op.

‘Weet je wat zo mooi is, hier op deze heuvel is niemand aanwezig’

‘Niemand aanwezig?’ ,herhaalde de jongen.

‘Weet je, Vaal Veulen… vanaf nu noem ik je ‘Niemand Aanwezig’ ,kom, gaan we achteruit de heuvel af!’

‘Maar zo heet ik niet’ ,riep Veulen.

‘Ik heet ook geen Tandeloos, maar dat weet toch niemand…
ken trouwens nog iemand die Vaal Veulen genoemd wordt?’

Veulen dacht even na: ‘Nee, niemand!’

‘Zie je wel, Niemand Aanwezig!’ ,schaterde Tandeloos.

Dun huidje

Per Jens Nilfisk, telg uit het roemrijke stofzuigergeslacht zou worden onterfd wanneer hij als enige zoon zou weigeren om zijn vader op te volgen in het bedrijf.
Het zou heel wat stof doen opwaaien binnen de familie als hij niet zou bezwijken onder de druk. Het was een nare familieclan. Er hing een pesterige sfeer op het landgoed waar de kinderen geacht werden te blijven wonen, ook wanneer ze volwassen werden.
Het leek wel of het treitergedrag in de genen werd doorgegeven.
De ingehuurde familiepsycholoog zag dat anders…als aangeleerd gedrag.
Na zes sessies met de familie werd de therapeut zelf weggepest. Met één gemeenschappelijke vijand vormden ze één massief blok bevroren graniet.
Zodra de hulpverlener was afgedropen begonnen ze elkaar weer onderhuids te sarren, uiteraard met een innemende grijns op hun gezicht, wellevende aggressie.
Als jongste telg had Per Jens er het meeste last van. Zijn zusters hadden tenminste elkaar nog om te pesten.
Uit onmacht begon Per in het geheim sabotage te plegen, door ongekookte aardappels diep in de uitlaat van de directeurs-Bentley te proppen, favoriete kledingstukken in de waterput te dumpen. Of de sloten van het landgoed met secondenlijm vol te spuiten, lijmterreur…
Toen de jonge saboteur op heterdaad werd betrapt door de butler omdat hij met zijn jongenshandje aan het toegangshek zat vastgekleefd, werd de spijl van het hek losgezaagd waardoor hij dagenlang met die losse tralie in zijn hand door het leven moest, als straf. Vader Nilfisk eiste eerst een bevredigende verklaring voor het wangedrag van Per Jens, daarna zouden ze eventueel naar het ziekenhuis gaan om zijn hand te bevrijden van die tralie.
Per Jens ontsnapte uit zijn kamer door de ruit kapot te slaan. Liftend met zijn staaf vluchtte hij naar de stad. De vrachtwagenchauffeur vroeg hem waarom hij die ijzeren staaf in zijn hand hield. ‘Laat maar los, jongen’ ,had hij gezegd, ‘geef maar aan mij!’
Op de eerstehulpverlening sneed de dienstdoend chirurg zijn hand los van de staaf.
De staaf had nu een dun huidje in de vorm van een handgreep.
Hij werd door de politie thuisgebracht. De erfopvolger moest en zou zijn opleiding voltooien. Regelmatig nam de opgroeiende Per zijn staaf ter hand. Het was de enige houvast om de dreigende onterving te doorstaan.

Incidentje


Ha Jan…Jan Henrikson, da’s lang geleden!

Heeft u het tegen mij?

Tuurlijk Jan, je kent me toch nog, Eelco…goh, wat wij allemaal hebben meegemaakt.

Meegemaakt?…ik ken u niet eens!

Kom op Jan, je wilt me zeker niet meer kennen…vanwege dat ene incidentje?…kom op, zand erover Jan!

Maar ik heet…

Ga nou niet zeggen dat je je naam veranderd hebt..of ben je soms kroongetuige voor justitie?

Waar heeft u het over, u houdt mij voor een ander.

Nee, kom Jan, je houdt mij voor de gek.

Nou, u gedraagt zich anders inderdaad als een gek door een wildvreemde met een willekeurige naam aan te spreken en te betichten dat hij zich van de domme houdt.

Ha Jan, zo ken ik je weer, altijd in voor een geintje, grapjas!

Hou op man, ik heet toevallig Jan…maar zeker geen Henrikson!

Je komt dus ook niet uit Denemarken van oorsprong.

Ja, dat dan weer wel.

Kopenhagen?

Ja, hoe weet u dat?

Daar heb ik Henrikson leren kennen…

Jan?

Ja natuurlijk , Jan!

En ik lijk kennelijk sprekend op hem.

Als twee druppels water en je hebt precies dezelfde slissende tongval.

Oh, dank u wel…

Wat is je echte naam dan als ik vragen mag?

Dat gaat u niets aan, meneer Eelco!

Hee, Jan waar ga naartoe?…ik heb je wel door hoor!

Kami Sushi

dit lichaam
is handlanger
van deze prikker
die wenspapiertjes
braaf verzamelt
offergaven als afval

wensmuntjes netjes
uit de vijver gevist
ook de Kami in mij
wenst te eten

dat Fuji deze sushi
zo subliem proeft
met mond en tong
als handlangers

Osho Ozamaki uit: Meester van het Manke Vers. FutonPress 2016

Gelijkenis

Ik ben er één van ‘n ééneiïge tweeling. Men kent ons wel van de reclames. Men denkt ons te kennen, maar niemand kent mij of die ander. Wij werden zo vaak verwisseld en door elkaar gehaald dat ik op dit gegeven moment niet meer weet wie ik ben, godzijdank.
Fysiek leken we zo op elkaar dat we ruzie kregen. De eerst nog wat kleine irritaties ontwikkelden zich gaandeweg in een allergische weerzin tegen die ander, die precies op jou leek. Liefde moet van twee kanten komen, maar als het moet keert affectie om in aversie.
Ik weet niet wie er langer dan een kwartier tegen zijn eigen spiegelbeeld kan aankijken maar ik kon er vanaf het begin niet tegen. Het is dat ik mijn naam op mijn arm heb laten tatoeëren dat ik nu een vaste naam heb, helaas was ik niet zeker van die naam op het moment dat de tatoeage plaatsvond, maar ik heb me erbij neergelegd.
Wat is een naam eigenlijk? Een willekeurig merkteken, inwisselbaar voor elk ander merkteken.
Soms twijfelde ik of de gedachten die ik heb wel echt van mij zijn, zo vreemd kwamen ze mij voor…dat ze wel van die ander moesten zijn. Die ander pestte mij om die gedachten te denken, zo leek het. Ook die nachtelijke dromen pasten niet bij mij….vond ik.
Sinds ik die ander niet meer zie gaat het beter met mij.
De infantiele adoratie van volwassenen voor het tweelingverschijnsel heeft voor veel verwarring gezorgd. Met hun beste bedoelingen gaan ze de gelijkenis ook nog eens cultiveren! Het is een verschrikking geweest om permanent te worden vergeleken met iets wat identiek lijkt. Je wordt tot object gereduceerd, zonder dat andere object ben je waardeloos. Je wilt toch niets liever dan nergens op lijken, onvergelijkbaar zijn…
Ik deed er alles aan om anders te lijken. Mijn baard liet ik staan, mijn haar liet ik verven.
Het hielp geen zier. Op één of andere paranormale wijze deed die ander precies hetzelfde, geprogrammeerd waren we.
Gelukkig, door een ongelukkig incident raakte mijn geheugen tijdelijk zoek. Ik miste het niet, waardoor ik er ook niet naar zocht. Wel werd iets anders glashelder duidelijk:
Je bent niet wat je lijkt. Niet je naam, niet je gedachten, niet wat je voelt, niet je geheugen. Je zintuigen worden waargenomen. Die wakkerheid dat ben je, niks meer en niks minder. Alles verschijnt in wakker zijn. Eerst dacht ik er nog over om die tatoeage met die naam weg te laten halen, maar het maakt niet uit, ik zie het als een herinneringsteken aan degene die ik nooit was. Ik ben geen van tweeën, een geenling.
Laatst liep ik mijn evenbeeld tegen het lijf. Alle weerstand was weg, een blik van herkenning. We zijn nu beiden geenlingen. Wat ons nu nog overkomt, het mag geen naam hebben.

Parafabel voor het slapen gaan

Een miertje mocht een wens doen. Ze wilde naar de zee en aan het strand liggen
zonder al dat dagelijkse gemier. De god van mieren gaf haar meteen haar zin.
De volgende dag vertrok ze richting zee. Na veertig dagen lopen kwam ze aan op het strand. Daar ging het meteen mis. Ze gaapte even en onmiddellijk sprong er een walvis
in haar keel. De mier verslikte zich en zat nu met een walvis in haar maag.
De walvis zwom rond in die kleine mierenmaag. De mier had nu genoeg voedsel voor talloze mierenlevens. Niet meer naar eten zoeken. Een ding viel haar wel zwaar.
Ze moest daar op het strand blijven liggen, turend over die oneindige zee.
Nu kon ze alleen nog maar dromen van het dagelijkse gemier. De mierengod
zag het en belde even met de god der walvissen… of er niet iets te regelen viel.
De walvisgod nam echter niet op, geen bereik in de mierenmaag.

Ook goden hebben soms hele kleine wensen en zelfs die zijn soms onwenselijk.