Kami Peek a boo

Tojo heeft van Fuji
een kind gekregen
een echt kind van steen

de losse keien vormen
samen gestapeld het wezen
een oude ziel zegt Tojo

in een stille bergholte
heeft hij het kind gelegd
steen op steen op steen

een evenwichtig kind
van ooit vloeibare lava
tot vaste vorm gestold

het kind bespeelt Tojo’s
gedachten het spel
van zijn en niet zijn

de Kami verstopt zich
in de stapel en toont zich
wanneer de toren omvalt

wie hier weg is is gezien

Osho Ozamaki uit ‘Meester van het Manke Vers’ FutonPress 2016

Tegelwijs

Zeker, ik ben ontzettend trots dat ik niet over mij laat lopen, nou ja soms dan…
eigenlijk best vaak…in feite vaker wel dan niet.
Maar goed, ik ben dus niet van de straat, ik ben namelijk van het trottoir, jawel.
In tegenstelling tot wat men denkt ben ik enig in mijn soort,
ook al lijken miljoenen tegels op mij te lijken, even goor en grijs, soit.
Ik eis dat men respectvol stil staat, bij mij als geboren aristocraat.
Van generatie op generatie is het begrip ‘ons soort tegels’ ons met de gouden paplepel ingegeven. Noblesse oblige, ons soort dient het algemeen belang.
Mijn betovergrootvader was ooit stoeptegel op het plein van het keizerlijk paleis,
alle groten der aarde hebben op hem gestaan en geparadeerd, de duurste rashonden
hebben hem rijkelijk bepist, een zaak van eer en historisch besef.
De mensheid staat op de schouders van reuzen, zo leerde hij ons.
Mijn zonen zijn nu nog hardgebakken kinderkopjes, maar later….
Stil…ze liggen hier even verderop onder een laagje zand te slapen.
Mijn vrouw, is een geglazuurde plavuis, stamt uit een oud adellijk geslacht.
Op haar huid is de inscriptie van het familiemotto gegraveerd:

“Wy bekleeden deez’ naeckte aerde,
sonder onsch zoud zy sich schaemen.
Deez’ tegelreyk is gelyck eenen steenen huid
der beschavingh, zy brenght onsch al te saemen”

Vrucht

Vaal Veulen had op de markt een nieuwe vrucht gekocht. De vrucht leek niet op iets anders dat hij kende. De koopman had hem aangeraden voor meester Tandeloos.

‘Kijk nu eens meester wat ik gevonden heb!’,
riep Veulen toen hij thuiskwam.

‘Wat heb je daar nu, dat ding lijkt nergens op…Hoe heet het? ‘, vroeg Tandeloos.

‘ Ik weet het niet meer, de naam ben ik vergeten…maar de smaak…je weet niet wat je proeft, hij smaakt nergens naar….!’

‘dat is bijzonder! ‘ zei Tandeloos verheugd,
‘maar beschrijf mij nu eens precies hoe hij smaakt’, ik heb wel zin in een sappig verhaal!’

Vaal Veulen begon weifelend: ‘Sappig…fris…
Zoetachtig…notig…zachtzuur…..met een lekker weeïge nasmaak’ Tevreden keek hij de oude aan.

‘Klinkt goed’, beaamde Tandeloos, ‘maar nu weet ik nog niets…waar lijkt het op….op een andere vrucht of zo?’

‘Het lijkt op veel vruchten, maar wat ergens op lijkt is natuurlijk nooit hetzelfde…dit smaakt echt nergens naar!’, moest Veulen bekennen.

‘hmm!, Nergens naar…hoe weet je dat…ben je wel eens nergens geweest?’, vroeg Tandeloos, ‘weet jij dan waar nergens naar smaakt?’

De jongen bedacht dat hij, waar hij ook was altijd ergens was geweest en nooit nergens.
‘ U hebt gelijk meester Tandeloos, ik ben altijd ergens geweest en dat noemen we Hier!’

Tandeloos kreeg een raadselachtige grijns op zijn verweerde gezicht en vroeg:
‘Smaakt dan niet alles naar Hier?’

Veulen moest tot tranen toe lachen en wist niet waarom.

‘Kom laat eens mij eens proeven van die Wolbek! ‘, zei Tandeloos opgewekt.

‘U kent hem dus wel!’, riep de jongen en sneed een stuk van de bonkige vrucht af en lepelde het vruchtvlees eruit zoals de koopman het voor gedaan had.

‘Ik heb één eerste keer de Wolbek geproefd, dat was de vorige keer’, Tandeloos slobberde het zo naar binnen en zuchtte verzaligd.
‘kijk, nu weet ik in één hap waar je net nog over zat te bazelen’

Veulen nam zelf ook een hap en proefde onmiddellijk wat de oude bedoelde.

‘Kijk’, zei Tandeloos,’ het proeven van de eerste keer is iets ongekends, je weet niet wat je meemaakt…pas de tweede keer kan er herkenning zijn…maar de eerste keer is vormloos en naamloos…Nu is de kunst om ook de tweede keer als eerste kennismaking te beleven, dan is het Hier onvergelijkelijk!’

Vaal Veulen probeerde de woorden: ‘Nu is de kunst…onvergelijkelijk’ van de oude te proeven…
‘Maar….als je niet weet wat je meemaakt…is dat dan niet nergens?’,probeerde hij voorzichtig.

Tandeloos stak zijn tong uit die zo rood was van de Wolbek en wees naar het puntje.
‘Hier is het…nergens niet!’

‘Dus de eerste keer proeven geeft de lekkerste smaak, welke vrucht het ook is?’
,vroeg Veulen.

‘Ik weet van niks’ zei de oude,’ snij nog maar eens een stuk af van dat heerlijke rare ding!’

Siliconen

Er was eens, ooit…ergens in het land van de onwenselijke mogelijkheden een denkbeeldig biggetje van ‘echte’ siliconen. Het was geboren in het befaamde Siliconendal.
Data was een klein rozig varkentje.
Men vond biggetje Data schattig. Het at eerst nog mondjesmaat kleine bitjes met z’n gebitje. Maar onmerkbaar geleidelijk werd het biggetje groter en gulziger. Steeds een beetje meer, steeds een beetje groter. De snuit van Data wroette alles om en vrat ondergronds alles wat los en vast zat, nou ja… denkbeeldig dan.

Zoals bekend zijn varkens allesvreters…big Data was daar geen uitzondering op. Op zekere dag was Data was uitgebroken uit de omheining van het dal, maar de boer dacht simpelweg: Wat maakt het uit, gratis eten scheelt geld en hij mest zichzelf wel vet, op een dag vang ik hem en dan gaat hij naar de slacht. De boer dacht slapend rijk te worden.
Maar het liep net even anders. Big Data werd zo monsterachtig groot dat hij de oogst van de boer opvrat, de kippen en alle andere boerderijdieren. De boer wilde het verwilderde varken nu vangen en slachten, maar de kogels uit zijn dubbelloops jachtgeweer kwamen niet door de massieve vetlaag van Data heen. Ook de boer werd verslonden door het onverzadigbare denkbeeldige monster.
Data had geen rem op zijn groei, een genetische afwijking. Hij vrat de godganse wereld op, kruiwagens, snelwegen, lantaarnpalen, wolkenkrabbers, het hele heelal. Big Data liet een verschrikkelijke boer tegen het einde, tegenwoordig beter bekend onder de naam Big Bang. Het begin van een nieuw heelal.
Toegegeven, dit is wel een erg sterk verhaal. Geloof het of niet maar dit huidige heelal is wel het meest wonderlijke heelal van alle heelallen die ik tot nog toe heb bezocht, een onovertroffen exemplaar.

Maan

Vaal Veulen had die nacht niet kunnen slapen. Klaarwakker had hij naar de maan liggen turen.

Tandeloos zag het en zei gapend: ‘Zo Vale wat ben jij wakker jongen…ja, wat niet slaapt kan niet ontwaken, nietwaar!’

De jongen had niet goed gehoord wat Tandeloos zei en vroeg: ‘Meester, wat is nu toch de ziel, waar men het soms over heeft?’

De oude keek hem aan zwijgend als een volle maan en zei bedachtzaam:
‘Wat bezielt je, Vaal Veulen om mij deze vraag te stellen?’

‘Omdat er iets in mij wil weten wat het is, de ziel?’

‘Precies dat willen weten, dat is het kenmerk van de ziel’, zei Tandeloos terwijl hij naar de wolk wees die net de maan verduisterde.

‘Maar dat is een kenmerk dat je niet kunt aanwijzen?’

‘Inderdaad, dat is het kennen van het kennen…dat zielsgraag weten is de ziel van het universum…wat zou het universum zijn als het niet wordt gekend ?’

Veulen probeerde zich een ongekend universum voor te stellen, zonder het kennen.
Er verscheen een glimlach op zijn slaperige gezicht.

‘Je houdt het niet voor mogelijk’, zei Tandeloos,’ maar de ziel is datgene wat de tienduizend dingen bezielt… ‘

Het duizelde Vaal Veulen terwijl hij alle dingen in zich op probeerde te nemen.
‘Hoe kan het, dat één ziel alles bezielt?’

Tandeloos greep machteloos in de lucht en keek dan in zijn lege hand.
‘Hoe is een onmogelijke vraag, maar als wat jou onmogelijk lijkt toch mogelijk blijkt, is dat dan geen wonder?’, vroeg Tandeloos

De jongen nam Tandeloos in zich op en zag de gelijkenis van zijn kale schedel met het gezicht van de maan.
‘Is de maan dan ook bezield?’

Tandeloos speurde de ochtendhemel af op zoek naar de maan, die inmiddels was opgelost in het blauwe.

Steenstaat

Tojo eert de berg
hij weet de Kami inwezig
verstild in elke steen

versteende zielen
springlevend werpen ze
flitsende schaduwen

Tojo gaf Fuji zijn hart
koestert al haar nazaten
van keien tot kiezels
van zand tot gruizig stof

Stilstaan bij je steenstaat
noemt hij dat zacht

Stenen zijn licht dicht Tojo
zonder enig gewicht

Osho Ozamaki uit: ‘Meester van het Manke Vers’Futonpress 2016

Puiloog

Onze hond krabt zijn neus aan de opstaande spleet van de houtvloer. Soms schuurt hij zich aan een boom. Soms duwt hij ruw z’n kop tussen je knieën, alsof een fietswiel zich in het fietsenrek parkeert.
Ik krab hem overal waar ik hem maar kan vinden binnen zijn vel.
Of hij wordt gek van wellust of hij verdwijnt in een voorgeboortelijk nirvana.
Ik vind hem in z’n buikvel, in z’n oorvoering (mooi onzichtbaar omgestikt en afgezoomd), in z’n rugvacht, in z’n met bontbezoolde voetjes woont hij ook. Onverzadigbaar is z’n halshuid, jeuk doet leven.
Waar vind ik hem eigenlijk niet binnen dit vel?
Hij is overal, alleen zijn oogjes puilen uit als ik stop met krabben.
Precies op de meest geschikte plek daarvoor, niet onder zijn staart, niet op zijn flanken, precies op zijn kop, geniaal ontwerp.
Als ik dit ontworpen had zou ik naast mijn schoenen gaan lopen.
Nu loop ik op blote voeten als een hond.

Steenpers

een pen schreef
in de schaduw van een hand
een gedicht over licht

de woorden verbleekten
metéén in het licht
van de zonnebol

als een verblindend oog
zwevend boven Mount Fuji
een wakende Kami

hiermee vergeleken
blijkt geest slechts
een bleek schemerlampje

heeft geesteslicht gewoon
veel duisternis nodig
om zich te zien?

***

‘hoe pers je water
uit een steen?’
zo dichtte Tojo

‘leg hem blijvend
in de volle zon!’

Osho Ozamaki uit: ‘Meester van het Manke Vers’ FutonPress 2016