De envelop met notariële akten inzake de overdracht van ons landgoed deponeerde ik op het formica tafelblad. Het half uur bij de notaris had mij danig vermoeid. Mijn inwendige mens was wel toe aan een versnapering van enigerlei soort.
Als enige gast in het noordelijke gelegen horeca-provinciehuis serveerde de obereuse het door mij bestelde met een schijnbaar onschuldige aanmoediging:
“Met smaak!”
Ik at het bestelde achteloos op, turend naar mijn nagelriemen. Onderwijl begon ik mij af te vragen… met smaak?…
hoezo met smaak?…welke smaak?
Mag ik het soms ook zonder smaak opgegeten of moet ik zelf voor de smaak zorgen?
Ons soort mensen had toch van huis uit een goede smaak?
Door deze horecale breinstorm had ik daadwerkelijk niets van het bestelde geproefd …wat had ik nu net eigenlijk gegeten? Ik wist het bij God niet meer. Dus besloot ik om het nog maar eens te bestellen.
Even later werd mij nogmaals het bestelde voorgeschoteld onder begeleiding van diezelfde dwingende aanmoediging.
“Met Smaak!”
Ik had nog willen zeggen:
‘Nou, dat komt goed uit, dat ik mijn tong bij mij heb, anders had u er vast nog wel een voor mij!? ‘
Maar de oberesse was al weer naar de keuken om iets op te warmen.
Ik wilde er toch het fijne van weten en besloot het gewoon te vragen en wenkte haar.
‘Had u nog iets gehad willen hebben?’, vroeg de oberette.
Nog een raadsel erbij: ‘Gehad willen hebben?…’,
‘Nee, mevrouw’, zei ik, ‘iets wat ik al gehad heb wil ik niet nog eens gehad willen hebben’
Ze keek mij aan met een wazige blik van:
“deze gast is gek of goed bezig het te worden”
Dat laatste klopte aardig, want ze bleef mij doodleuk aanstaren, alsof ik aan haar iets uit te leggen had…
Uiteindelijk besloot ik tot een laatste poging:
‘Beste mevrouw de oberin, wat bedoelt u toch met… ‘Met smaak…?’
Ze ging meteen terug naar de keuken alsof het antwoord daar voorhanden lag.
Het duurde even tot de keukendeur openzwaaide en een beul van een kok richting mijn tafeltje bewoog.
Hij plaatste beide vette zwartbehaarde handen op mijn tafeltje om niet voorover te vallen, keek mij aan en vroeg:
“En meneer de Baron, heeft het u allemaal gesmaakt of waren er nog op of aanmerkingen…kleine…suggesties over de smaak…?”
“Nee hoor, het eh…smaakte goed, voortreffelijk zelfs!”, zei ik laf om er van af te zijn.
“Kan het bedienend grondpersoneel meneer de Baron verder nog ergens mee van dienst zijn”, vervolgde de beul als kok verkleed.
“Ik…had graag de rekening gehad willen hebben!”, zei ik meteen.
“Wat had meneer dan genoten?”
“Twee keer ‘het bestelde”, zei ik timide.
De kokende beul vertrok.
Even daarna kwam de oberin met de rekening op een schoteltje, op de bon lag het verplichte wilhelminapepermuntje.
“Met smaak!”, zei ze weer.
Ik dorst het niet aan om geen fooi te geven.
De kok gluurde door een kier van de keukendeur.
Tot overmaat van ramp wilde de oude Bentley van mijn overleden vader niet starten, het groot licht aan laten staan.