Fiets

Elk verhaal fietst door de taal,
langs bosschages van metaforen,
over bruggen van hyperbolen,
onder tunnels door van ironie.

Elk verhaal fietst een andere route,
door afgelegen gehuchten van geruchten.
Dwars door dichtbevolkte steden vol
overtuigingen en afgekloven zinsneden.

Over woordweggetjes rijdt het verhaal,
de rode draad volgend naar de eindpunt.
Haar wielen denderen over de klinkertjes,
medeklinkers rammelend als losliggende tegels.

Onderweg krijgt dit verhaal hier een lekke band,
door die scherpe komma op deze letterlijke weg.
Het verhaal staat even stil bij dit oponthoud,
na het plakken en weer oppompen fietst het verder.

Hier ligt het verhalenweb klaar van taalgeweven wegen.
Een verbale plattegrond van alle zinnen ooit…geschreven.
Vlakbij de eindpunt stuit het fietsen op een rivier of zee
Het verhaal kijkt reikhalzend uit naar een veerpontje of zo…

Niemand weet hoe het verhaal nu verder fietst.
In de bovenkamer van menige lezer staat een hometrainer.
Het verhaal verleidt de lezer tot luchtfietserij naar waar dan ook…
De lezer moet zelf maar kijken hoe hij weer thuis komt.

“Stil…kijk daar nu!..midden op het rijwielpad staat een gazelle…
mag in geen enkel verhaal ontbreken…het beste paard van staal,”

Koeren

    Mijn vader, alias ‘de Pipa’ was niet erg ambitieus. Hij stelde weinig eisen aan het leven, heel bescheiden eisen die betrekking hadden op eerste levensbehoeften. Kleding van het Leger de Heils vond hij goed genoeg, drinken deed hij niet, soms een klein sigaartje roken was zijn grootste uitspatting.
    Het verwonderde ons dan ook dat pa altijd al duifjes had willen hebben. Dat kwam zomaar aan het licht, toen hij drie koerduifjes thuis bracht, die zo op zijn hand bleven zitten. Hij sprak vertrouwelijk met ze.
    Waarschijnlijk een jongensdroom, want de aankoop was impulsief. Over een plek en consequenties had hij niet nagedacht. Maar Pipa was handig genoeg en knutselde bovenop het Tomado pannenrek een duivenhok…voor de drie koerduifjes. Er waren drie poortjes in gefiguurzaagd, want de vogels moesten wel via het bovenluikje van de keuken naar buiten kunnen. Pipa zag het helemaal voor zich.
    De keukenprinses, mijn moeder, stond er gepikeerd bij te kijken alsof zij al een enorme bui zag hangen. Haar Bruynzeel keuken zou onder het bewind komen van maagdelijk witte vogels.
    Het draaide uit op een schrikbewind: Eindeloos gekoer begon na één dag iedereen op de zenuwen te werken. Je schrok je steeds lam van dat plotselinge in en uitgefladder.
    Vrede brachten de duiven niet in ons huis. Integendeel, ze scheten de keuken onder… er zweefden donsveertjes rond boven ons ontbijt. Pipa maakte nog deurtjes in de poortjes en stelde een vliegurenschema in. Kennelijk verwachtte hij dat de vogels zindelijk zouden worden en buiten zouden poepen vòòr ze onze propere keuken weer binnenvlogen.
    De penetrante stank was na twee weken het ergste. Je begon er zelf van te koeren.
    Ma was een zenuwinzinking nabij:
    ‘Hou de keukendeur dicht anders vliegen ze door het hele huis!’

    Pipa zette op een ochtend rigoureus de hele duiventil buiten op het platje achter de galerijwoning. Daar stond het triplex hok te verregenen. De duifjes vlogen uiteindelijk koerend weg.
    Zijn jongensdroom vervloog.
    Pipa stak een sigaartje op om de lucht te klaren.

Caran d’Ache

Als kleuter ging je karandasjen.
Dat was een plat blik vol stompjes kleurpotlood. Bij gebrek aan papier kleurde je het ouwe nieuws van de krant van gisteren. Nieuws zag er destijds uit als een rouwadvertentie, grauw en grijs.
De photo’s leefden niet. Met vleeskleur-roze probeerde je het dode raster tot leven te brengen. Die kleur was dan het snelst op.
Het stompje roze was te kort om nog bij te slijpen.
Het slijpsel vond je eigenlijk het mooiste van dat hele kleurgebeuren.
Die prachtige spiralende kartelrand van flinterdun hout. Je merkte op dat je gefascineerd halve potloden opsleep, als even niemand keek. Heimelijk kleutergenot. Zelfs nu nog, als nooit volwassene, doe je het nog graag.

Binnen de lijntjes kleuren hield je snel voor gezien evenals het subversieve buiten de lijntjes kleuren, een
mechanische tegenreactie. Van slijpen echter kreeg je nooit genoeg. Een scherpe slijper is dan ook veruit het belangrijkste. Doorslijpen tot de potloden zijn weggeslepen en een doos vol feestelijke spiralen.

Het nieuws wordt inmiddels voor ons ingekleurd, tot ver buiten de lijntjes.

Slak

‘Medicatie ?’, reageerde hij geagiteerd.

‘Nee rustig, ik zei meditatie’.

‘Wat is dat nou weer?’

‘Hier lees deze handleiding maar even, als je wilt?’

“Wat een versnellingsbak is voor een auto dat is meditatie voor de geest. Meditatie is een vertragingsbak om razendsnel stil te kunnen staan bij het oversteken van een slak.
Accelereren is voor de geest geen probleem, het onvermogen om stil te staan wel.
Vandaar die vertragingsbak.
Zoals diepte begint bij het oppervlak zo begint het oneindige bij stilstand…”

‘En wat koop je daar dan voor?’,vroeg hij cynisch.

‘Niets, want het is gratis en dus onbetaalbaar!’

Boot

Wij waren tamelijk arm van huis uit. Een huisportemonnee hadden we niet. Het losse geld slingerde zo’n beetje door het hele huis, in broekzak, in jaszakken, in kapotte voeringen.
Als er een brood gekocht moest worden werd iedereen in huis beroofd inclusief de spaarvarkentjes van de kinderen. “Geld kun je niet eten”, zei ons moeder dan.
Ik weigerde dan ook grootmoedig om nog zakgeld aan te nemen. Zo dacht ik mijn ouders ietsepietsje rijker te maken…en dat leek te lukken want daarna gingen we elk jaar op vakantie. Het geval wilde dat we geen roeiboot hadden, maar wel veel roeispanen.
Zoiets zei mijn vader vaak: “Het geval wil dat…”
Ik vraag mij tot op vandaag de dag af wat of wie dat geval is?…Maar goed…
Het geval wilde dus dat we naast de sloot gingen zitten en met de spanen door het water roeiden, soms met het hele gezin, twaalf man sterk. We waren een goed team, zei mijn vader. Mijn vader roeide zelf niet, hij stond aan de kop van de bootsloot en riep dan dat er land in zicht was, dat we voorzichtig naar voren moesten lopen om daar aan de kant te stappen. Gelukkig waren wij goedgelovige kinderen anders hadden we nooit op vakantie gekund. Als iedereen veilig aan land was dan liep vader aan de andere slootkant het maïsveld van de boer in.
Daar dwaalden we doorheen en aten onderweg suikermaïskolfjes. Als ongewassen bemodderde varkentjes kwamen we dan weer thuis waar moeder ons met de tuinslang schoonspoot. Gelukkig hadden we één hele grote harde droge handdoek.
Een buurjongetje dat bleef beweren dat mijn vader over die boot loog heb ik maar in de sloot geduwd…om hem te overtuigen of misschien gewoon omdat het ‘geval’ dat wilde.

Scheppen maar!

Hoezo dood, dan maken we toch gewoon een nieuwe, kom op!

Nou, ten eerste…die baard laten we deze keer gewoon achterwege…zo, het begin is er!

Dat lijkt mij ook…en laten we dat geslacht dan ook maar laten vervallen als het even kan.

Natuurlijk kan dat, wij herscheppen het scheppende, dus dan ook geen lichaam, helder!

Akkoord, of…kan ook, juist alle lichamen, planten, dieren, bacteriën en inclusief de hemellichamen…

Prima, maar dan alleen als die zonder uitzondering gegoten zijn in een mal van duisterstille leegte!

Hoewel ruimte klinkt beter dan leegte… is dat ook goed?

Uitstekend, maar vergeten we nu nog iets…toch?…maar wat?

Bedoel je tijd?

Nee, geen tijd…wel tegelijkertijdheid!

Maar wat vergeten we dan?

Bedoel je waar?

Nee, geen waar, de lokatie laten we onbepaald, het is overal hier, dus inherent nergens niet.

Ja, dat is waar!

Er gaat mij een lampje op…het licht natuurlijk!

Het licht dat zicht is!

Kennelijk licht bedoel je?

Precies, licht dat kent!

Verkennend licht?

Of zoeklicht?

Wellicht meer…vindlicht?

Mooi zo, niks meer aan doen!

Klaar, scheppen maar!

Men


Men is een zeer raadselachtige bevolkingsgroep.
Aan de ene kant wil men niets liever dan bij de groep ‘men’ horen.
Anderzijds wil men zich juist onderscheiden van de groep door heel bijzonder te zijn.
Men weet kennelijk niet goed wat men wil. Zelfkennis is aan men niet besteed.
Men kent zichzelf niet….en men wil zich niet laten kennen.

Wie is men eigenlijk? Liefst zouden we het aan men zelf vragen, maar men is niet aanspreekbaar. Wel vreemd omdat men toch in grote getale aanwezig lijkt.
Men zou zelfs, zo gaat het gerucht, de grootste gemene deler zijn… ?
Men zou de zwijgende meerderheid zijn…?
Men zou het statistische gemiddelde zijn van alle doorsneemensen….een men-taal concept…?
Heel bijzonder is dat degene die het over men heeft zelf nooit tot ‘men’ behoort.
Door het over ‘men’ te hebben is al genoeg om jezelf bijzonder te maken.

Men wordt opvallend vaak geciteerd.
Men schijnt overal verstand van te hebben..
Men heeft overal een mening over.
Men schijnt van alles te beweren :

Men pikt het niet meer.
Men heeft er schoon genoeg van!
Men heeft weer vertrouwen in…
Men voelt zich veilig op straat…
Wat zijn deze meningen van men waard?
Wat de gek ervoor geeft?

Men is dus een bijzonder algemeen verschijnsel.

Men schittert door afwezigheid.
Gelukkig bestaat men niet.
Wellicht heeft men wel iets beters te doen dan te bestaan.
Niet dat dit veel zegt hoor, want degene die zich wil onderscheiden van men bestaat evenmin.
Diegene is niemand in het bijzonder.