Vogels tellen mee. Daarom deden wij graag mee aan de afgelopen nationale vogeltelling. Dit zou mijn eerste telling worden. Bij voorgaande tellingen had ik verstek laten gaan omdat ik niet wist hoe je zou kunnen voorkomen om steeds dezelfde vink te tellen. Maar deze keer leek dat een overkomelijk bezwaar. Het gaat immers niet om het voorkomen van de vink maar hoe vaak hij voorkomt.
Het regende die ochtend al vroeg in ons voortuintje. De vogelbiotoop lag er uitgestorven bij. We moesten zeker een half uur tellen, het tijdstip mochten wij zelf bepalen. Ons plan was te beginnen bij de eerste waarneming.
Tijdens het ontbijt zagen we niet één vogel bij onze graansilo. Ze waren natuurlijk aan het schuilen voor het noodweer. Koolmees, heggemus, roodborstje, pimpelmees waren onze vaste gasten. We zagen ze dagelijks, behalve vandaag. Vandaag telde niet mee. Het bleef plenzen. Halverwege de dag waren we de hele vogeltelling vergeten, beseften we pas toen we in bed lagen. Score: nul vogels. Wat hadden nu gemeten?
Onze vergeetachtigheidscoëfficient? Ons menselijk onvermogen om zo’n heel futiel taakje te volbrengen? Waar waren wij het levend bewijs van?
De volgende dag vinkten wij gewetensvol de gehele vogellijst af, een nulmeting.
Het rare bij-effect van observeren is het gevoel dat je zelf ook geobserveerd wordt,
dat je object bent in de globale mensentelling. Vogeloogjes die prikken in je rug.