2262


Twee-en-twintighonderd
twee-en-zestig openbare
geheimen werden belicht
in de levensloop der jaren
al wat heeft verwonderd,
vreemde, bijzondere rare
dingen kwamen in zicht
zelfs meest onbestaanbare
fenomenen zonder gewicht
ook halvegare exemplaren
niets, niemand uitgezonderd
verwondering blijft verbazen
om dit verbijsterende leven
talloos onmeetbare dwaze
zaken door niemand beschreven
domeinen, magazijnen van zijn,
taalslingers als een routekaart,
een ode aan wezen en schijn
uitnodiging om ‘t gebied te leven
elk vergeefs zoeken te staken
nergens meer naar te streven
tot het geheim zich openbaart
binnenin dit wonder ontwaken
dat met alles en niets is verweven
het heelal is de kers op de taart
laat het u voortreffelijk smaken
mag het aan verhemelten kleven
de melkweg of een kometenstaart
het wonder viert zich maar voort
van het laagste tot hoog verheven
het totaal is meer dan alles waard
hier begint het einde van het woord
dit geheim heeft zich ontschreven

Illustratie: Emilia Dziubak “Feinsmecker”

Tunnel

Er stond een spiksplinternieuwe dag voor de deur. Het had zijn licht nog aan… was net door de tunnel van de slaap gereden, die lange zwarte tunnel dwars door het hooggebergte van de nacht. De aanleg ervan had lang geduurd…jaren lang boren om de lichtdagen met elkaar te verbinden. Nu was het klaar, één rondlopend traject. Men kon nu door driehonderdvierenzestig tunnels het hele jaar rondrijden. Dat had de mens toch maar mooi geflikt.
Er was geen chauffeur die zei dat je moest instappen. Je dacht nog even: kan die dag niet zonder mij vertrekken? Voor je het wist zat je in de dag en was je onderweg. Je keek je ogen uit, wat een uitzicht rondom, wat een reis. En iedereen ging mee, zelfs alle doden, waar je ook keek daar zag je ze…ieder één, wat een onderneming. Het leek wel vakantie. Je las op een muur het gedicht, op weg naar de volgende slaaptunnel, het gedicht van nachtburgemeester J. Deelder…

’Het Heelal’

Hoe verder
je keek

hoe groter
het leek

Troglodieten

De klaproos koestert geen ideologie, ze postuleert geen hypothesen. Een korstmos heeft geen filosofie, geen aannames. De plataan leest nooit een boek of handleiding. Het schaapwolkje gelooft moeiteloos nergens in. De wolf schrijft geen gedichten, geen grafschriften. De krekel speelt geen viool, heeft geen advocaat. Gras verlangt geen architectuur, geen planoloog. De oceaan ambieert geen scheepvaart, geen dijken. Natuur heeft geen theorie, geen diploma, ze is een en al praktijk. De mensengeest begon als een kale grotwand, het eerste scherm dat prehistorisch werd betekend, als tegenwicht tegenover die verpletterende overdonderende natuur, de grot bood bescherming. De verbeelding werd geboren op de wand, verbeeld-dingen. Spoken op het behang. Ondertiteld door verwoording werd het denkbeeldige een tegenwichtwereld, schijnbaar veilig en beheersbaar. De bovenkamer werd gaandeweg een surrogaatgrot. De moderne troglodiet echter woont in zijn scherm, mobiel en houdt altijd alles en iedereen in de hand. Holbewoning in de open lucht.

Konijn

In de wachtkamer van de huisarts hangt een postergedicht van Kees Stip.
Het schetst de mensheid als patiënt die in de wachtkamer zit tot de dokter tijd heeft om te genezen. Patiënt betekent geduld, de wachtkamer is om geduld te oefenen.
De dichter wrijft het in tot je een ons weegt. De zalf van het geduld zal de pijn verzachten.

De mensheid heeft mijn hart
ze vergt mijn volle krachten
er zijn er nu al vijf miljard
dus jij moet even wachten

Zo dichtte dokter Stip ooit.

Inmiddels zijn er al meer
dan acht miljard bespeurd
de mens gaat als konijn tekeer
je komt nooit aan de beurt

Als wachten veel erger is
dan klagen over de kwaal
bespaar dan op ergernis
en verlaat het wachtlokaal

Uil

Het is gewoon een Openbaar Geheim, zo begon Uil ongevraagd uit te leggen.

Wat is operaar geim? vroeg Poeh.

Dat is iets… ,zei Uil gewichtig, zo dichtbij, dat je het niet ziet.

Oh, iets, dat dacht ik al…ik dacht even dat je: een hoop rare gein zei of zo iets dergelijks.

Nee Poeh, niks dergelijks of zoiets…ik sprak heel bedachtzaam Openbaar Geheim uit.

Oh, zei Poeh, ik zie niks dergelijks ook niet… zou dat dan ook open waar geim zijn?

Geheim! verbeterde Uil, nu je het zegt Poeh, niks dergelijks zie ik hier ook nergens.

Zo zie je maar, zei Poeh voorzichtig, misschien Uil…is openbaar wel nergens niet.

Zou best kunnen of iets dergelijks, murmelde Uil.

(Vrij naar Poeh, illustratie EH Shepard)

Poeh

Wat is de zin van het bestaan? vroeg ik aan Poeh die net een honingpotje opende.
Wat voor zin zeg je me nou? vroeg hij met zijn mondvol.
Nou, de zin van het bestaan! legde ik uit.
Wat je zegt is toch al een zin, mompelde Poeh verwonderd.
Nee, ik bedoel juist het bestaan en daar dan de zin van…
Ah, juist…je bedoelt dat die zin bestaat, mooi gezegd hoor!
Wat je zegt Poeh, ik vind het ook wel een mooie zin, piepte Knorretje.
Iejoor die in een hoekje wat flarden van het gesprek had opgevangen zei opeens:
Wat praat iedereen toch over de Zijn van het bestaan…dat is toch zeker hetzelfde.
Stel je voor, verzuchtte hij, de Zijn van niet-bestaan!…daar moet je toch niet aan denken.
Knorretje kreeg helemaal de rillingen en kroop dicht tegen Poeh aan.

(Vrij naar Poeh, illustratie EH Shepard)

Estafette

We kregen een kerstkadobon voor kunst. Op de website konden we het uitzoeken.
Kunstbloemen van echte natuurzijde. Zo natuurgetrouw, niet van nep te onderscheiden. Het kostte wat moeite om de weerzin tegen eeuwig verse bloemen te overwinnen. We zouden ons toekomstige boeket toch ook kunnen doorgeven als ons enthousiasme uitgebloeid was. Het boeket zou zelfs een doorgeefboeket kunnen worden dat vrij door de wereld trok van vaas naar vaas. Een estafette, waarom niet.
We kozen gratis takje voor takje onze favoriete bloemen uit. Dure exemplaren die nooit zouden verwelken. Het maakte weer eens duidelijk dat waarde, zin en betekenis juist gevoed wordt door vergankelijkheid, vermogen om te verwelken, de gave om tot compost te vergaan. En dan liefst niet in een vaas.

Lafaardig

Je had het goed verknoeid bij de buurman. Verweesd draalde hij bij het afvalpunt verzadigd door drank. Alsof je zijn laatste strohalm was, zo klampte hij zich aan je vast. Met een verwarde monoloog hengelde hij je binnen met aas van gerafelde taal. Voor je het wist zat je gevangen in zijn leefnet. Je moest erg je best doen om zijn gewauwel te ondertitelen. Regelmatig sperde hij zijn pupillen wijd open als hem een woord ontbrak. Ogen die leken te smeken…vul het ontbrekende woord even in of veins op z’n minst begrip. Even probeerde je een lichtere invalshoek, maar hij onderbrak je.
‘Nee, dat moe je nie doen!’ ,sprak hij je onverwacht heftig toe.
‘Jij moet geen u zeggen!’ Opeens kon hij wel ar-ti-ku-le-ren.
Je was je van geen kwaad bewust. ‘Heb ik u gezegd, weet je het zeker?, vroeg je nog.
‘Jazeker’, peperde hij in. ‘Jij heb u gezegd…en damoeje nie doen!’.
De winkel aan de overkant hunkerde naar sluitingstijd. ‘Nog even iets te eten halen’, zo dacht je te ontsnappen, maar hij ging mee, moest toevallig ook die kant op. ‘Nog iets te drinken…..’ lichtte hij toe terwijl zijn ogen naar boven toe wegdraaiden.
Je beloofde beterschap. Wat was je toch een schoft om je bloedeigen buurman met ‘U’ aan te spreken. Je was een lafaard, een lafaard om u tegen te zeggen.