Zondermeer

Wiemand, de vogel van lucht
sprak graag met Nuland, de vis van water
aan de oevers van het Zondermeer.

Zij spraken elkaar over de bloem van geur
en over de steen van stilte die zo massief…
maar het liefst zwegen ze samen…
over de nacht van licht…

Nuland’s ronde vissemond stak net boven de waterspiegel uit
wanneer ze iets zei, dan zag Wiemand uitdijende cirkels op het water.
Wiemand’s vleugels van lucht streken die rimpelingen dan
zachtjes plat ten teken dat het was verstaan.
Onbreekbaar, zo massief.

De geur van hun gesprek verspreidde zich over het watervlak
toen Wiemand wegvloog van het Zondermeer.
Overal waar Nuland boven water kwam kon de vis van water
de bloem van geur glashelder ruiken…

Wat bleef was het samen zwijgen over de nacht van licht.
Zelfs zonder vis van water, zonder vogel van lucht verbleef het blijvende.

Amai

Amai amai
ek is so bly
amaisielief
amai amai

Ek skryf jou hierdie liefdesbriefie
vanagter die ver wit lakenland

waar ek woon diep in die sagt
kusgebergtes om jou op te wagt

om daar saam te swem alras
in die wit see van matras

so diep te swem dat wy
nie meer weet nie wie er wie was

amai amai
amaisielief
ek is so bly
amai amai.

Zuivelvers

Het is buiten gewoon hoogzomerig,
‘t taalvee staat er dromerig en uitgemolken bij
in melkwitte weiden van lege bladzijden

er valt uit deze zuivelachtige witruimte
geen drinkbaar vers meer te karnen,
als poëzieboer smeek je bijna om erbarmen

van je muze die halsstarrig verzuimt te
begeesteren middels lyrische inblazingen
je laat je willoos gelaten overmeesteren

door de jammerlijke helaasheid der dingen
zoals Japanners het noemen ‘mono no aware’
‘t waarom laat zich spijtig genoeg niet te verklaren

Trouw

De dood is trouw…aanhankelijk als een jonge hond.

Ze koos jou uit het bastaardnest, liep blindelings op je af.

Sindsdien volgt ze je op de voet, als een schaduw in draf.

Aan de lijn loopt ze niet, de dood loopt los en snuffelt…

aan elke mijlpaal of boomstam die je tegen kwam.

Na elke levenswandel gaat ze liggen in je schoot.

Bij het geringste gerucht spitst de dood haar oren.

Nooit blaft ze, maakt geen slapende doden wakker.

Al kwispelend kam je het dode haar uit haar vacht.

Liefst slaapt ze veilig geborgen onder jouw nog warme huid.

Ooit was de dood een wolf, maar nu is ze je dierbaar,

dienstbaar aan het mensachtige, een diep vervulde wens.

De dood verstopt straks jouw botjes zorgvuldig in bestaansgrond

om ze later in ‘t geheim op te graven en toegewijd af te kluiven.

Weliswaar

We keren de rollen nu eens om
en geven dit gedicht eigen ogen
en handen om de lezer te pakken
alsof u de lezer, een open boek bent

Het vers leest stille lichaamstaal
ledemaat voor ledemaat spellend
geen gebaar rijmt op het volgende
wat wil de lezer hiermee zeggen?

Zo voelen lezers ook eens aan den lijve
hoe het is om uitgelezen terzijde te
worden gelegd, met ‘n vies ezelsoor,
onbegrepen te worden dichtgeklapt

Het gedicht geeft deze exegese op
dit mysterie is niet te doorgronden,
hermetisch poëtisch, zo is de lezer

Dit vers geeft ogen en handen terug
het leende voor even uw aandacht
ogenschijnlijk wel is waar, maar toch

Meteoor

De keiharde gedachte in dit gedicht
slaat als een meteoor ‘n denkbeeldig gat in je schedelgewelf

Hoe kan ‘n gedachte, zachter is dan een verdampende wolkenvacht, zo’n zelfbedacht gat slaan en wie kan het dichten?

Dit dichterlijk gat vervult onze ziel.

Waarvandaan kwam deze denkbeeldige meteoor die zo dwars door je poëtische plafond is gegaan?

Kwam het voort uit die kosmische kracht van de eigen waan, ‘n enkel magisch toverwoord?

Komt het voort het uit die komische macht die simultaan echt en waan ongestoord naast elkaar laat bestaan?

Wat is dat gene dat zo onbedaarlijk om zichzelf lacht?                                        

Is het dit zwarte licht van wakkere nacht dat immer heeft geschenen?

Een meteoor die er nooit was kan toch onmogelijk verdwijnen.

Dit poëtische gat was er al ruim voordat ruimte werd geboren.

 

Botanica


‘Wist je dat …van die kamertjes?’
,vraagt mijn vrouw die energiek een botanisch boek leest.

‘Nee, dat wist ik niet’ ,mompel ik, terwijl ik een boek probeer te lezen,
‘wat voor kamertjes?’

‘Appels…en peren trouwens ook, die hebben vijf kamertjes in hun vruchtbare klokhuis, grappig hè’ ,zegt ze terwijl ik vergeefs de volgende alinea probeer te enteren.

‘Als 1 kamertje niet bevrucht is door een vlinder, bij of hommel…’

‘Nou wat gebeurt er dan?’ ,vraag ik en leg mijn boek terzijde.

‘…dan wordt de betreffende peer of appel of niet zo mooi rond!’

‘Dat is inderdaad grappig, een onbewoonde kamer leidt tot scheefgroei’

‘Daardoor wordt de appel of peer wel mooi scheef, schuin of krom!’

‘En wat doet die vervorming dan met de smaak?’ ,vraag ik.

‘De smaak is er geloof ik niet minder om’.

‘Dezelfde hoeveelheid smaak in minder appel zou de smaak zelfs versterken’

‘Hmm’ ,peinst ze alsof ze mijn gedachtegang probeert te proeven.
Wat lees jij eigenlijk?’ ,vraagt ze belangstellend.

‘Een saai boek over vorm en inhoud…droge kost…er zit weinig sap in!’

Asiel

De hond zwierf rond op zoek naar een baasje om uit te laten. Hij bezocht de bazenasiels en opvangcentra voor moeilijk bemiddelbare baasjes. Het moest vooral geen rasbaas zijn. Nee, alleen een bastaardbaas die niet was doorgefokt, een baasje met een meegaand karakter. Geen jachtige baas, geen waakbaas, geen vechtbaas maar gewoon eentje die lekker rook en die je los kon laten lopen. Kort of langharig maakte niet uit, maar wel een beetje volgzaam graag, want dat was toch wel een dingetje tussen hond en baas…wie volgde wie nou eigenlijk? De hond was er van overtuigd dat hij een veel betere neus voor richting had in het leven. Bazen gingen meer af op wat ze zagen of nog erger, wat ze dachten te zien. Bij nader inzien, dit alles overmijmerend besloot de hond dat een blinde baas misschien nog de beste keuze was. Een blinde geleide baas. De hond legde z’n kop op zijn voorpoten en wachtte af in het vertrouwen dat de geschikte baas op z’n pad zou komen. Hij zou ertegenaan lopen, over hem struikelen.

Boom

Wie iets niet weet kan er altijd nog over gaan speculeren.
Een hypothese is een boom die binnen een oogwenk is opgezet.
Een kerstboom optuigen is meer werk. Als de boom staat kun je
bewijzen gaan verzamelen om de stelling te bewijzen.
Die verzamelde ballen hang je vervolgens netjes in je boom.
Het is ontroerend hoeveel welwillende bewijzen zich spontaan
melden om je bewijsvoering rond te krijgen, ballen te over.
Als je je theorie rond hebt dan denk je iets te hebben begrepen,
dit verschijnsel noemt men verlichting. Deze verlichting hang je
eveneens in de boom. Als laatste plaats je je eigen naam als een piek
er bovenop. De realiteit is echter iets anders dan een concept…
Daar is een permanente kerstbomenoorlog gaande om achterhaalde
hypotheses waar een vreugdevuur van gestookt wordt.