Doek


Je zag gelegen onder het fameuze witte doek
‘die Geheimnisse des Himmels’ ,aflevering zoveel
‘n droomdocumentaire, je was weer acht of zo?

Jacques-Yves Cousteau was de ruimteschipkapitein
van de walvis die als een Zeppelin voor de maan
langs schoof, zo begon elke ontdekkingsreis…

jij zat voorin de potvis, vlak onder ‘t ruisende spuitgat,
door de baleinen heen dacht je, Hee, kijk plankton!
maar ‘t waren slechts engelen zwevend in ruimtezee

waar waren ze…al die buitenaardse ruimtedieren?
Jacques-Yves sprak ‘n diep teleurgestelde voice-over,
over in grote getale afwezigen, de Maandolfijn was er

even niet, ook de Marskwal liet het afweten, de Venus-
schelp…op vakantie? En waar was de komeet-haai?
alleen de hoge hemelbodem, bezaaid met zeesterren

je werd wakker onder ‘t witte doek, je moest hoog-
nodig plassen…niets had jou nog kunnen verrassen,
behalve toen de nacht jou terug op ‘t droge spoog

daar bleef je achter met dat vreemde woord: ‘Calypso’

(Kalypso: Grieks voor het verborgene)

Stoomloos

als sigaar geboren in een wereld waar niemand meer rookt
uitermate geschikt om te smeulen, te dampen,
om terloops nutteloze kringeltjes mee te blazen
kwalitatieve stank en perfectie, volkomen onbruikbaar
hooguit gewild bij een sigarenbandjesverzamelaar
museale conservering als hoogste onderscheiding
voor nooit te bewijzen diensten, sigarenpraalgraf

in Pessoa’s tijd ging je als sigaar tenminste nog waardig
en gewis in rook op, werd je laatste stompje dankbaar
uitgedrukt op de verlaten straattegel van het mysterie
hoeveel askegels vol angst&verlangen smeulden er niet
denkbeeldig weg, walmend in een hoofd of op ‘n tafelrand
zeldzaam aromatische dampen, vergeten te inhaleren

er wordt nergens meer fatsoenlijk gezogen, gelurkt, gepaft
het zuigen, lurken is voor schermtijdelijkheid ingeruild,
men staat louter nog paf voor dagwaan en ijl vertier
aandacht wordt verstrooid op de virtuele gedenkplek
als losse loze pixels tussen de ads en last-minutevluchten

Odyssee der uitverkoren pineut

arm warm geheugen,
ijspaleis voor het grote vergeten
hier smelten herinneringen
op warming van de waarde

traag gestaag als een gletscher
schuift ze druipend, het zwijgend ijs,
naar lager dal waar heden stroomt

invloeders waarschuwen..(gaap)
voor samenzweringen van de nacht
die ons in slaap sust…geheime machten

thuisdwalend toont het minste geringste zich pas
als het spoor bijster is, hier is route kwijt de juiste weg
het verkeerde been is het goede om op weg te gaan

waar men verlies zo vreest, terwijl verlies zo zou genezen,
geen weg naar vertrouwen, vertrouwen is de weg in het holst

zelfs al konden deskundologen, experts er vingers op leggen,
het zou niets helpen…want elke verse verklaring…weer een
wonderbaarlijke vermenigvuldiging van het allereerste wonder

het beginloze begin blijkt nog immer een onbegonnen werk

hele evoluties kropen uit de baarmoeder der oceanen
als aanpassende doorleefden kweken we weer kieuwen aan
of vinden een droog surrogaat voor al dat vruchtwater

was menselijke geschiedenis dan slechts een afvalrace?
een estafette in het steeds sneller doorgeven van misverstanden.
prullenbak-kennis met als gevolg een ongekend vuilnisarchief als erfgoed?

aai ‘t vertrouwen maar, die zwarte hond van de nacht,
nergens zie je haar, ze is nergens niet
maar ruikt blindelings waar je ook bent
helaas, dit zwarte ras blaft niet, nadert op de tast

wie geen hond voor ogen vond
strompelt voorlopig voort
achter de metafoor aan,
die rollator van de taal
dwars door het onzegbare domein
het veld zonder mijnen
niemand heeft hier bezit

invloeders bekennen erbarmelijk
dat er niets samen zweert
en beloven plechtig de nacht
niet verder zwart te maken

als bonus is ieder nu gratis lid
van het rimpelgenootschap
met een abonnement
op het wereldgeheugen
dat geen uitlekgewicht bezit

iets zwarts likt je gezicht

je bent gelukkig

de pineut

Rocococo


het is nog niet iedereen opgevallen,
maar de mens is slechts ‘n ornament

een uit de hand gelopen versiering
op het meesterwerk van de evolutie

is het niet pervers om als garnering
alle aandacht en ruimte op te eisen?

‘n decoratief element weet zijn plaats
op ‘n hoekje, aan ‘t randje, hooguit ‘n krul

als ‘n rococo-idioot gaat de krul tekeer
het meesterwerk aan ‘t oog onttrokken

Eerste liefde

Je grootvader was een Eskimo,
kende alleen maar sneeuw en ijs.
Hij vroeg alles, je oma legde uit.

Wat zijn dat voor stukjes hout met een plankje?
Dat is een stoel, om op te zitten.
En dat stokje waar sap uit de punt stroomt?
Dat is mijn pen, om mee te schrijven.
En die gekleurde lapjes die daar hangen?
Dat is mijn nieuwe jurk.
En dat stof op de vloer?
Dat is het tapijt.
En deze vlakte op stokjes?
Dit is de tafel, om aan te eten.

Nu wist hij hoe het zat.
Een stoel was een stapel houtjes.
Pen, een nat stokje.
Jurk, gekleurde lapjes.
Tapijt, stof op de vloer.
Tafel, een hoogvlakte van hout.
Nu konden ze praten, verliefd worden, trouwen.

Later schreef je Opa het op
met een nat stokje
op de hoogvlakte
op een sneeuwwit vel.

Van die dingen

de dingen zijn zo, gelaten
waar men ze ook aantreft,
ze zeggen ongevraagd & vanzelfsprekend…niets

in mensenhanden maken dingen van alles mee
zonder er zelf iets van mee te maken,
ze lijken te verzaken,
merken er zelfs niets van als ze worden gemaakt,

ze hebben geen benul dat ze er ooit nooit zijn geweest.
dingen wensen niets,
ook niet om nu eens met rust te worden gelaten,
ze zijn echt, compromisloos nalatig

dingen laten zich zien,
laten zich alles maar onaangedaan welgevallen,
ook hun eigen vernietiging

met een immer aflatende ijver
laten ze ons maar Babeltaal praten
over hun staat van gelaten heden

dingen weten niet dat ze leeg zijn
onder die dunne huid van buitenkant
waar ze mee ze ons bepronken

het enige wat dingen wel doen is:
stille schaduwen werpen als protest
tegen het licht dat hen kil verhoort

nooit bekennen ze hun medeplichtig-
heid aan ‘t licht dat alles heeft gezien
onbewezen onschuld gaat vrijuit

dingen blijven vrij gelaten

Heggesprek

aan vogels geen gebrek
we luisteren ze af als blinde
vinken, hun heggesprek
in de klimmende winde

ze hebben er geen idee van
dat wij ze determineren
dat we ze noemen, meten,
tellen, trots discrimineren

de heggemus heeft ons gespot
‘t gekwetter houdt ons gedeisd
we worden naamloos afgevinkt
geschrapt van de vogelzanglijst

In zijn kleine kraaloogjes lijken
alle mensachtigen zo op elkaar
die kleur en zangloze praatvogel
zonder veren, die rare vogelaar

heeft niet eens ‘n broedgebied
lijkt nog meest op ‘n huismus
die hunkert om ver te vliegen
staat aldus in geen catalogus