Mensen klagen wel eens over fantoompijn.
Een verdwenen ledemaat dat jaren later nog van zich laat voelen, alsof het er nog altijd is…als levend gemis. Sommigen gebruiken het begrip ook voor een overleden huisdier of medemens.
Ook voor het ballingschap waarbij men zich geamputeerd voelt van zijn vaderland, afgesneden van zijn moedertaal hoorde ik al mensen klagen over fantoompijn. Het begrip verruimt zich.
Het wonder van haptonomie is het zich voelend verbinden en het zich uitbreiden in een ander lichaam of in een ‘dood’ object. Denk aan de kapitein die zich in zijn schip uitbreidt of de musicus die zich in zijn instrument verlengt. Het is de sensatie van eenwording en bezieling die je met recht fantoomgeluk zou kunnen noemen. Lichaam en geest breiden zich uit zodra het zich met hart en ziel uitbreidt in iets ‘schijnbaar‘ anders.
Bewonderen brengt dezelfde kwaliteit van verbinding en uitbreiding met zich mee. Men voelt zich groter, ruimer, vrijer. Met begrijpen heeft dit niets te maken. Je kunt immers heel goed iets bewonderen juist als je er niets van begrijpt. En als je kunt erkennen dat je zelfs van jezelf niets begrijpt en kunt verwonderen en bewonderen blijkt fantoomgeluk je eerste natuur. Een spookachtige kwaliteit, geestige essentie.
Maand: juni 2021
Bromponie
Vandaag was je plots ‘n klontje boter
je wist natuurlijk weer niet waarom
je daar in je blote blonde klontje
in ‘n etalage lag te slapen in de zon
twee bromponies weerspiegelden
in je geest van glas, je klontige vorm
smolt om tot een plasje boterjus
voor je ‘t wist was je er geweest
nog even dacht je wat gebeurt menu
Ach, die bromponie is ‘n rare beest
Specht
Van niet noemenswaardige details
hangen belevingswerelden aan elkaar
als ‘t stofpluisje in ‘n navel…
de laatste druppel in een lekke emmer…
beschuitkruimels vallend uit ‘n lachende mondhoek…
een sirene die het Dopplereffect in de juiste toonhoogten beheerst…
’n rondflitsende zonnelichtvlek van ‘n horlogeglas op het plafond…
de geur van bedauwde poezenvacht….
een vers koelvoelend laken tastend naar zomerhuid…
een tafel die mankt zonder viltje onder de poot…
de achterkant van het schilderij dat mooier lijkt dan de voorkant…
niet noemenswaardig zo heerlijk terloops en argeloos…
aangeschoten levenspaden opgeslagen in ‘n uitgesleten houten cafévloer…
wat een moeite zou het kosten om niet noemenswaardige details niet op te merken…moeiteloos toont het zich in elke zintuiglijke wereldontvanger…
het slijmsporige baltsgedrag van de naaktslak…
de oude koelkast zingend als ‘n dronken hommel…
het sesamzaadje tussen je kiezen…
het geurloze van ongemaaid gras…
de muggenbult met het nagelkruisje…
de nimmergerijpte vijg die aan de tak indroogt…
spechtengehamer op het insectenhotel…
futiele details sublimeren ‘n alledaagsheid
die nooit heeft bestaan
alleen het wonder is gangbaar
Tam
vandaag leek je wel een paard
je was er redelijk goed in
al had je er niet voor doorgeleerd
ze wilden zo graag je rug op
en hoe je ook hinnikte van hoho
laat dat nu maar achterwege
ze verstonden geen paardentaal
daarna wilden ze je opzadelen
met iets wat vervelend knelde
je steigerde te wild naar hun zin
ten einde raad kwamen ze met dat
befaamde karretje op de proppen
waar ze jou voor wilden spannen
in ruil voor die beloofde wortel
je dacht: geef eerst die wortel maar
ze hielden hem vlak voor je neus
zodat je er net niet bij kon en plots
trapte je ‘t hele mooie karretje kapot
nu dreigden ze met ‘n paardenmiddel
daarmee zouden jou wel dresseren
je sprong echter over de omheining
en draafde door richting de horizon
nu graas je ‘s nachts vredig briesend
in ruil voor mest de mooiste tuinen kaal
in het wild was je vanzelfsprekend tam
Herengesmacht
-Wat smacht, als ik vragen mag?
-Och, niets hoor meneer… geenszins van smachten of iets in die trant!
-Ahum, ik meende toch wel degelijk
een soort van hunkerend gesmacht te ontwaren…is het niet?
-Jawel meneer, ik bedoel eh… geen enerlei vorm van gesmacht alhier terplekke hoor…
-Jaja, u dacht mij toch niet voor het lapje …of voor de mal, mag ik hopen te veronderstellen, nietwaar?
-Ach zeker meneer, ik zou uw heerschap toch nimmer voor wat dan ook houden, per abuis…
-Per Abuis? Nimmer? U gebruikt wel hele grote woorden hè…
-Ja mooi hè, van die grote woorden als…warempel.
-Nou ja zeg, warempel…dat is me nogal amper groot te noemen, maar even terzake…terugkomend op dat hemeltergend gesmacht uwerzijds.
-Ach meneer, hemeltergend….ook zo’n mooi groot….vooral uit uw zo voorname mond sonoor gesproken!
-Tja, Sonoor, ach vindt u dat nou ook, uit mijn mond…dat menig woord danig klinkt als een klok.
-Nogal meneer…
-Maar nu over dat gesmacht van u nietwaar, als u erin volhardt om niet te smachten, ja, waar smacht u dan wel niet naar?
-Wellicht hunker ik… misschien ernaar om eventueel nimmer meer te smachten of zo…maar of dat nu wel of niet smachten is?
-Aha, u bekent dus wel degelijk enige medeplichtigheid inzake veronderstelde smachtpraktijken.
-Oh… dat mag zeker weer niet hè?
-Ach jawel degelijk hoor, zolang dit onderhavig heerschap, mijzelf dus…
er niets van merkt….
-Ook niet een piezelig klein beetje…of toch wel?
-Zelfs geen greintje…als u het zo graag wilt weten!
Bananendoos
De man in de straat begon mij steeds meer op te vallen. Zijn vertraagde behoedzame gang trok aandacht. Op zekere dag trof ik hem buiten in stilstand naast het hondenplantsoen. Ik liep bij gebrek aan mijn voormalige hond zomaar weer eens buiten. Hij leek verstard en keek met toegeknepen ogen naar de hemel. Ik posteerde mij naast hem waar hij mij even later verbaasd ontdekte.
‘Ziet u iets daarboven’ , vroeg ik hem.
‘Nou, ik meende iets te horen…de eerste zwaluw…ik zie steeds slechter’, vertrouwde hij mij toe…ik moet steeds meer op mijn oren afgaan’.
‘Zou een bril niet helpen?’, probeerde ik.
‘Nee, ik zal langzaam aan blind worden, dat is de prognose…’, zei hij gelaten.
Ik zonk even mee in zijn gelatenheid en betreurde mijn ongepaste advies. Voor de spanning snijdbaar werd vroeg hij: ‘Houdt u soms van lezen?’
Hij bleek als een bezetene te lezen, las alles wat hij kon voor dat het te laat was.
Elk gelezen boek was een overwinning op zijn dreigende blindheid.
Of ik zijn uitgelezen boeken misschien wilde hebben.
‘Kom maar langs als je wilt, je weet waar ik woon’.
Omdat hij vriendelijk bleef aandringen maakten we een afspraak.
Ik belde aan. Hij deed, gehuld in een Japanse Kimono open.
Ongezien wenkte hij mij naar binnen.
‘’Kom ik eigenlijk wel gelegen’ ,vroeg ik opgelaten.
‘Nee kom, ik loop er thuis altijd zo bij…niemand die me ziet’ ,zei hij geeuwend.
Zijn huis bleek vrijwel leeg. Er stonden twee stoelen en een tafel.
Geen schilderij aan de muur, waarom zou je ook je muur versieren met iets wat je toch niet kon zien? Alle overbodige huisraad verwijderde hij consequent, daar kon je je alleen maar aan stoten of over struikelen.
Het licht deed hij ook steeds minder vaak aan om zich alvast op een tastend bestaan voor te bereiden. Zijn boeken las hij aan tafel onder een leeslamp met een sterk vergrootglas.
Hij leidde mij naar een zijkamertje dat vol stond met manshoge stapels bananendozen gevuld met boeken.
‘Zoek maar wat uit en neem mee alsjeblieft, anders het groeit hier nog dicht!’
Toen ik met een doos boeken vertrok brandde er nog één vraag in mij;
‘Wat als u niet meer kunt lezen?’ De vraag kwam niet over mijn lippen.
Ik vreesde zijn kale antwoord.
Wieg
Men kijkt meewarig naar de eendagsvlieg
vanwege zijn karige levensduur, hij plant
zich dagelijks voort, zeer voorbarig,
elke dag weer jarig op zijn stervensuur,
‘n vliegensvlug feestje van graf tot in de wieg
Opsom
Een eindeloze opsomming van ervaardingen,
vormt een geestige optocht van belevenis,
dit is het meest dan de som der delen,
waar alles in elkaar verweven is…een onuitrekenbare som.
Het feest van het vele schaakt simultaan op alle borden,
op alle velden speelt ze dit verheven spel van voorkeur
en afkeer als de vrachtwagen alarmerend achteruit parkeert
en bezorgd het begin zeurt van für Elise.
Als de kostbare karper naar adem hapt in ‘n te kleine vijver…
en de hoogspanningskabel ontspannen zingt in de wind.
Als reclamefolders die verlept in de goot iets blijven aanprijzen….
en de te zachte achterband zich verzwikt in de bocht…
‘t honingspoor op de snijplank dat broodkruim verzamelt…
De ijsberende verloskundige handenwringend in een tl-verlichte gang.
De kille tocht op het benauwde pleintje tussen ‘t hoogbouwkantorencomplex
en ons enigste maantje dat half en verbleekt in de ochtendhemel hangt…
De stalen boothuiden die zich kaalschuren tegen de stenen kademuur.
Een opgegraven lepel gesleten van het vele eten.
De muur die haar scheur laat zien omdat ze onvoldoende gesteund is.
De opruiende spuittaal op het viaduct schreeuwt kleuren
die weloverwogen samen vloeken.
De lieve hond die altijd braaf luistert en nooit doet wat zijn baas zegt.
Een voortvluchtige slak die traag het kaalgevreten plaats delict verlaat.
Het schaafwondvocht dat opdroogt op tot korst als ‘n boomschors
en de jonge nestvlieder je uitgestoken vinger aanziet
voor de snavel van de moeder die voert.
De gasvlam die opgewekt flakkert omdat de brander niet goed sluit
en buurmans stem die niet schreeuwt uit boosheid maar uit gewoonte
en ga zomaar door met zo’n eeuwige zon die het nooit laat afweten
en nu die vette spin uit het doucheputje kruipt, mooi schoongewassen…
Wolkenkudde
Wolken grazen de hemel af op zoek naar frisse lucht,
de herders zijn gevlucht, niemand kan ze leiden.
Is het wachten nu op zwermen van kolenmijnkanaries
die onze zonnen zullen verduisteren?
Zou de wet van versnelling een natuurwet zijn
of ‘n hardnekkige verslaving aan afleiding en verstrooiing,
het ontlopen van dat wat zo nijpend om aandacht vraagt?
Brengt het verstrooien van aandacht iets van waarde voort
dat zich blijvend laat koesteren?
Duurzaam stil staan lijkt een pijnlijk verlies, een nederlaag,
want dat het bestaan ‘n race is tegen de tijd
is de vastgeroeste overtuiging
die de wereld regeert als een seniele dictator.
De microscoop van de vertraging
is tot nog toe succesvol vermeden.
Talloze juwelen van details blijven onontdekt
als essentiële bestaansvoorwaarden.
Inmiddels smeekt het machtige bezettingsleger
van de prullaria om te worden verslagen
en te worden afgevoerd…
(welk ander dier produceerde
ooit aan de lopende band
nodeloze optochten van rotzooi,
deze kostbare collectie vuilnis?)
En mochten we ooit zover komen met ruimen
zal niemand dan vragen
waar we onze design-prullenbakken
netjes kunnen weggooien?
Zal niemand dan zeggen:
Wat jammer dat ik niet besta…
of dat omwegen de mooiste wegen zijn
ook al lijken ze onbegaanbaar…
Niemand zal zeggen:
het meest heldere uitzicht zie je
door een kapotgegooid raam…
Niemand zegt:
zeg het voort…zeg het voort,
dit is het einde van dit loze woord…