Manen

Het kwam te voet
en het ging te paard

alleen als het paard
vertrouwen kon
at het uit je hand
streelde het trouw
jouw manen

hals aan hals
stond je blind
innerlijk te staren
als een kind
verheugd over
het gedragen zijn
door het ongezadelde

het verheugen
op wat dan ook
op het onbekende
op het eenmalige
stapvoets wiste ze
al haar sporen
met haar staart

het onbeteugelde
als het ware
het meest dierbare
ongetemd maar
subliem afgestemd
op het gebied

je was nu volkomen
van de kaart
als een pas
geboren veulen

Rex

Nu liepen er zomaar weer kuddes
Tyrannosaurus Rexen door de straten
tegen alle bewijsvoering in dat ze
eonen geleden zouden zijn uitgestorven.

Wie had ze in welk geheim laboratorium
massaal gekloond en opnieuw tot leven
gekweekt, welk conservatorium had ze
zo prehistorisch wreed geschoold?

Ze speelden hun dodecafonische
horrormuziek op lege oliedrums
en ze bleven maar schreeuwen dat
het toch echt Franz Schubert was…

Een kwestie van interpretatiekunst?
Daar stonden we dan, verlamd
met onze tere ‘Barok-originalinstrumente’
tegenover deze megafonische wals.

Mars

Denkend aan Waanland
zien we wrede marsmannen
gestaag door ontheiligd
klaagland gaan
rijen ondankbare
vileine populisten
als kille huiver
door ‘t beenmerg gaan
in het gewelddadige
zo diep gezonken

onze geblakerde aarde
heeft als oorlogsplaneet
meer in z’n mars dan Mars
het spijt ons zeer & te laat
geachte heer H. Marsman
dat wij ten diepste zonken
dat wij slechts in sloopzucht
hebben uitgeblonken
wars van enige zelfreflectie
in eigen waan verdronken

Kurk

Je trok naïef als je was
ooit eens, zomaar
op een onbewaakt moment
achteloos een kurk uit ‘n fles
zo werd je kurkentrekker van dienst
benoemd voor de rest van je leven
je belandde in de besteklade
daar lag je dan lepeltje lepeltje knus
tussen de vorken en messen te snurken
ieder moment konden ze je komen betasten
en wekken om verplicht te ontkurken
god wat zopen die gasten als gekken
je deed geen oog meer dicht
zij de lusten en jij de lasten
je trok het niet langer
en een kurkdroog gezicht
ze zochten maar ‘n vervanger

Dagen

Het begint te dagen
dagen zijn natuurlijk
heel geen traptreden
waar je stapsgewijs op
omhoog klimt of neerdaalt.

Welnee, dagen lijken meer
op het tijdloos verglijden in
een langgerekte liftschacht…

Na elke nacht
schuift de liftdeur open
om te kunnen passagieren
in de werelden van verschil
elke dag weer een verse etage
en dat dan net zo lang door tot we
aan de wolken kunnen krabben.

Welnee, dagen zijn gewoon
gammelgeestige metaforen
voor deze onzegbare vervoering
die dagelijks bestaan schenkt
aan alle mogelijke reisgenoten.

Wat blijft is het raadsel:
Waarom wolken zo’n jeuk hebben.

Yamana

Op Vuurland overleed afgelopen week
de allerlaatste spreker van zeldzame taal.
Een hele woordenschat doofde uit.
Niemand begreep haar laatste woorden,
niemand kon het Yamana vertalen.

Deze taal der doden
had geen verwantschap
met andere talen
Als laatste spreker sprokkelde ze
32.400 woorden bijeen tot een boek.
Het enige boek in deze dode taal.

Christina Calderon werd uitgeroepen
door Unesco tot
‘Levend Wereld Erfgoed’
Als laatste spreekster leefde ze
van zelfgebreide sokken.

Hoon

We belden nog lang in telefooncellen met kwartjes. Later kregen we pas een huistelefoon. Als je iemand niet langer wilde spreken waren gewoon opeens je kwartjes op. Mijn Rotterdamse vader noemde de telefoon vaak een “lulijzer”. Waarom weet ik niet. Jargon? Misschien om aan te duiden dat er door dat ding meer geluld werd dan gesproken?  “Niet poetsen maar lullen!”
Hij hield er soms van om bepaalde iemanden aan het lijntje te houden, bij wijze van afhaken. Bijvoorbeeld: bij de eindeloze monologen van onze praatzieke Amsterdamse tante, die eindeloos hengelde naar aandacht. Hij legde de bakelieten hoorn dan met een veelbetekenende grijns neer op de toonbank van de winkel waar hij stond, schonk rustig een kop koffie in, serveerde er een koekje bij, merkte met de hand op de hoorn op dat het lekker weer was binnen en nam dan de hoorn weer op om zijn gespeelde interesse te tonen.
“O, ja, meen je dat echt?…dat meen je niet…wat zei je nou, je viel even weg…er zat een storing op de lijn…je hebt groot gelijk…het moet toch niet gekker worden.”
Daar zat je dan bij als kind. Een praktijkles: afhaken voor gevorderden.
De babbelzieke tante merkte niets van mijn afhakende vader.
Als haar zus, mijn moeder dus, wel eens iets onwelgevalligs zei, kon mijn vader haar op Rotterdams honende toon jennen: “Hoort haar nou, ze zeit wat… en ze draait zich om en ze zeit nog es wat!”   
Misschien is hoon wel het meest kenmerkende aan deze ongelikte berentaal. Al kan Rotterdams ook verdomd poëtisch zijn.
Als er een gozert overleden is: “Hij hep nou een tuin op z’n buik”

Bol

“Ik krijg er een kunstkop van!” ,zei mijn vader wel eens als het bestaan hem op het onbevattelijke trakteerde. Zoals bekend is het bestaan groothandel en hofleverancier van het onbevattelijke… Met kunst had hij niet zo veel op. Ik moest hem naar het museum slepen. Hij doelde dus meer op een kop van kunststof. Een kop van ‘echt’ plastic, ik zag meestal de kop van een mode-paspop voor mijn geestesoog.
Mijn moeder was weer een ander verhaal. Zij kreeg meer een punthoofd van alles wat haar boven het hoofd groeide…en dat was nogal een waslijst. Zoals bekend groeit er vrij weinig boven het hoofd behalve haar en wolkenluchten. Toch meende zij van alles te zien in die wolken. Ik zag als kind haar hoofd als een geslepen potlood voor me. Kortom het bestaan was een puntenslijper.
Ze leed aan helse hoofdpijnen en brak haar hoofd over allerlei schijnbare halszaken die feitelijk futiliteiten waren. Onze eigen huisarts kon haar niet helpen. Tot hij voor langere tijd naar India afreisde voor geestelijke verlichting.
Zijn vervanger dokter Bol onderzocht mijn moeder, gaf eenmalig een injectie in haar voorhoofd en ze was voor lange tijd verlost van haar migraine. Mijn moeder was overtuigd van de injectie, wij twijfelden eraan. Maar het had geholpen, haar lijden was echt verlicht.
Ikzelf had weer hele andere dingen aan mijn hoofd. Bijvoorbeeld hoe ik de peilloze verveling van ‘de School met de Bijbel’ kon overleven door dagdromen…of hoe ik een jong musje in leven hield…hoe ik een bril kon uitvinden voor slechtziende geestesogen…hoe ik rivieren vanaf de aarde naar de maan kon doen stromen.
Dat laatste weet ik nu, maar dat ga ik hier natuurlijk niet verklappen.
Dat mag ieder hoofd zelf uitzoeken.

Buitenlands

Opeens drong het besef zich naar binnen dat we waren omvat door grenzen, Buitenlandse grenzen. Het leek vrij en veilig binnen de grenzen, maar het angstige idee te worden ingesloten gaf een bedreigend gevoel. Begrenzing leek vrijheid te beknellen.
Om daar het fijne van te weten moest ik zelf de grens over. Ze kwamen niet vanzelf naar mij toe. Je moest ze kennelijk uitnodigen om de grens over te gaan?
Er waren vreemde verhalen over Buitenland…dat het daar zo anders was. Men zou daar over grenzen heen gaan. Het zouden grensoverschrijders zijn.
Trouwens, van wie waren de grenzen? Waren het nu onze grenzen of hun grenzen?
Wie had deze grens bepaald?
Ik besloot om naar Buitenland te gaan.
Aangekomen in de hoofdstad wemelde het van de buitenlanders. Ze zagen er inderdaad allemaal anders uit…net als thuis. Ze spraken perfect en moeilijk verstaanbaar Buitenlands, wat lastig was in het contact. Elke kennismaking verliep nogal stroef dankzij mijn zeer gebrekkige beheersing van de Buitenlandse taal.
Omdat ik nooit zoveel Buitenlanders bij elkaar had gezien ging ik mij heel alleen en anders voelen…ik had, eerlijk gezegd ook niet veel anders te doen.
Ik keek naar ze alsof het bezienswaardigheden waren, exotische vreemden… Of keek ik hier heel anders dan thuis…of had ik soms vreemde ogen?
Andersom leken ze mij helemaal niet op te merken. Niemand hier lette op mij. Om niet in de gaten gehouden te worden voelde eigenlijk wel heel bijzonder…alsof jou een bijzonder privilege ten deel was gevallen.
De echte bezienswaardigheden waren de befaamde platgelopen parken, roemruchte musea en de met geschiedenis beladen oude gebouwen…en uiteraard de restaurants waar louter buitenlandse gerechten op het menu stonden.
Ik sprak in mijn pover en onbeholpen Buitenlands een Buitenlander aan. Hij bleek uit de binnenlanden te komen en bleek niets te weten van grenzen…Waar had ik het over?
Hij constateerde dat ik niet van hier was, maar dat feit vond hij een te verwaarlozen bijkomstigheid. Ik vroeg hem of hij nooit een grenservaring had gehad.
Hij keek mij aan alsof ik van een andere planeet kwam en vervolgde hoofdschuddend zijn weg. Sinds ik weer thuis ben voel ik mij een Buitenlander in eigen land. Soms weet ik niet of ik heimwee heb naar dat legendarische Buitenland of dat ik vervreemd ben van mijn eigen begrenzingen? Ik ben mijzelf niet meer. Wellicht ben ik ieder ander en niemand tegelijk?

Spel

Verliezen is het ultieme winnen.

Alleen de beste verliezers komen
het laatst over de finish

door te spelen met de startblokken
de speelregels en het erepodium.

Verloren gaan
is een hoogste onderscheiding
die geen onderscheid meer maakt.

Arme winnaars,
eenzaam op hun top
hebben al hun speelsheid verloren.

Het is gelukkig nooit te laat
om voor de laatste plaats te spelen
omdat niets gelukkiger maakt

dan spel