Zomersneeuw

poezelig pootje
boontjes in tomatensaus
innig schoongelikt

*

muren van boeken
meestal nooit gelezen
laat staan begrepen

*

niemand was op zoek
op de vuilnisbelt lag god
als rijke compost

*

zielen verkopen
aan de duivel valt niet mee
hij wil nog geld toe

*

een groot kunstenaar
mag ‘n brute klootzak zijn
dubieus voorrecht

*

de dood kwam te laat
zijn boot had een lekke band
kwam er mooi mee weg

*

goddelijke jeuk
het meest dierbare probleem
als uw lief daar krabt

*

Uit de bundel: ‘Vlokjes Zomersneeuw’ Osho Ozamaki, FutonPress

Pulpfictie

Het huidige tijdperk is niet van Steen, niet van Krijt, niet het Perm of het Carboon… Dit tijdperk draait om de Toeëigening. Om het in bezitnemen van wat dan ook, door wie dan ook. Bezit wordt van oudsher vastgelegd op wit papier, in inkt…(wat houtpulp en walnotensap)Eenmaal op papier heet het rechtsgeldig. Rechtsgeldig betekent niets meer dan dat iets voortaan zogenaamd zo genoemd wordt, zo dat iedereen vaardig weet hoe onrecht heet. Iedereen weet dat dit virtuele kleren van zelfbenoemde keizers zijn. Daarom zijn er naast ‘geldige’ papieren ook brandkasten nodig, hekwerken, muren, slotgrachten, landsgrenzen, gevangenissen, prikkeldraad, bewakers, legers en makers van wapentuig.
Dit alles om het bezit in bezit te houden en bezit uit te breiden. Liefst tot alles bezeten wordt.
In deze open inrichting is de eigenaar een psychiatrisch patiënt, potentiëel zeer gevaarlijk. Je geeft de toeëigenaar maar beter groot gelijk en een compliment voor zijn nieuwe kleren zolang er nog geen behandelplan is. Eerst een diagnose op houtpulp met walnoteninkt.

Boekenvloed

Met een gemengd gemoed van vergeefs enthousiasme betrad de veel-lezer de overvloedig gesorteerde boekhandel. Duizenden betitelde ruggen staarden hem aan vanuit de muurhoge kasten. Alsof je in een flatwijk wandelde. Waar elk gezicht je aanstaarde met een blik van: ‘haal me hier weg, neem me mee… maakt niet uit waarheen!’
Het lezersleven was sowieso al met geen zestig pennen te beschrijven…
En toch bleef men kennelijk verwoede pogingen doen, gezien het aantal boeken dat er per dag verscheen, om en nabij de zestig…
Het verheugen over welke juweeltjes er nu weer bijgeschreven waren ging hand in hand met het besef dat deze vloedgolf van boeken door geen sterveling meer viel bij te lezen.
Het flauw winterse zonnetje door de etalageruit verleidde de lezer om weer naar buiten te gaan, waar musjes zich bij de regenplas vrolijk maakten over de verloren boterham platgereden op het fietspad. De sterveling nam zich voor alleen nog maar te lezen wat onbeschreven was. In dit geval, feestende mussen in de plas.

Zeefresten

Gedachten kunnen niet denken.

Onschuld: het vermogen om dingen telkens weer als eerste keer te beleven.

De denker te hebben gevonden is slechts een gedachte.

Elk denkraam heeft een ruitenwisser die alles wist.

De mens is een godenschepper, surrogaatgoden van taal.

Wetend vermogen blijft over als alles gewist is.

Oude beschaving: over elke schandvlek een grand foulard draperen.

Baarde Monopoly al deze huisjesmelkers?

Zijn de spaarvarkentjes aan de macht?

Je schamen omdat je je niet schaamt?

Neemt de stilte toe of de herrie af?

Echo

Vis van water was wederom
na eonen nat uitgezwommen,
ze was zo groot gegroeid,
als de zee van zijn zelf
overvloeide ze alle kusten.

Nu ging ze vervliegen, in een hemel
die tot dan toe in haar weerspiegelde.
Ze wist zich stilaan te verdampen
tot een immense Vogel van lucht…

Haar verluchtende vlucht was hemels,
ze was in de wolken en waar niet?
Niemand zag haar vleugelslagen,
onderwijl ademde iedere wezen
haar ijle aanwezigheid.

Ademloos zweefde Vogel van lucht
op vleugels van wind.
Nachtelijk streek ze neer in stil dal
waar ze haar windvleugels liet rusten

Vogel viel vederloos luchtig
samen met het dal,
stil als transparante plant.
Niemand nam haar waar,
tegelijk verbleef zij in elk oor.

als naruisende echo van wat
er ooit en immer geweest,
het wezen van geest

dag vis van water…
dag vogel van lucht…
dag geestige
die dit leest

De feitenkennis

Wij hebben een feitenkennis in onze kennissenkring, aardige man hoor daar niet van, maar hij bouwt zich een huis van feitjes of is het beter een bunker te noemen.
Een imposant gebouw moet ik toegeven, met een zeer riante bovenkamer…paleisachtige proporties.
Er ontbreekt alleen iets…
Er zit namelijk geen enkel raam in.
De feitenkennis leeft daar bij kunstlicht binnen zijn feitenmagazijn.
Hij beweert dat de muren van onomstotelijke feiten hem diep inzicht geven. Uitzicht heeft hij sowieso niet nodig, dat leidt maar af.

Ik opper soms dat die feiten hem verblinden, maar daar heeft meneer geen boodschap aan…ik neem een loopje met de feiten, zo verwijt hij mij.
Vraag de feitenkennis niet om je band te plakken, dat is maar banale praktijk in zijn ogen.
Wel weet hij alles van statistieken en hoeveel procent kans je hebt op een lekke band, op welk uur, op welke route, op welke dag. Hij meent zelfs dat je om een lekke band vraagt als je op zo’n fiets rondrijdt…dat had je volgens hem kunnen weten als je je tenminste op de feiten baseert.

Ik legde dit gegeven voor aan onze
mensenkennis, die schuin achter ons woont. Volgens haar is de feitenkennis een doorgewinterde rationalist die zich angstvallig vasthoudt aan de tastbare materie. Zo één voor wie visie een olifant is die het uitzicht bekemmert. Een houding die garant staat voor een percentagegewijs leven.

Regieaanwijzingen

nietemin….. nieteveel
nietedun……….. nietelang

nietegek…. nietestoer
nietelaag………… nietebang

nietewarm……… nietedik
nietekoud…. nietegroot

nietezeer……. nietemooi
nieteheet…………nietebloot

nietekort……….nietedoen
nietehoog…………..nietegoed

nietenat…….. nietesnel
nietedroog………. nietezoet

nieteoud………..nietelief
nietevol……… nietegraag

nietezout……. nieteblij
nieteklein…..nietevaag

nietevroeg……..nietetraag
nietebreed……nietegauw

nietefijn……..nietevrij
nieteweek…………nieteflauw

nietehard…………nieteslap
nietezwart…. nietelicht

nietevet……..nietebont
nietevaag…. nietedicht

nietezacht…….. nietedol
nieteleeg….. nietegaar

nieterauw………nietelaat
nietelauw………….. nieteraar

…………………………………

Ja, zo…hou dit vast,
niks meer aan doen.

Lolly

  • Er zijn op planeet aarde naar grove schatting 20 biljoen mieren of was het nou 20 biljard?
    Wie weet er hoeveel nullen een biljoen of biljard heeft?
    En wat kun je je daar dan ‘precies’ bij voorstellen? Precies, nul komma nul.
    Wat deze opschepperij met cijfers kan opduidelijken is dat er dus omgerekend voor elke mens op aarde 2.5 miljoen mieren rondlopen.
    Er zijn natuurlijk miereneukers die zich ook hierbij weinig kunnen voorstellen, voor hen maken we nog een andere afweging:
    De totale mierenpopulatie weegt meer dan alle zoogdieren en vogels bij elkaar. Daarin is dus ook de mens
    meegewogen, omdat de mens uiteraard ook een zuigend dier is.
    Of de vogels bij de weging vlogen staat niet vermeld.
    Het gaat hier om een schatting
    met een enorme foutmarge. Er is namelijk op de meeste lokaties geen meting gedaan. En tel maar eens een mier in een mierenhoop, hopeloos.
    Het gaat dus goed met de mier? Kunnen we concluderen of zeer grof schatten? Heeft de mier last van een mensenplaag of andersom?

    De mens houdt ervan te zuigen op getallen en andere cijfers alsof het lolly’s zijn, de smaak daarvan noemt hij kennis. Dit zuig ik niet uit mijn duim, maar dit is, bij deze statistisch, vastgesteld.

Zinkhol

Er kwam laatst een te diepe gedachte bovendrijven, ontzagwekkend.
Het bleek een enorme put te zijn, waarvan je de bodem niet kon zien.
Het viel niet mee deze gedachte onder ogen te zien, je moest oppassen
er niet in te vallen. Je maag keerde zich, over de rand kijkend er van om.
Wat een gedachte, onpeilbaar. Riep je iets in die put, geen echo weerklonk.
Bij mijn weten had ik deze gedachte niet bedacht.
Wie had deze gedachte dan in mijn hoofd gegraven, zoiets bedenk je toch niet?
En gegraven waarvoor… met welk doel?
Was het een waterput, een zinkhol, een goudmijn?
Of gewoon een gat in de ruimte, een valkuil? Een valstrik waar ik in moest vallen?
Het gat had een aanzuigende werking op mij, dus ik besloot het dicht te gooien met
elke gedachte die ik maar kon bedenken, allemachtig wat een Sysiphusarbeid,
om dit denkbeeldige gat te dichten. Later hoorde ik dat het de legendarische ‘ondempbare put’ betrof. Sinds ik, na uitputtende behandeling uit het paviljoen ontslagen ben, mijd ik elke diepere gedachte, manoeuvreer mij er met grote boog omheen. Wat mij weer met dat andere probleem confronteert: de immer wijkende einder, de lokkende horizon die geen einde kent. Nu blijf ik behoedzaam en nauwgezet in het midden tussen gat en einder.