‘Je bent geestig,
als open afvoerputje
voor deze onafgebroken stroom
van zintuiglijke indrukken’
Dit vers geesteskind verweet mij meteen zijn geboorte.
Ik zei, wees blij, nu kun je mij tenminste nog verwijten…
als ik je er niet had laten zijn was ook dit voorrecht je nog ontnomen.
Het vers beklaagde zich over zijn uiterlijk…de vaste vorm die hem beknelde.
Ik zei, wees blij dat je een uiterlijk hebt, anders kon je jezelf nooit leren kennen…
hoe kun je je bevrijden zonder beknelling.
Maar ik heb hier niet voor gekozen, klaagde het vers.
Ik zei, wees blij dat je nu in ieder geval een keuze hebt,
om je te bevrijden van dat beknelde gevoel.
Dat klinkt allemaal mooi en aardig, maar jij hebt mij ongevraagd
in het leven geroepen en voor dit blok gezet.
Wat wil je dan dat ik doe?
Ik wil dat je mij ongedaan maakt.
Hoe zou dat kunnen, we kunnen niet ontkennen dat je er bent geweest?
Door alle sporen uit te wissen…dan praten we nergens meer over…
Elke uitwissing vormt weer een vers spoor, legde ik uit.
Welke optie staat voor mij dan nog open?, vroeg het geesteskind.
Wees geestig, als een open afvoerputje voor deze onafgebroken stroom
van zintuiglijke indrukken.