Psalm

Ach lief, toe…
doe ‘t licht even aan
dan kunnen we zien
of de zon schijnt

of lach mij straal uit
recht in ‘t gezicht
dat geeft ook
een mooi licht

achter gesloten ogen
een wezig zijn dat
dat niet dwijnt

het lacht ons suf
om nix
in ‘t bizonder

Voortwaggel

Hoe zou de ganse mensheid ooit
iets anders kunnen zijn dan natuur?

Als iets waggelt als een gans,
gakt als een gans en er precies
zo uitziet als een gans,
mag je toch aannemen dat…
het een gans betreft.
Elk mens natuurt van nature,
het kan niet anders.
Vanwaar dan die pathologische ontkenning
en weerstand tegen alles wat natuurlijk is?
Anders dan de mens denkt de gans nooit:
Ik ben geen natuur, beter dan de natuur.
Met mijn gegak ben ik de natuur te slim af,
Ik kan best zonder de natuur voortwaggelen.

Nachtader

Hoe meet je nacht?
Met wat meet je de lengte
van haar schaduw
die geen omvang kent?

Hoe weeg je nacht?
Ze is niet licht, gezien haar zwaarte
die vele oogleden dichtdrukt?

Hoe verplaats je nacht?
Door het licht aan te doen…?
Door lichter te zijn?

Hoe kom je nader tot
de onbenaderbare nacht?
Door dichter te zijn?

Dichter dan Zijn
kan niemand naderen,
nacht stroomt door haar aderen

Legedicht

de sokkel kan zonder beeld,
‘n parkeerplaats zonder auto

 

de rivierbedding kan zonder water
‘n zaklantaarn zonder batterij

de agenda kan zonder afspraken
als’n lijst zonder schilderij 

kan dit gedicht zonder poëzie?
kan ‘n wereld zonder bewustzijn?

deze hele zintuiglijke parade van zijn
zou nooit gezien, gehoord, geroken
nimmer geproefd, betast…

Is wellicht het ultieme, intieme gedicht niet
‘n bewuste leemte van welke indruk dan ook,   
‘n vol ledig afwezig zijn dat zichzelf geniet…

 

Merg

Het wonder dat men zich ook maar
één seconde lang kan vervelen…
onbevattelijk voor wie door sublieme
schoonheid is gebrandmerkt.

Twee maten Bach te kunnen blijven spelen
om het goddelijk merg eruit te zuigen.
Wat al sterk is raakt nog verder ingedikt,
herhaling versterkt de ultieme smaak

en de vraag, hoe die Wohltemperierte
dit in godhemelsnaam heeft geflikt.
Het is te mooi, gewoon om te janken.
Wat was het, ‘n zeldzaam soort gedierte…

dat het oor zoveel aan hem te danken…