Op ‘n schilderachtige ochtend, 21 augustus 1911 werd in Parijs
de Mona Lisa uit het Louvre geroofd. De dader bleek later
een rustige onopvallende huisschilder Vincenzo Perrugia.
Na de bekendmaking van de roof stonden er meteen rijen bezoekers
voor de deur om de lege plek te bewonderen. Het iconische schilderij
bewees daarmee haar onweerstaanbare aantrekkingskracht.
Zelfs haar fysieke afwezigheid wist nog massaal aandacht te trekken.
Drie weken later kwam Franz Kafka met zijn vriend Max Brod in Parijs aan
om getuige te zijn van de lege plek. Volgens Max was de geest van
het meesterwerk daar alomtegenwoordig.
Was dit wellicht een collectieve rouwverwerking vanwege het ondraaglijke
verlies van het mysterieuze icoon, eeuwige schoonheid als onvervangbaar
relikwie? En/of was dit een breedgedeelde mystieke beleving van aanwezige
leegte. Kunst als heilig surrogaat, religieus substituut?
De te zwaar besnorde onverlaat F Nietszche had de mensheid al van God beroofd
op een doordeweekse klaarlichte dag … en nu had een bescheiden huisschilder
ons de goddelijke Da Vinci ontnomen.
Nadat La Gioconda was teruggevonden bleek haar waarde onbetaalbaar
geworden. Deze absolute waardevermeerdering hebben we toch maar mooi
te danken aan Vincenzo P. die overigens niet onverdienstelijk mandoline speelde.
Mona Lisa werd doodverklaard, men bezocht haar lege graf en daarna
werd ze herboren. Volg hetzelfde protocol inzake de casus God…
Het lege graf is er al, alomtegenwoordig.
(Sic! Na zijn detentie begon Vincenzo P. In Parijs een verfwinkel.)
[Bron: Darian Leader, ‘De Mona Lisa stelen’, wat kunst ons doet, maar niet laat zien]