Bolzun Faversom


Na het oeroude oude verhaal stelde een man zich voor aan Pollice Grosso als ‘Bolzun Faversom, aangenaam, mag ik u bedanken voor dat prachtige verhaal overdie haren die als gedachten uit dat kale hoofd van Benvenuto groeiden’ zei hij terwijl hij Pollices hand met beide handen stevig vasthield.
‘Wat een prachtige naam’ zei Pollice, ‘Waar komt zo’n mooie naam vandaan?’
Het bleef even stil.
‘Ik wou dat ik het wist, mijn geheugen heb ik achter moeten laten in mijn moederland’
‘Waar ligt uw moederland ?’
‘Men vertelt mij dat ik op een Armeen lijk, Libanees of Albanese trekken heb, maar die talen komen mij niet bekend voor’
‘Hoe weet u dan dat u Bolzun bent?’
‘Een mens leeft tamelijk lastig zonder naam, die naam was het eerste wat ik las toen ik hier in Italië uit een vrachtwagen stapte, ik las het op de zijkant van de vrachtwagen toen hij wegreed…

‘Dus u hebt uw naam van een vrachtwagen gekregen?’ vroeg Lucello die zich in het gesprek mengde.
‘Ja, ik moest mij toch ergens aan vasthouden…die naam ‘Bolzun Faversom’ was de eerste strohalm waar ik mij aan kon vasthouden’
Pollice en Luciano wisten even niets te zeggen, hetgeen veelzeggend is.
Bolzun vertelde in zorgvuldig gebroken Italiaans zijn zeer korte levensverhaal.
Papieren had hij niet, hij leefde van dag tot dag.
Zich inschrijven bij een gemeentehuis kon niet, zonder papieren kon iedereen wel beweren dat hij Bolzun Faversom heette, men trok de naam na, maar nergens was er een spoor te vinden.
Ze beschuldigden hem ervan de naam te hebben verzonnen.
Men dacht dat hij een asielzoeker was, maar Faversom zocht helemaal niets, hij was hier gewoon zonder verblijfplaats, zonder identiteitsbewijs.
Pollice kon het meteen goed met hem vinden, ze verschilden eigenlijk niet zoveel vond Pollice, de een had geen verhaal de ander te veel verhalen.

Dat Bolzum Pollice die avond opzocht was niet zonder reden,
hij had een simpel maar noodzakelijk verzoek aan de verteller:
‘Ik zit om een verhaal verlegen, ik heb een chronisch gebrek aan verleden, aan geschiedenis, kunt u mij een levensverhaal verschaffen waarmee ik verder kan?’
Het was het vreemdste verzoek dat Pollice ooit kreeg, een verzoek van een niemand.
Pollice beloofde onmiddellijk de man graag te willen helpen, hoe wist hij nog niet.
Lucello bood Bolzun aan om in de Zielskliniek te komen logeren, er was altijd wel een kamer vrij, de spreekkamer.

Opvallend aan Bolzun’s verschijning was de hoornen bril met de zeer sterke glazen.
Toen Pollice hem daarnaar vroeg verklaarde Faversom:
‘Ja, mijn ogen zijn uitstekend hoor, maar deze bril is het enige dat ik over heb van mijn verleden, nadat ik mijn geheugen in de steek liet’
‘Ik weet het niet zeker’ ging hij weifelend verder, ‘maar deze bril zou van mijn moeder geweest kunnen zijn, want iedereen moet toch op zijn minst een moeder hebben’ veronderstelde Bolzun in een poging logisch te redeneren.
Luciano kon beamen dat iedere familie als verzameling voortkwam uit een moederschoot.
‘Stel je voor: zonder geheugen is plots de hele wereld vreemd en naamloos, een woestijn zonder zand’ prevelde Pollice
‘met een naam als eerste strohalm!’
‘Inderdaad, dat is mooi gezegd’ beaamde Faversom dankbaar.

Is er dan niets aan herinnering over?
Bolzun peinsde nog eens diep:
‘Het enige wat wel eens bovenkomt drijven zijn deze vreemde tekens:’
Hij tekende er wat op een servet.
Abracadabra voor de ongeletterde, maar Luciano herkende er onmiddellijk scheikundige formules in, symbolen uit het periodiek systeem der elementen.

Via de warme connecties van Lucello kon Bolzun op de universiteit van Florence gaan werken…
als schoonmaker.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *