Er verschijnen gedachten in bovenkamers,
niemand die ze bezit, niemand die de kamers bezet.
Het zogenaamde ik is zelf een kakelverse oude gedachte.
Ik is de gedachte, als een spook in de kamer.
Deze gedachte is universeel, maar zonder eigenaar.
Er is geen eigenaar die welke gedachte dan ook bezit.
Zonder eigenaar blijkt bezit een onzinnig concept.
Zonder eigenaar heeft hebben geen betekenis.
Voor het zijn is alles een gegeven, in bruikleen.
Om even te gebruiken, daarna geeft niemand het terug.
Niemand zijn is het meest gebruikelijke, natuurlijke.
Onbewoond zijn de bovenkamers het meest bruikbaar.
Deze bruikruimte geeft gelegenheid aan wat al niet?