3 nocturnes

Je moeder droomde eens tijdens een hete zomer
dat ze haar handen had afgehakt.
Het voelde kennelijk zo heerlijk luchtig
dat ze in haar slaap verzuchtte:
“Oh, wat is dit lekker fris, verkoelend!’

In een andere droom jammerde ze dramatisch klagend:
“Oh, ik kan niet meer fluiten, ik kan het niet meer”
Je vader zat wakker naast haar en moedigde haar aan:
“Probeer het dan nog eens lieverd, toe dan!”
Waarna ze wanhopig vergeefs in de lucht blies…
“Zie je wel, ik kan het niet!”
“Probeer het dan nog één keer!’

Een terugkerende nachtmerrie was dat ze een kindje
in een schoenendoos hoog op de linnenkast bewaarde
en dat ze het steeds vergat te voeden. Het huilde zacht
in de doos, maar ze kon er niet bij om het te troosten.

Soms dagdroom ik even over deze vreemde nocturnes
als nagedachtenis aan de ontroostbare, die onthand was
en nooit had kunnen flierefluiten.

Paaseiland

Mijn man heeft een Paaseilandhoofd, omgevallen op zijn kusseneiland. Elke ochtend dat ik naast dat hoofd ontwaak denk ik: zoiets moet Darwin ook gezien hebben vanaf de Beagle, toen hij na een lange zeereis Paaseiland naderde…reusachtige hoofden obsessief turend naar iets in de verste verten. Gebeeldhouwde koppen, zo noemden ze dat in de frenologie. Schedelmeetkunde is nu een achterhaalde wetenschap, maar uiterlijke kenmerken spreken toch wel degelijk boekdelen tegen mijn onderbewuste. Ik droom ervan.
Ik ben nooit verliefd geweest op mijn man, eerder geïntrigeerd door dat archaïsche gezicht waarin alles: zijn kaken, konen, kin… die gebeitelde mond, dat steile voorhoofd, die massieve neus, alles zo uitgesproken.
Ik betrapte mijzelf erop, wellicht omdat ik tot bioloog ben opgeleid en nooit mijn vak heb kunnen uitoefenen…dat ik hem altijd met ‘n wetenschappelijke distantie aan het observeren ben geweest, alsof ‘het’ een onontdekte soort was die nadere determinatie vroeg. Een terra incognita wat ik in kaart moest brengen. Wat was de oorsprong van deze ondersoort, in een weeshuis opgegroeid…opgevoed door een koude afwezigheid?
Wat ging er om in dat uitgesproken hoofd, dat zwijgt als ‘n spreekwoordelijke steen.
Alsof alles al gezegd is, zo staart het megalithische hoofd vanuit mijn grootvaders fauteuil naar de platte verten die de televisie te bieden heeft. Ontdekkingsreiziger is hij zeker niet, tot geen reis te bewegen.
Het tv-geluid staat altijd uit. Hij lijkt zich louter te laven aan het beeld. Na veertig jaar heb nog niet eens het begin van een theorie over dit eiland in mijn leven. Misschien moet ik maar eens aan land gaan..of een baan zoeken? Ik vind mijzelf eigenlijk ook wel een raar beestje.

Tafelmanieren

Er zijn enkelingen bij, die eten puur natuur, anderen smullen meer uit de muur, zo zout hebben ze het vaak nog nooit gegeten. Armere fijnproevers eten uit de afvalbak van ‘n 3-sterrenrestaurant. Wij aten voorheen zelden buiten de deur… een heel enkele keer lieten we de afhaalchinees Tong-Ah bij ons aan tafel aanschuiven, een heel vriendelijke tafelgenoot, je merkte hem nauwelijks op. Dan hebt je er ook nog bij die koken recepten in dure pannen, adepten van modieuze meesterkoks, maar wie houdt er nou echt van uitgekookte recepten of van voorgekookte plannen. Niet dat zoiets geen smaak kan hebben,
maar wij bereiden liever niets voor en kijken niet vooruit. We koken liever dat wat voorhanden is en graag teveel, zodat we doorgaans de restjes kunnen opwarmen. Onze estafettemaaltijd is het menu van gisteren. Mijn ouders waren ook niet van gisteren…zoals mijn vader die ter plekke het potje flauwsel bedacht, voor eten dat al te hartig was doodgekookt…Als je dat dan niet zo lekker vond, stelde hij ruimhartig voor om er gerust wat minder van te eten… dan had je toch lekker gegeten. Mijn moeders openbare keukengeheim was ‘t toverzakje ‘jus met ingrediënten’.
Op het gele pakje stond niets over welke ingrediënten. Als het te zout was kon er handig veel water bij. De jus was de meest exotische smaak in ons ouderlijke milieu. Toch zijn wij er nooit ziek van geworden, voor zover dat niet meer is na te gaan.

3 kleuren stront

1) Als kleine jongen in het vooroorlogse Rotterdam bracht mijn vader soms in ‘n oude krant verpakte boterhammen naar zijn oudere broer die bij de riolering werkte.
Het leken net grote zwembaden.
De enorme bassins waar alle strontkarren van de Maasstad in werden geleegd. Grote broer zat dan tussen de middag te wachten, met zijn benen bungelend over de rand van het ongenadig stinkende reservoir.
‘Leg daar maar neer op de rand,
ik heb nog vuile handen’, had hij gezegd.
Even later werkte grote broer met smaak het pakketje weg in zijn broodmolen.
Of hij zijn kolenschoppen had gewassen kon Pa zich niet meer herinneren.

2) Als mijn moeder kritiek te verduren kreeg riep ze vaak, ten hemel schreiend uit:
‘Ach, je wordt toch altijd door een strontkar overreden!’
Dat een strontkar soms terechte opmerkingen kan plaatsen ging er bij haar niet in. Dus ook al was je als kar nog zo stronteerlijk, je was af-geserveerd.
Zoals in dat aftelversje:

Onder de brug van tante Mie
kun je schijten voor een spie
en als je dan geen spie betaalt
wordt je door de stront gehaald
A, F, AF!

‘En daarna piest er nog een engeltje over je tong’, voegde mijn vader soms toe.

3) Mijn ongelovige vader wist heel precies hoe de hel eruit zag. Het was een plek waar je met z’n allen tot je nek in de stront stond en waar Magere Hein op elk onverwacht moment met z’n zeis over heen maaide, al roepend: ‘Even bukken jongens!’

De zin van het leven is dat je het kan navertellen als iedereen alvast naar de zevende hemel vertrokken is.
Tenminste, als je zin hebt om te vertellen…

Homo Chemicus

Het riool werkt als een barometer van de menselijke stofwisseling,
met als nuttige bijvangst: Inzicht in de algemene geestelijke gesteldheid.
Dagelijks doen waterzuiveraars scheikundige analyses met rioolmonsters.
Ze meten heel precies, vele decimalen achter de komma: hoeveel cocaïne,
xtc, heroïne, hasj, paddo’s, medicijnen, antidepressiva, slaapmiddelen en
asperges er dagelijks genuttigd zijn.
Uit deze empathische analyse komt de gemiddelde burger naar voren als
een doorgesnoven, slapeloze, depressieve, verdovingzoekende medicijnverslaafde,
die elke lente op grote schaal asperges eet. Vooral dat laatste geeft jaarlijks
een akelig zurige stank aan het rioolwater. De uitdaging voor de waterzuivering is:
Hoe haal je dat dubieuze aroma er weer uit om kraanwater weer smakelijk te maken.
Door er chloor aan toe te voegen? Zoals vroeger in Botlekgebied rond Pernis,
onder de rook van de olie & plasticindustrie. Bij ons thuis dreef er altijd een
gezellig grijs vlies op het kopje thee. Wat een metalige bijsmaak gaf aan Earl Grey.
De ramen hielden we angstvallig dicht om de stank buiten te sluiten. Onze familie
uit Amsterdam nam jerrycans water mee met zacht NoordHollands duinwater,
dat uiteraard naar Jerrycan smaakte.
De chemische wetenschap is inmiddels zeer ver gevorderd.
Er is decennia hard gewerkt aan de ‘Homo Chemicus’ , ‘de plastic mens’
Ongeborenen dragen nu al plasticgruis in hun placenta.
Als plastic al in ons bloed zit dan kunnen we er gerust van uitgaan
dat al het andere restafval ook in al onze organen rondwaart.
We hebben het altijd al geproefd, maar we hebben het nooit geweten.
Maar wat doe je eraan? Je kunt toch moeilijk geen asperges meer eten?

Bol

“Ik krijg er een kunstkop van!” ,zei mijn vader wel eens als het bestaan hem op het onbevattelijke trakteerde. Zoals bekend is het bestaan groothandel en hofleverancier van het onbevattelijke… Met kunst had hij niet zo veel op. Ik moest hem naar het museum slepen. Hij doelde dus meer op een kop van kunststof. Een kop van ‘echt’ plastic, ik zag meestal de kop van een mode-paspop voor mijn geestesoog.
Mijn moeder was weer een ander verhaal. Zij kreeg meer een punthoofd van alles wat haar boven het hoofd groeide…en dat was nogal een waslijst. Zoals bekend groeit er vrij weinig boven het hoofd behalve haar en wolkenluchten. Toch meende zij van alles te zien in die wolken. Ik zag als kind haar hoofd als een geslepen potlood voor me. Kortom het bestaan was een puntenslijper.
Ze leed aan helse hoofdpijnen en brak haar hoofd over allerlei schijnbare halszaken die feitelijk futiliteiten waren. Onze eigen huisarts kon haar niet helpen. Tot hij voor langere tijd naar India afreisde voor geestelijke verlichting.
Zijn vervanger dokter Bol onderzocht mijn moeder, gaf eenmalig een injectie in haar voorhoofd en ze was voor lange tijd verlost van haar migraine. Mijn moeder was overtuigd van de injectie, wij twijfelden eraan. Maar het had geholpen, haar lijden was echt verlicht.
Ikzelf had weer hele andere dingen aan mijn hoofd. Bijvoorbeeld hoe ik de peilloze verveling van ‘de School met de Bijbel’ kon overleven door dagdromen…of hoe ik een jong musje in leven hield…hoe ik een bril kon uitvinden voor slechtziende geestesogen…hoe ik rivieren vanaf de aarde naar de maan kon doen stromen.
Dat laatste weet ik nu, maar dat ga ik hier natuurlijk niet verklappen.
Dat mag ieder hoofd zelf uitzoeken.

Kin

Ik heb mijn grootvaders van beide kanten nooit gekend.
Ze smolten zomaar samen tot één ongekende grootvader.
Van twee heeft de geest één hele geweven.
Omdat ik geen foto’s heb weet ik precies hoe die ene eruit ziet.
Hij heeft mij ook niets nagelaten, behalve nalatigheid.
Slechts losse rafels van verhaallijnen van horen zeggen kwamen mij ter ore.
Wat het meest bij blijft zijn de verhalen die niet zijn verteld, de verzwegen geheimen, die sijpelen nog altijd door in de lange vuile baard van de geschiedenis. Nu ik zelf grootvader had kunnen zijn van mijn dierbare ongeboren kleinkinderen scheer ik elke dag op mijn kin de stoppels van de geschiedenis weg. Mijn ongeboren nazaten spelen nietsvermoedend & onbekommerd in de branding van mijn aardse dagen, die af en aanspoelen op het strand aan deze zee van geest.

Dog God

We hebben onze hond God genoemd. Ze waakt over ons.
‘God kom hier, geef een pootje God, blijf God, lig dood God, trek niet zo anders laten we je los!’
Ze blafte niet en luisterde altijd heel aandachtig naar onze commando’s…niet één daarvan heeft ze ooit ten uitvoer gebracht. Uiteindelijk lieten we haar los. Als pup maakte ze al de dienst uit. Dan keek ze ons alleen maar stil aan met die hemelse oogopslag waarmee ze alle aandacht naar zich toe zoog, waardoor je niet meer wist wie, wat of waar je was…
Vervolgens wees ze met haar uitgelaten snuit de gewenste weg en wij, haar trouwe volgelingen liepen gewillig achter haar aan. ‘Waarheen voert de weg
die wij moeten gaan?’, zongen wij in stille bewondering. Gaandeweg gingen we onafhankelijk van elkaar onze angsten en verlangens in haar flossige oortjes fluisteren. Daar kwamen we pas achter toen onze wensen zich begonnen te realiseren.
Tot op een dag God plots zoek was. De tuindeur en het hek hadden open gestaan. Wij riepen de hele buurt bij elkaar. Informeerden bij alle buren:
‘Hebben jullie God ergens gezien, onze hond?’
Ze keken ons bevreemdend aan. ‘We hebben jullie eerlijk gezegd nog nooit met een hond gezien!’, zeiden ze enigszins in verlegenheid.
Waren wij dan de enigen die God zagen?, begonnen we ons af te vragen.
Wat was het signalement dan van de hond? We raakten niet uitgepraat over haar maar waren niet in staat om een kloppende beschrijving te geven.
Behulpzaam en goedgelovig als ze waren hielp de hele buurt ons op zoek naar God, hardop roepend.
Later, terwijl we in de tuin wat voorbarig aan het treuren waren over het mogelijke verlies stond ze opeens achter ons in de deuropening van de kamer.
God zag er uitgeslapen uit. Boven in ons onopgemaakte dekbed vonden we een warme, nagloeiende holte waar God zich in had gegraven. God wat waren we blij dat hond nog bestond. We dankten haar op onze blote knieën. We wezen de buren op onze hervonden hond. Uit beleefdheid en medeleven deden ze alsof ze haar echt zagen lopen. Ze lachten mee om alle dingen die wij over haar vertelden. Wij zagen oprechte ontroering in hun ogen.
Goede buren. Indien nodig wilden ze wel op God passen, geen punt.
We zijn altijd weg geweest van God, wat een hond.

Wigboldisme

Herman Wigbold was de gebeeldhouwde godheid die heel mijn jeugd met zijn alziend oog monitorde vanaf de voorpagina van ‘Het Vrije Volk’. De hoofdredacteur als God.
Net als mijn vader kamde Herman zijn opstandige haardos na de koudwater-arbeidersdouche golvend naar achteren, de bokkepruik diende in het gelid gebracht, haar als helm in de strijd om verheffing in het arbeidersparadijs.
Ook mijn kop gaat nog elke dag gebukt onder het fonteintje voor een nederige arbeidersdouche. Kou doet de hersens jeuken, laat ze niet in slaap sussen door het kapitalistische warme bad. Luxe corrumpeert.
Het Vrije Volk is verdwenen en daarmee de vorsende blik van God Herman. Al kan ik niet ontkennen dat er ergens diep in de oppervlakte van de scheerspiegel een Wigbold waakt over mij. Als handarbeider, klavierspeler werk ik dagelijks aan de achtergrondmuziek van dit arbeidersepos, deze multidimensionale film waarin iedereen als figurant de rol van zijn leven speelt.

Wat bleek

Je smeerde ooit balsem op je huid, mede daarom zie je er waarschijnlijk nu zo uit.
Tschamba Fii heette de zonnebrandbalsem, een laagje kleverige olie waar je meteen bruin van werd. Het spul bleef de hele zomerse dag aan je huid kleven. Op de flacon stond een exotisch roodbruin mannetje met hoed. Je werd er instant bruin van tot je ‘s avonds onder de douche die bronzen huid er weer afspoelde. Je weet nog goed die ene keer…na een dagje strand wilde je het aanklevende zand van je afspoelen. Aan het doucheplafond hing alleen aan het dunne draadje een eenzaam peertje te flikkeren. De witte bol van melkglas die er om heen hoorde was kennelijk gesneuveld tijdens de laatste badkameroorlog? Hoe sneuvelt zoiets? Niets verontrustends dus, er lagen wel vaker electriciteitssnoeren van de langzaamwasser en de centrifuge in het kabbelende vocht van de badkamervloer als moeder aan de was was.
Mijn vader kon het toch wel weten, die stond in de zaak beneden electrische apparatuur te verkopen, witgoed. Onder het douchen had je kennelijk gespetterd…moet je ook nooit doen onder een douche weet ik nu.
Plots! Stond je met een doffe plof daar in het pikkedonker met glas op de natte vloer.
Het peertje was ontploft. Naakt en nat in een nacht met glasscherven.
Heelhuids wist je de cel te verlaten waar je na het afdrogen ontdekte dat je weer net zo bleek was als voorheen. Alleen de handdoek was hier en daar bruin.
Ik ben er van overtuigd dat deze scherven mij het nodige geluk hebben gebracht.
Op onnodig geluk zit natuurlijk niemand te wachten.