Huisdier

Sinds een week blijkt dat we een nieuw huisdier in huis hebben.
Achteraf gezien was hij al eerder bij ons ingetrokken zonder dat wij
iets in de gaten hadden. We wisten niet eens dat we eten voor hem in
huis hadden. Mijn vrouw betrapte hem het eerst in een wandplank
van ons tuinhuisje. Ze dacht vliegenstrontjes weg te borstelen.
Pas toen die niet verdwenen riep ze mij erbij.
Omdat ik plots nogal kippig ben zette ik mijn bril af om beter te zien.
Ik zag niets dan een gaatje…dit verwondert mij al sinds ik leef,
dat je iets wat er niet is kunt zien…een gaatje dus…maar dit terzijde..
even ter zake. Mijn vrouw bekeek mijn gekijk en vroeg bedenkelijk:
Denk jij wat ik denk?
Ik weet het niet zeker, maar het is niet ondenkbaar, zei ik.
Daar was ik al bang voor, zei ze, daar moet je toch niet aan denken…
Moeten we dan gaan verdelgen?….mijn geweten begon meteen te knagen.
Stel je voor, zei mijn vrouw, onze buitenhuisje verpulverd tot een hoopje molm.
De vraag is of hij alleen is of met zijn hele familie bij ons is ingetrokken.
Ik zie hier maar een paar gaatjes, ik denk dat hij alleen is.
Hoelang zou het duren voordat de hele plank doorzeefd is?
Nou, ik schat toch zeker twintig jaar…?
Zijn wij er dan nog?, vroeg ze.
Ik probeerde het gezicht van een houtworm te trekken.
Maar wie heeft ooit zijn gezicht gezien?
We hebben besloten hem te adopteren.

Pasklaar

Fantoompijn is wat sterk uitgedrukt, maar ‘n zeker spookachtig gemis naar verloren ledematen speelt mij nog dagelijks parten. Om er een paar te noemen:
Sinds ik geen olifantenlijf meer bewoon ervaar ik een aangezichtsgemis rond het gebied waar nu een neus zit. De vervoering die een slurf teweegbrengt is ongekend. Die enorme handige holle spier, die zelfstandig handelend plezier gaf…een intelligente extra arm. Met mijn neus weet ik me eerlijk gezegd geen raad.
‘U moet er maar mee leren leven zonder dat wonderlijke orgaan in uw gezicht..’ is mij ijskoud medegedeeld door klinische artsen die mijn ‘fantoomgemis’ niet serieus nemen.
Afgezien van een slurf mis ik ook regelmatig een kwieke staart die ik ooit als vis, hond, slang, kraai of paard met gepaste trots droeg. Vooral op momenten van intens plezier,
mis ik dat autonome gekwispel achter mijn rug om… die fysieke verrukking…met niets te vergelijken.
Als slang bestond ik trouwens geheel en al uit staart. Direct achter mijn kop begon mijn korte nek die meteen in een wellustig kronkelende staart overging.
Verder mis ik uiteraard die extase van de vrije val tijdens de vogelvlucht… mijn vleugels dus. Dit uit zich als een ondraaglijke jeuk vanonder mijn schouderbladen. De herinnering van het gewiek en gefladder van mijn vroegere gevleugelte. Feitelijk voel ik mij geamputeerd van vroegere dierbare mogelijkheden.
Mijn echtgenote is gelukkig bereid om mijn heimwee weg te krabben daar waar ik zelf niet bij kan. Zij is tevens luisterend oor dat met erbarmen de chronische heimwee naar mijn voorgaande dierlijke levens wil aanhoren. Zelf kent zij geen dierlijk gemis.
Zij voelt zich nog steeds beestachtig lekker in haar mensenvel en vindt mij waarschijnlijk een nostalgist.
Soms vraagt zij mij welk menselijk vermogen ik in een volgend leven als dier het meest zou missen?
Ik heb geen pasklaar antwoord, maar ik vermoed…de mond, die ons in staat stelt om waar dan ook over te kunnen zeuren en klagen.
Gelukkig zal ik dan weer hartlustig kunnen flierefluiten, balken, blaten, kukelen, loeien…eventueel trompetteren? Voorlopige toekomstmuziek.

The Answer

”The ants were my friends
they blow into the wind
the ants were blowin’ in the wind”

Wie kent het niet, dit lied
over mieren die mijn vrienden waren
mijn vrienden die wegwaaiden in de wind.

Als kind hoorde ik dit uit nonkel Bob’s
pijnlijk hese kraaienstrot
het lied ontroerde mij vooral
vanwege die weg gewaaide vrienden.

Veel later pas toen ik de zingtekst las
vond ik mijn fonetische hertaling
oprecht beter dan het origineel en
onbedoeld poëtischer.

Rooksignalen…Uch!

Onze dokter rookte de spreekkamer blauw. Als huisarts kwam hij nooit bij ons thuis. Eigenlijk best vreemd achteraf, want wij rookten thuis ook.
Mijn ouders, broer en zus rookten zelfstandig, als nakomeling rookte je natuurlijk mee.
Als jongste ben je vanzelf overal vrij laat mee in vergelijking met de hogere klasse der volwassenen, alsof je als nakomeling nooit lekker mee kon komen. Met fietsen was je ook al erg laat, net als met zwemmen, klokkijken, veteren enz. Je verliet ook als laatste het ouderlijk nest. Om niet verder af te dwalen…iedereen rookte dus. Zelfs op onze televisie deed iedereen het.
De vaart-der-volkeren-vooruitgang van de industrialisatie had het goede voorbeeld gegeven…de mensheid mocht meeroken van de gratis uitstoot.
De hele moderniteit rookte; schoorstenen, uitlaten van motoren,machines, auto’s.
De afzuigkap moest nog worden uitgevonden.
Natuurlijk wilde je weten wat er zo fijn was om zelfstandig aan witte stokjes te zuigen en kringetjes te blazen. Je bleek het niet te kunnen zonder te hoesten, rochelen en de
rooksmaak uit te willen spugen.
De enige reden waarom je het toch bleef proberen waren de kringeltjes rook, die als volmaakte nullen hemels opstegen. Je stelde je voor dat indianenopperhoofden zo hun berichten verzonden, lurkend aan hun vredespijp. Toen dat lukte was meteen de drijfveer tot roken verdwenen, als een nul in de lucht.
Alleen met vuurtjes stoken was je je tijd ver vooruit… je kon al vroeg een vuurtje geven aan wie er net een wilde opsteken om wat stoom af te blazen. Roken leek een ventiel tegen de stress van het moderne leven. Al meenden veel kunstenaars er verheven inspiratie uit op
te zuigen.

Toiletdanser

Dansen vond je van jongsaf aan
‘n private aangelegenheid waar
anderen niets van mochten zien.

Je danste het liefst onhoorbaar
nat onder de douche, deur op slot.
muziek bedacht je er ter plekke bij.

Dansend op de deksel van ‘n wc-pot
ging je uit je dak, je bewoog zo vrij.
Je danste als ‘n zot en weg was je.

Soms in ‘n mum achter iemands rug
deed je buitenzinnig rare pasjes,
‘n aanval van LaTourette, razendvlug

Veel therapie, gelukkig, nooit genas je
van deze choreografische anomalie.

Vuur

Wat of je later wilde worden?
Dat vroegen de mensen die vonden
dat ze ‘het’ gemaakt hadden.
Vaak hadden ze helemaal nog nooit iets gemaakt.
Waar was dat ‘het’ dan?
Mijn enige ‘ambitie’ was iets te doen…
om mijn handen te laten handelen, dingen te maken,
desnoods door ze eerst stuk te maken.
Nooit kwam het bij mij iets te worden. Voor wie, voor wat?
Mijn ‘vuur’ was hooguit iets op te graven, iets te ontdekken…
het verborgene op te delven…het vergetene af te stoffen
en in het licht te zetten.
Maar nooit om iets te worden, te bewijzen of te bereiken.
Daar bewees ik mijzelf geen dienst mee, werd mij te verstaan gegeven.
Ik verstond hun taal niet en zag liever mijn handen handelen
en iets scheppen waar niemand om gevraagd had.
Daar zat toch niemand op te wachten, hoorde ik achter mijn rug
besmuikt gefluisterd.
In ‘niemand’ vond ik een dankbaar publiek, vol verwachting
verheugde deze anonieme menigte zich in het volgende schepsel
dat ook mij verraste.
Iets betekenen betekende voor mij letterlijk, tekenend graven
in het witte papier naar een teken van leven, dat opdoemt uit de verte
van het onbevlekt maagdelijke wit. De hemel zij gedankt dat het nooit
iets met mij is geworden, het zijn heeft genoeg aan zich.
Ooit nam mijn vader mij op een zaterdagochtend mee
naar een Germaanse vindplaats bij Dordrecht. Vroeg in de ochtend, het was mistig,
legden we in het talud van een moddersloot potscherven bloot.
Dat het illegaal was versterkte de intensiteit en de euforie bij elke vondst.
Thuis plakten we een Germaanse kookpot in elkaar van verschillende
exemplaren met klei en knijpers. Één heel nieuw ding van vele oeroude
scherven. De enige opleiding waarvan ik heb genoten.

Risicoanalyse

Soms wordt het wonder van te bestaan je nog eens extra ingewreven
door onomkeerbare lotgevallen.
Zo werden mijn vriendjes Ronald (9) en Freek (12) plots doodgereden.
Ronald op een zonovergoten zomerdag door een vrachtwagen bij een zebrapad.
Freek tijdens een nachtelijke dropping, mogelijk door een volgauto?
Vreemd hoe schaamteloos levendig je je voelt naast het gemis.

Twee andere vriendjes uit die tijd, de tweeling Ricky en Rudy (12)
emigreerden naar Canada. Het laatste bericht dat we van de jongens hoorden
was dat de ene broer de ander met een vuurwapen in zijn oog had geschoten.
The American dream. Verder hebben we nooit meer iets van hen vernomen.
Het lot uit de loterij zegt nooit of het een vloek is of een zegen.

Later weer nam mijn wilde vriend Kick (18) bedoeld of onbedoeld
een overdosis heroïne. De laatste keer dat ik hem zag had hij een
tatoeage over zijn hele onderarm laten zetten. Een plattegrond
met hoofdsteden van de wereld waar hij zijn naalden in kon prikken.
Van Parijs, NewYork, Rio, London, als psychonaut kon hij zo overal heen….
vertelde hij lachend, spelend met het lot in eigen hand.

Men weet zich inmiddels dus wel gewaarschuwd om vriendjes met mij
te worden, zou je bijna denken… Er lijkt een zeker risico aan te kleven.
Dat is begrijpelijk, waar rook is…zijn indianenverhalen.

Toch mag je gevaar nooit overschatten. De dood is immers geen risico,
maar een zekerheid waar je blind op kunt vertrouwen.
Wàt de dood is is weer een heel ander verhaal, waar we het pas over
gaan hebben zodra we elkaar weer zien. Het gratis lot om geboren te zijn
maakt ons uitverkoren, voor zo lang het lichaam duurt.

Mijn vriendjes namen geen van allen afscheid. Ik neem aan vanuit
de wetenschap dat we elkaar zeker weer zullen zien. Het verklaart
wellicht het feit dat ik zelf ook nooit afscheid heb genomen…van niets
en van niemand vanuit diezelfde overtuiging.

Want wat valt er af te sluiten? Het bestaan blijft zich openen en ontvouwen.
Velden vol madeliefjes.

Mamaizena

Met jeugdige weerzin zag ik moeder met krulspelden weer eens andijvie doodkoken…met maizena. Volgens Ma werd de groente dan mooi gebonden. Ik begreep dat nooit, gebonden, waaraan dan Ma?
Ik hield niet van de bittere nasmaak van andijvie…en daarna de gele vla.
Omdat ik als achtjarige toevallig een zwart plastic boerderijvarkentje op zak had besloot mijn hand om het varkentje in de pangehakte andijvie te werpen terwijl moeder het pakje jus met ingrediënten aandachtig in water oploste.
Voor ik het wist had mijn hand
gehandeld…voor welk nut?
Met heimelijk genoegen zag ik het boerderijdier wegzinken in de borrelende groenteprut.
Na deze onvoorziene actie trok ik mij stil terug in de huiskamerkast onder de trap waar ik materiaalonderzoek deed bij kaarslicht.
Daar plette ik op de schoenleest van mijn vader elk materiaal wat ik vond, waaronder ook plastic boerderijdieren die dankzij het pletten soms wel vier keer zo groot uitzetten. Ik zag dat destijds als vooruitgang uitbreiding en verbetering.
Terwijl het avondeten naderde vroeg ik mij af waarom mijn hand zoiets deed en hoe ik het moest uitleggen als het varken de kop op zou steken. Ik kon geen alibi bedenken. Was het overmacht of zelfverdediging?
Zou het varken smelten in de andijvie of zou het overleven?
Mijn spanning liep hoog op tijdens de maaltijd. Ik at met lange tanden van de gebonden groente.
Tot mijn vader na een flinke hap opeens het varkentje uit zijn mond toverde en quasi verrast riep:
‘Hoe kan dat nou, hoe komt dat beest nou de andijvie terecht?’
Niemand wist het. Het varken werd op de pandeksel gezet. Hij was niet van vorm veranderd hetgeen mij het bewijs leverde dat honderd graden koken niet opkan tegen honderd hamerslagen.
Een mijlpaal in mijn onderzoek , missie geslaagd. Dat hadden mijn handen toch goed gezien…
Later die week sloeg ik het varkentje alsnog plat. Het veranderde in een plat grijs gedrocht, waar het kaarslicht een beetje doorheen
scheen.

Mander

Mijn eerste dier dat ik mee naar huis nam
heette salamander. Ik had hem gevonden
in de onderwaterschemerwereld van de rietkraag
onder de brug waar ooit een munitiedepot was ontploft.
Ik meende hem een dienst te bewijzen door hem in onze
goedverwarmde etagewoning onder te brengen.
Hij kwam op mij nogal eenzaam over in die koude sloot…
in mijn ogen kon hij wel wat gezelligheid gebruiken.
Ik sprak bemoedigende woorden tegen hem,
maar hij zei amper iets terug, een verlegen type.
Mander was donkerbruin als de modder waarin hij zich verscholen had
hij voelde en bewoog zo vloeibaar als water.
Thuis zette ik hem in een glazen vaas met vers kraanwater op de vensterbank
met uitzicht op de binnenplaats met geparkeerde auto’s.
De volgende ochtend vond ik hem hard en droog
vastgekleefd aan de c.v-radiator.
De luxe vaas en het uitzicht hadden hem niet kunnen bekoren en was
daarna kennelijk op onderzoek uitgegaan.
Bedroefd regelde ik een staatsbegrafenis
voor mijn timide vriend vlak naast de rietkraag.

Jaren later mocht ik onverwacht bij vage kennissen logeren.
Het werd mij voorgespiegeld als een buitenkansje
waar ik geen nee tegen kon zeggen. Tijdens dat verblijf
werd ik regelmatig herinnerd aan mijn uitgedroogde vriend.

Exotica

Je was kind aan huis aan de overkant van de straat
bij de gelijknamige familie die geen familie was.
Het dragen van dezelfde achternaam schiep vanzelf een onzichtbare band.
We hadden exact hetzelfde huis, vergelijking lag dus erg voor hand.
Je kwam er graag en vaak over de vloer om je te verbazen.
De vloer die veel natte plekken en onbestemde vlekken had.
Hun zitbank had geen pootjes meer, de wc-pot bleek kapot
en de klerenkasten lagen op hun rug, zo kon er meer in.
De huisvader was keurig gekleed, werkte als econoom
en reed in een luxueuze Snoek, Citroën DS.
Hun jongste kind liep in een vuil hempje met niets eronder
en legde zijn half afgesabbelde zuurtjes overal neer.
De Siamese kat moest het doen zonder kattebak.
De familie verbrandde hun afval door op zondag
de vuilnisemmer op straat aan te steken.
Het waren alleraardigste en hartelijke mensen,
gastvrij en zonder een spoor van schaamte of verlegenheid
voor hun bijzondere huishouding.
Op de huiskamermuur waren voorpagina’s van oude Panorama’s geplakt
om vetvlekken te verbergen…
De huisvader gooide af en toe zijn bord stamppot tegen de muur.
Ik heb er 1 keer meegegeten om daar getuige van te mogen zijn.
Het was sensationeel echt. De volgende dag hing er weer een nieuwe pagina
van een oude Panorama.
Het was altijd een exotische ervaring om naar de overkant van de straat te gaan.
Een verrijking van mogelijk- heden. Zo kon het dus kennelijk ook.