Pupazzo di Neve

Bij de open haard vertelde Bolzun aan Pollice over zijn eerste ontmoeting na zijn geboorte uit de vrachtwagen.
Hij had nog geen idee waar hij was, geen idee wie hij was, hij wist niet eens dat zijn geheugen was gewist, hoe kun je missen wat je niet weet?
Alleen de verwondering dat hij er was stond in zijn ogen te lezen.
Vlakbij zijn geboorteplaats, op de hoek van het ronde plein, had Bolzun een figuur zien staan in de voortuin van een statig huis, een figuur waar hij zich toe aangetrokken voelde.
De figuur droeg een hoed en een dikke wollen sjaal, warme handschoenen.
Zijn neus lag op de grond in de smeltende sneeuw, een winterpeen.
Bolzun boog voor de smeltende figuur en at van de wortel.
De sneeuwman knikte instemmend en nam zijn hoed en sjaal af om ze aan Bolzun te geven.
De bewoners van het huis waren naar buiten gekomen en bekeken in verwondering de verkleumde verschijning van Bolzun.
De kinderen hadden geroepen: ‘De sneeuwman is echt gaan leven!’
De vader had zijn hand geschud en zich voorgesteld, maar de Bolzun verstond er geen woord van, het Italiaans klonk hem niet als een taal maar als muziek in de oren.
Het duurde even voor hij ‘Bolzun Faversom’ kon uitbrengen.
Ze vonden het kennelijk een mooie naam want ze begonnen zijn naam te herhalen in allerlei zangerige varianten. ‘Faversom’, een legendarisch oud geslacht van sneeuwmannen.
Bolzun werd opgenomen in het gezin, diezelfde avond begon hij al Italiaanse woorden te leren.
Hij hoefde maar te wijzen of de kinderen noemden voor hem de namen van de dingen.
Ze vonden het fantastisch om de wonderlijke sneeuwman in hun vertrouwde wereld binnen te leiden.

Pollice had ademloos geluisterd naar het verhaal van zijn zielsverwant, het deed hem denken aan al die andere sneeuwmanverhalen die hij kende en aan dat oude herderslied dat
meesterverteller Tebaldi altijd in de winter voor zijn schaapskudde zong, daar hoog in Dolomieten:
het lied ‘Pupazzo di Neve’

‘leven is vloeibaar zijn

soms hard als ijs

zacht als sneeuw

ijl als wind in de wolken

zie de mens als een sneeuwpop

ze maakt almaar de reis van water

de zon doet de waterziel rijzen

als mist rust de ziel in de wolken wachtend

op de verse sneeuw van wedergeboorte’

Schoonmaakvuil

Bolzun Faversom (code U42) ervoer een lichte huivering als hij dacht aan zijn vorige leven als chemicus, hij sprak er niet graag over, vragen naar die tijd ontweek hij door zich niets te herinneren.
Er waren wel allerlei speculaties over zijn verleden:
Dat hij vergiftigd zou zijn met een serum dat zijn geheugen, gevuld met geheime formules, compleet had moeten uitwissen.
Hij wist teveel dingen die hij beter kon vergeten.
Als de formule van het composiet bekend zou worden kon dat de hele schoonmaakindustrie wegvagen!
Na het toedienen van het serum had de geheime dienst hem (zonder papieren) het land uitgezet.
Of het waar was?, het klonk in ieder geval als een spannend verhaal.
Het zwijgen van Bolzun maakte de speculaties geloofwaardiger.
Een hard feit was dat de schoonmaakindustrie bloeide als nooit tevoren en dat daarmee diezelfde wereld permanent vervuild werd met chemisch afval.
Lucello had wel interesse getoond in die formule voor het revolutionaire composiet, maar Faversom kon het zich niet herinneren, verder aandringen had geen zin, het zou nog komen of niet.

De naam Bolzun begon hem steeds beter te passen, als een tweedehands jas, het duurt altijd even voordat die als jouw jas aanvoelt.
Om zijn nieuwe levensverhaal een begin te geven beschreef hij zijn geboorte in een gedicht:

Mijn moeder was een vreemde vrachtwagen,
zij bracht mij leeg ter wereld
na een hobbelende levensweg
ben ik uitgeladen
midden op het asfalt van de straat
in de anonieme nacht
las ik vaag mijn naam
op haar huid van canvas
zij schonk mij ogen in de vorm
van een te dikke bril
nu zie ik de wereld door haar ogen
haar koplampen belichten
mijn levenspad
ik zie nog je achterlichten
kleiner worden richting mijn moederland

‘Dat is toch een mooi begin’ zei Pollice,
‘je moeder heeft een dichter gebaard’
‘Een mooi verhaal, ik had het niet beter kunnen verzinnen, het maakt mij nieuwsgierig naar de rest’
Pollice en Bolzun keken elkaar langdurig aan, het leek wel alsof ze één en dezelfde waren, de verhalen verschilden,
maar verhalen zijn uitwisselbaar.

Maestro Calvino

Maestro Calvino was ontwerper en leverancier van pruiken voor verschillende operahuizen.
Het liefst werkte hij met haar van paardenstaart omdat het zo sterk was, paardenhaar uit Mongolië was de allerbeste kwaliteit.
Haar van Mongoolse paardjes was zo dik dat het twee keer gespleten kon worden om soepel vallende pruiken van te maken.
Het was ook het duurste haar omdat ook alle vioolbouwers hun strijkstokken ermee bespanden.

Maestro Calvino was door Lucello uitgebreid ingelicht over de geheugenloze situatie waarin Bolzun Faversom verkeerde.
‘Maak een pruik in de geest van de legendarische Benvenuto’ zo luidde de opdracht van Lucello.
Die pruik zou als medium dienen om een levensverhaal te scheppen waar Bolzun zich in kon vinden.
Nu kon Calvino zich zeer goed inleven in de operapersonages waar hij pruiken voor ontwierp,
de zangers prezen zijn werk, want zodra ze de pruik droegen, speelde hun personage onmiddellijk de vereiste rol, moeiteloos.
Het was dezelfde magie die een goed masker in de Commedia dell’arte opriep in de drager ervan, niet voor niets betekende persona van oorsprong masker.

Het kostte Calvino een maand om Benvenutopruik te vervaardigen, de paardenpruik was zeer duur door de kostbare tijd die de maestro erin had gestoken, haartje voor haartje, krul voor krul.
Lucello wilde Calvino rijkelijk belonen, maar deze wilde alleen betaling als de pruik ook zou werken, het verhaal over Bolzun die zijn naam als strohalm van een vrachtwagen had geplukt had hem geraakt.
Bolzun was betoverd door het mongoolse paardenhaar toen Lucello hem de pruik toonde.
‘Hij is gemaakt in de geest van Benvenuto, wie weet kan deze pruik je aan een nieuw levensverhaal helpen?’
Bolzun zette de pruik op en ging languit op de sofa liggen.
‘Sluit je ogen maar, dan zie je beter waar je levensverhaal vandaan komt en naartoe moet,
kijk maar rustig rond, als je wat ziet luister dan naar wat het je vertelt’ zo bereidde Luciano Bolzun Faversom voor op dat wat er zou komen of zou uitblijven.

Na tien minuten begon Bolzun te beschrijven wat hij zag op het filmdoek van zijn oogleden:
‘Ik zie een schema aan de muur hangen, een soort alfabet, maar dan in analfabetische volgorde. er staan cijfers bij de letters,
‘Wat zeggen jou die symbolen?’ vroeg Lucello die al een vermoeden kreeg.

‘Ze spreken de taal van de stoffelijke wereld, waterstof, helium….ik weet het weer, dit is het periodiek systeem, ik ben hier scheikundige… heel mijn vergeten leven bestond uit toveren met losse stofjes om die tot nieuwe composieten te laten fuseren, mijn leven was een laboratorium’
‘Wat was je laatste composiet, beste Bolzun?’ vroeg Luciano opgewonden.
‘Ik heet hier geen Bolzun, mijn naam is hier U42
‘Dat is toch geen naam, dat lijkt wel een element’ merkte Luciano op.
‘Dat klopt , het is een codenaam, ik werk hier aan een geheime missie, meer mag ik niet zeggen!’
Hier besloot Lucello de geheugensessie af te breken,
Faversom zette de pruik af en was duidelijk zeer vermoeid en aangeslagen door de mentale excursie.

Zijn laatste uitvinding was een nieuw composietmateriaal waarin zoveel ruimte tussen de moleculen zat en met een sterke statische lading dat het niet alleen zelfreinigend was maar ook nog eens zelfversterkend.
Het nam vanzelf alle vuil en stof in zich op, dingen van deze stof gemaakt zouden nooit meer schoongemaakt hoeven worden.
‘Hoe wil je dat ik je noem?’ vroeg Luciano,
‘Bolzun of U42?’
‘Hou het maar even op Bolzun’ zei U42 zacht.
Het paardenhaar had de snaar gevoelig geraakt.

De geschoren gedachten van Benvenuto

De sofa veerde zacht, Bolzun Faversom droomde die nacht in de spreekkamer van Lucello over Pollice’s verhaal.
Over Benvenuto die als pasgeborene al een meter haar op zijn hoofd had.
Het was een stuitbevalling, het hoofdje kwam als laatste en daarna volgde die weelderig rossige haardos.
De vroedvrouw had nog nooit zoiets gezien.
Het was een mooi jongetje, maar iedereen zag een meisje in hem.
In beginsel wilden de ouders het haar zo laten, maar om verdere misverstanden te voorkomen werd het haar voorzichtig geknipt, de baby was voor het eerst kaal.
Na het knippen ging zijn haar echter nog sneller groeien.
Zoals een rozenstruik nog heftiger uitgroeit als je hem vlak bij grond snoeit.
Het afgeknipte haar werd gekoesterd als een kostbaarheid.
Het eerste haar was door een meesterpruikenmaker verwerkt tot een prachtige pruik.
Toen Benvenuto een kleuter was werd pas duidelijk dat met het knippen van zijn haar zijn gedachtenwereld tijdelijk verdween, totdat de eerste stekeltjes na een drie dagen weer uit zijn kale hoofdje groeiden en daarmee ook weer nieuwe verse gedachten ontstonden.
Kaalgeknipt wist het kind dagenlang niets meer te zeggen.

Wie het aandurfde om het eerste pruikje van Benvenuto te passen kreeg vanzelf zijn herinneringen aan het voorgeboortelijke te zien en te ervaren.
Na deze verhalen durfde niemand het pruikje meer te passen, men huiverde al bij het idee om weer ongeboren te zijn.

Faversom kon zich goed vereenzelvigen met de figuur Benvenuto, feitelijk voelde hij zich een nog ongeborene, hij droomde veilig verder over de geschoren gedachten van Benvenuto.
In zijn droom werd Benvenuto een schrijver die geen boeken publiceerde maar zijn haargedachten bij de barbier liet inbinden tot pruiken.
Wie zijn werk wilde lezen hoefde alleen maar de betreffende pruik op te zetten.
Zijn barbier werd uitgever, die redigeerde het werk door afgebroken of grijzende haren eruit te trekken.
De pruiken weren verhuurd tegen fikse prijzen aan een select publiek.
De collectie stond bekend onder de naam: Libreria di Parruche,
De Pruikenbibliotheek.
Benvenuto was totaal kaal gestorven, hij was compleet uitgedacht, terug naar de ongeboren staat.
Het was lang geleden dat Faversom zo lekker had geslapen, alsof het verhaal van Pollice als een pruik op zijn hoofd zat, de droom gaf hem rust.

Onderwijl deed Pollice geen oog dicht.
Hoe moest hij die beste Bolzun aan een verhaal helpen?
Grosso wist als geen ander dat je nooit een verhaal moest proberen te bedenken, toch kon hij het niet helpen dat hij het uit alle macht probeerde.
Midden in de nacht zocht hij Luciano op die eveneens de slaap niet kon vatten.
Ze hadden het over Bolzun en over welk verhaal hem aan een verleden zou kunnen helpen.
Lucello wees erop dat geheugenverlies een overlevingsstrategie kan zijn, als de indrukken dusdanig zijn dat er met geen mogelijkheid een zinvol verhaal van te maken valt, dan is uitwissen soms het beste verhaal, zielkundig gezien dan.
De vrienden kwamen er samen ook niet uit en besloten te wachten.
‘Wachten is de kraamkamer van de onverwachte oplossing, probeer het te vergeten, dan komt het onvergetelijke vanzelf aan het licht’

De volgende ochtend zaten drie heren samen aan het ontbijt, Bolzun Faversom vertelde hoe heerlijk hij geslapen had en hoe hij het verhaal verder had gedroomd.
Lucello hoorde het aan en kreeg een ingeving, hij moest zich inhouden om het niet meteen te vertellen, dat kon niet, het zou de werking teniet doen.
Terwijl Pollice met hun gast door de tuin wandelde belde Luciano met de barbier om naar een passende pruik te informeren.
Wanneer Bolzun een passende pruik zou opzetten dan zou hij voor zichzelf wellicht een passend verleden kunnen herinneren, dat was de ingeving.

Lucello begon het verhaal over Benvenuto zelf te geloven.
Hoe vaak had Pollice niet gezegd:
‘Geloven is een scheppend principe dat waar maakt’
Dat gold natuurlijk ook weer voor deze uitspraak en voor deze.

Bolzun Faversom


Na het oeroude oude verhaal stelde een man zich voor aan Pollice Grosso als ‘Bolzun Faversom, aangenaam, mag ik u bedanken voor dat prachtige verhaal overdie haren die als gedachten uit dat kale hoofd van Benvenuto groeiden’ zei hij terwijl hij Pollices hand met beide handen stevig vasthield.
‘Wat een prachtige naam’ zei Pollice, ‘Waar komt zo’n mooie naam vandaan?’
Het bleef even stil.
‘Ik wou dat ik het wist, mijn geheugen heb ik achter moeten laten in mijn moederland’
‘Waar ligt uw moederland ?’
‘Men vertelt mij dat ik op een Armeen lijk, Libanees of Albanese trekken heb, maar die talen komen mij niet bekend voor’
‘Hoe weet u dan dat u Bolzun bent?’
‘Een mens leeft tamelijk lastig zonder naam, die naam was het eerste wat ik las toen ik hier in Italië uit een vrachtwagen stapte, ik las het op de zijkant van de vrachtwagen toen hij wegreed…

‘Dus u hebt uw naam van een vrachtwagen gekregen?’ vroeg Lucello die zich in het gesprek mengde.
‘Ja, ik moest mij toch ergens aan vasthouden…die naam ‘Bolzun Faversom’ was de eerste strohalm waar ik mij aan kon vasthouden’
Pollice en Luciano wisten even niets te zeggen, hetgeen veelzeggend is.
Bolzun vertelde in zorgvuldig gebroken Italiaans zijn zeer korte levensverhaal.
Papieren had hij niet, hij leefde van dag tot dag.
Zich inschrijven bij een gemeentehuis kon niet, zonder papieren kon iedereen wel beweren dat hij Bolzun Faversom heette, men trok de naam na, maar nergens was er een spoor te vinden.
Ze beschuldigden hem ervan de naam te hebben verzonnen.
Men dacht dat hij een asielzoeker was, maar Faversom zocht helemaal niets, hij was hier gewoon zonder verblijfplaats, zonder identiteitsbewijs.
Pollice kon het meteen goed met hem vinden, ze verschilden eigenlijk niet zoveel vond Pollice, de een had geen verhaal de ander te veel verhalen.

Dat Bolzum Pollice die avond opzocht was niet zonder reden,
hij had een simpel maar noodzakelijk verzoek aan de verteller:
‘Ik zit om een verhaal verlegen, ik heb een chronisch gebrek aan verleden, aan geschiedenis, kunt u mij een levensverhaal verschaffen waarmee ik verder kan?’
Het was het vreemdste verzoek dat Pollice ooit kreeg, een verzoek van een niemand.
Pollice beloofde onmiddellijk de man graag te willen helpen, hoe wist hij nog niet.
Lucello bood Bolzun aan om in de Zielskliniek te komen logeren, er was altijd wel een kamer vrij, de spreekkamer.

Opvallend aan Bolzun’s verschijning was de hoornen bril met de zeer sterke glazen.
Toen Pollice hem daarnaar vroeg verklaarde Faversom:
‘Ja, mijn ogen zijn uitstekend hoor, maar deze bril is het enige dat ik over heb van mijn verleden, nadat ik mijn geheugen in de steek liet’
‘Ik weet het niet zeker’ ging hij weifelend verder, ‘maar deze bril zou van mijn moeder geweest kunnen zijn, want iedereen moet toch op zijn minst een moeder hebben’ veronderstelde Bolzun in een poging logisch te redeneren.
Luciano kon beamen dat iedere familie als verzameling voortkwam uit een moederschoot.
‘Stel je voor: zonder geheugen is plots de hele wereld vreemd en naamloos, een woestijn zonder zand’ prevelde Pollice
‘met een naam als eerste strohalm!’
‘Inderdaad, dat is mooi gezegd’ beaamde Faversom dankbaar.

Is er dan niets aan herinnering over?
Bolzun peinsde nog eens diep:
‘Het enige wat wel eens bovenkomt drijven zijn deze vreemde tekens:’
Hij tekende er wat op een servet.
Abracadabra voor de ongeletterde, maar Luciano herkende er onmiddellijk scheikundige formules in, symbolen uit het periodiek systeem der elementen.

Via de warme connecties van Lucello kon Bolzun op de universiteit van Florence gaan werken…
als schoonmaker.

Uitdrukkelijke soep

Het antwoord van Pollice ‘Alle buitenwereld is binnenwereld’ bleef maar rondzingen in het brein van Luciano.
Wat zou deze uitspraak betekenen binnen het onderzoek?
Dat je niets kon buitensluiten, dat alles onherroepelijk deel uit maakt van de binnenwereld?
Het onderzoek vorderde niet erg moest Luciano toegeven,
steeds stuitte hij op voor hem onverenigbare inhouden
‘binnen’ het object P.Grosso.
Verder kende hij geen mensen die slapenderwijs fabuleerden als Pollice en dan nog wel verstaanbaar, er waren genoeg slapers die wel eens iets onverstaanbaars mompelden.

De theorievorming kwam dus moeizaam van de grond, het bleef bij speculeren.
In een map “Speculatieve presumpties” hield hij zijn indrukken bij, hij las: ‘Bestaan is het ondergaan van talloze losse indrukken, je wordt van jongsaf aan ingedrukt met zintuiglijke gewaarwordingen.’
‘Wellicht moet je wel een tegenkracht ontwikkelen om niet tot een propje te worden verfrommeld, je moet je uitdrukken?’
Lucello stelde zich zelf voor als een verfrommeld propje en ging verder:

“Wat is een verhaal anders dan een verzameling van losse indrukken die tot een coherent, hanteerbaar geheel wordt gefabuleerd? ,onbegrijpelijke en ongrijpbare losse indrukken krijgen door het verhaal een schijnbare begrijpelijkheid?
Krijgen ze alleen samen een zinvolle plaats en betekenis in verhouding tot alle andere losse indrukken?”

Al speculerend kreeg Luciano nu de smaak te pakken en het idee dat hij op een spoor zat, wellicht het juiste spoor.
De dynamiek van indrukken die uitdrukkingen oproepen…

‘ Maar wacht!’ realiseerde de geleerde Lucello zich plots, terwijl hij hardop dacht:
‘Wat ik nu aan het theoretiseren ben is natuurlijk ook weer niets anders dan een plausibel verband fabuleren’
Het was alsof hij zichzelf een klap op zijn bovenkamer had gedacht waardoor er opeens een zolderraam openstond, het voelde als prikkelend frisse ruimte in zijn hoofd.
Hij vond het onbegrijpelijk dat hij zich dit simpele feit nog nooit had gerealiseerd.
Dromen, smoesjes, roddels, fabels, geschiedenis, theorieën, thrillers, detectives, romans, leugens, waarheden…
Het waren allemaal verwoede pogingen om het ongrijpbare mysterie van het bestaan te grijpen, te bezweren, pogingen stonden gelijk aan het ontwerpen van een ronde cirkel of een bolvormige kubus.

Het object P.G. als afwijking te zien was wel heel verleidelijk, toch kon Luciano het verhalend vermogen niet als ziektebeeld zien, want wie zou er niet zo’n ziekte willen hebben?
Het geval P Grosso leek geen sensorisch filter te hebben , alle indrukken kwamen gewoon ongezeefd binnen zonder enige censuur, dat maakte het verschil met andere mensen.
Wie maar een paar zintuiglijke ingrediënten toelaat kan hooguit een waterig soepje koken.

Luciano legde zijn overwegingen voor aan Pollice die net soep aan het koken was, deze reageerde:
‘Ligt het niet in de aard van de geest om overal soep van te brouwen, verhaalsoep?’
‘De godganse dag krijgen we ingrediënten binnen, het maakt niet uit welke, het staat iedere dag weer op het menu, soep van de dag’
Luciano vroeg: ‘is het verhaal beter naarmate de verhaal soep is gebonden?’
‘Een kwestie van smaak’ zei Pollice, ‘ik hou wel van soep met een beet, verse ingrediënten maken het verhaal actueel… hoewel soep van een dag oud een verhaal ook op smaak kan brengen’

Als laatste gooide Pollice een handvol lettervermicelli in de enorme pan.

Slaapspraak


‘Slaapt als een donsveertje op een witte wolk’ noteerde de zielkundige in zijn verslag.

Pollice Grosso lag regelmatig op de sofa te slapen bij zijn vriend Luciano Lucello, vermaard psychiater en uitbater van de Zielskliniek, Instituto dell’Anima.
De verteller lag daar niet als patiënt maar als onderzoekobject.
Sprekenderwijs waren de vrienden er achter gekomen dat wanneer Pollice in slaap viel op de sofa dat het vertellen gewoon doorging.
Ook antwoordde hij wanneer Luciano gerichte vragen stelde.
Het onderzoek kwam voort uit een fascinatie voor de oorsprong van het verhaal, die onuitputtelijke bron.
Als werktitel noemde Lucello het: ‘Narratore di Sogno’ , de droomverteller.

Lucello had de slaapverhalen eerst als pathologische onthullingen beschouwd, tot hij inzag dat het een beroepsdeformatie is om alles wat je niet begrijpt als geestesziekte in te schalen in een systeem.
Een systeem dat feitelijk niets meer behelste dan gecategoriseerde onwetendheid.
Hij begreep eerst werkelijk niet wat hij hoorde uit de slapende mond van Pollice tot het hem gaande weg duidelijk werd dat het hier om pure poezie ging.

Na de praatslaapsessie vertelde Luciano zijn vriend wat de oogst van de slaap was.
Pollice sprak er niet graag over, dat had hij immers al uitgebreid gedaan tijdens zijn hazenslaap.
Als Luciano vroeg: ‘en heb je lekker geslapen?’ dan was het antwoord :
‘Ik was net zo wakker als ik nu ben, alleen was de buitenwereld even verwisseld met de binnenwereld’
Luciano vond het een significante uitspraak, maar wist nog niet welke betekenis hij eraan moest geven.
Toen hij Pollice ernaar vroeg verklaarde deze simpel:
‘alle buitenwereld is binnen’
Het klonk Lucello zo eenvoudig in de oren dat hij het niet meteen kon geloven.

De gedichten zijn de enige teksten van Pollice Grosso die in druk zijn verschenen bij uitgeverij ‘Il Bombo Pigro’ ,
als bijvangst van Lucello’s onderzoek.
De bundel is uitgebracht als bibliofiele uitgave onder de naam: ‘Racconti Lucidi’ (lucide vertellingen)

“De zon legt een pad van licht
naar mij toe over een stille zee

reizend over het lichtspoor
suisen we met de snelheid van het zicht

over het spiegelgladde oppervlak richting zon
die geen godgloeiende bol is maar een poort

een milde koele poort waarachter we drinken
van de bron, iedereen danst hier in nachtjapon

terwijl we klinken zonder glazen”

Zo luidt het titelgedicht.
Het bezorgde Pollice als dichter de bijnaam:
‘een gelukkige Icarus’

“Waar Icarus ongelukkig ten val kwam op weg naar de zon heeft Grosso een behouden vlucht, zijn lyrische vleugels zitten goed vast, gelijmd met de kleefstof van het blinde vertrouwen”

Zo stond het te lezen in een recensie van Corriere di Siena, een krant die Pollice nooit zou kunnen lezen.

Bemost evenbeeld

Het raadselachtige van Pollice Grosso is dat er nauwelijks gelijkende portretten van hem in omloop zijn en die er zijn maken de verwarring rond zijn persoon alleen maar groter.
De bekende portretten lijken niet op elkaar, het lijkt alsof de verteller steeds een ander uiterlijk aanneemt.
Sommige luisteraars beweren dat hij verandert in de personages waarover hij vertelt.
Foto’s van Pollice hebben de neiging om te mislukken, onderbelicht of overbelicht.

Het portret waar hij zichzelf het eerste in herkende was een compositietekening die op de gevel van een politiepost was geplakt.
Pollice liep er langs, bleef staan vond het zo goed gelijkend dat hij het politieburo binnenging om te vragen wie de kunstenaar was.
Binnen hingen tot zijn verrassing nog meer dezelfde portretten van hem, het leek wel een kunstgallerie.
Natuurlijk kon hij het onderschrift met het dringende verzoek tot opsporing van de verdachte niet ontcijferen.
De politiebeamte dacht dat Pollice zichzelf kwam aangeven voor de brute gewapende overval, een maand eerder op het dorpsplein.

Pollice vond het een vriendelijke ontvangst, hij kreeg een dubbele espresso en het verhoor ondervond hij als een gezellig gesprek, al was het wat eenzijdig.
Steeds als hij over de kunstenaar begon omzeilden ze de vraag met bijzaken, waar hij geweest was op die en die dag op dat uur.
Na aandringen van de ondervragers mocht hij zijn goede vriend Luciano bellen, die wist misschien waar hij geweest was, maar de telefoon werd niet opgenomen.
Luciano was aan het werk, dus gaf hij niet thuis, ook al deed hij thuis zijn werk.
Pollice was geboren zonder tijdsbesef, hij leefde een horlogeloos bestaan.

De agenten gaven hem te kennen dat hij zonder antwoord op die vraag een paar nachtjes zou blijven logeren.
Pollice was blij verrast want hij had nog geen hotel geboekt.
‘Dank u voor de gastvrijheid’ zei hij ‘ik wil niet lastig zijn, maar zou ik zo’n portret mogen hebben, ik wil er graag voor betalen’
De agenten gaven hem een stapeltje pamfletten met zijn beeltenis om op te hangen in zijn cel terwijl ze begonnen te twijfelen aan de schuld van hun vrijwillige verdachte.
Het ontroerde Pollice dat iemand de moeite had genomen om zijn portret te maken.
‘De kunstenaar van het forensisch instituut komt morgen’ vertelden de agenten.
Pollice verheugde zich op de ontmoeting de volgende dag.
De tekenaar bleek Pollice te kennen, hij was als luisteraar bij verschillende vertellingen aanwezig geweest.
Nu hij hem ontmoette moest hij erkennen dat Pollice inderdaad verdacht veel op zijn tekening leek.
De man begon zich te verontschuldigen voor zijn tekening, maar Pollice wilde daar niets van weten en prees het werk zo de hemel in dat hij de originele tekening kado kreeg.

Lucello kwam Pollice ontzetten door te vertellen dat Grosso op die bewuste dag op dat en dat uur bij hem in de kliniek op de sofa had liggen slapen.
Opgelucht lieten de agenten de verteller gaan, ze waren op hem gesteld geraakt en hadden in vervoering naar zijn avonturen geluisterd

Pollice had na de verklaring van Luciano gevraagd of er ook onbewuste dagen bestonden op welk uur dan ook.
‘Alleen als je niet bewust bent van het feit dat al het verhalende een droom is’ had zijn vriend uitgelegd.

Sindsdien herkent Pollice zijn zelfportret in elke boom, zonsopgang of bemoste kei.

De gevederde stem

Op het moment dat de befaamde componist Maestro Mirafiori over de legende van de Ravin van Montcorvino hoorde raakte hij zo begeesterd dat Pollice Grosso meteen verzocht werd om het libretto te leveren voor een opera, per telegram.
“Het is al een opera, er hoeft alleen nog maar muziek bij en mooie aria’s.” had de maestro uitgeroepen.
Het duurde een maand voordat het bericht Grosso bereikte, in de vorm van een postbode die hem het telegram voorlas.
Grosso voelde zich vereerd met de uitnodiging om aan de Opera te werken.
Gelukkig was zijn vriend Luciano Lucello bereid een brief te schrijven aan Mirafiori om te danken voor de graag aanvaarde uitnodiging.
Toen de brief verstuurd was vroeg Pollice aan zijn vriend: ‘Wat is trouwens een libretto?’

Na een uitbundige kennismaking met de componist werd de samenwerking beklonken met de beste wijn van Montcorvino.
Het probleem dat Grosso kon lezen noch schrijven werd opgelost als hij Pollice als souffleur bij de uitvoering het verhaal in goede banen zou leiden, een novum in de operawereld.
Een levende verteller die de scenes aan elkaar fabuleerde en ter plekke kon variëren en afwijken.
Iedere uitvoering zou zodoende uniek worden.

Het enige echte probleem was een bereidwillige raaf te vinden, deze raaf zou moeten zingen, of worden afgericht om de doen alsof.
Er werden rond Montcorvino meerdere raven gevangen om te worden afgericht voor de opera, dat zou drie maanden duren volgens de dierenarts die de dressuur op zich wilde nemen.
Mirafiori zou in drie maanden de muziek schrijven.
De premiere kon dan over een half jaar plaatsvinden.
De raven werden gekortwiek en hongerig gehouden zodat ze aanwezig bleven en omkoopbaar om tegennatuurlijke handelingen te verrichten in ruil voor lekkere hapjes.
Voor een lekker hapje deden de raven graag alsof ze bereidwillig waren, maar na het hapje werden ze onmiddellijk ongenietbaar brutaal en onhandelbaar.
Om de rol te vervullen moest de raaf snavel bewegingen maken of met opengesperde bek doen alsof ze een aria zong.
De bek werd volgesmeerd met een kleverige pasta waardoor het dier permanent zijn bek leeg probeerde te likken, onderwijl moest Grosso proberen in de maat van die snavel het verhaal te vertellen, de repetities eindigden in een chaos.
Om de aria’s te verbeelden werd een tweede raaf gebruikt die een stokje tussen de snavel kreeg dat hij kwijt probeerde te raken.
Pas toen de raaf in het dwingende oog van de dierentemmer pikte werden verdere pogingen gestaakt.

De muziek van Mirafiori was prachtig en de aria’s onvergetelijk, uiteindelijk werd er een poppenspeler ingehuurd om de figuur van de raaf te manipuleren.
De opera werd en groot eenmalig succes, een ongestuurd spektakel, maar door Pollice’s uitwijdingen duurde de voorstelling eindeloos.
Na de premiére werd de opera door een reizend poppentheater op het repertoire genomen.
Alleen de aria’s van ‘de gevederde stem’ hoor je nog wel eens uit kapperszaken klinken.

De hele mislukking om de raven te trainen bewees wel dat de liefde van de Ravin uit de legende echt moest zijn geweest, ware liefde laat zich niet omkopen met lekkere hapjes.

De staf van Tebaldi

Voor het college begon waren de vrienden al druk bezig te oefenen hoe je aan het woord kon blijven.
Er werd veel drank ingezet, de favoriete strategie was bijschenken zodat je publiek zwijgzaam blijft drinken.
De schenker hield het hoogste woord tot hij zelf een slokje nam.
Pollice zag het derde college vrolijk tegemoet, nog even en de toehoorders waren zo lam als een kudde schaapjes.
Het was nog geen tijd, Pollice had er echter zin in en stampte met met een oude herderstaf op de houten vloer van de zolder en het was stil.
De studenten ‘Orale verhaalkunde’ keken hem verwonderd aan terwijl hij het woord nam en niet meer losliet.
‘Kijk, wanneer het lastig is om aan het woord te blijven kun je gebruik maken van een attribuut’
Pollice toonde een vreemdgevormde stok en verklaarde op bezwerende toon:
‘Dit hier is de herdersstaf van Gioco Tebaldi, de oudste verteller die ik ooit heb ontmoet, hij gaf mij deze staf en vele ongevraagde adviezen die mij nog steeds als leiddraad dienen.
Deze staf heeft meer verhalen aangehoord dan ik ooit zal kunnen vertellen, van generatie op generatie is deze staf al doorgegeven van verteller aan verteller, de staf zit dus vol verhalen, legendes, mythen en fabels’

‘Let wel, alles kan als attribuut dienen om het verhaal kracht bij te zetten, het ene werkt alleen iets krachtiger dan het andere,bhet ding werkt als het ware als een bewijs uit de tastbare werkelijkheid voor de ontastbare werkelijkheid van het verhaal.’

‘Om de kracht van deze staf te ervaren laat ik hem jullie even vasthouden en vertellen’
Er ging een lichte huivering door de zolder.
Lucello keek sceptisch en geamuseerd bij dit staaltje van magisch denken en trok zijn wenkbrauwen op.
‘Lucello, mag ik jou als eerste de staf overhandigen’ zonder het antwoord af te wachten gaf Pollice de stok aan zijn vriend.
Luciano schrok een beetje, maar merkte dat hij onmiddellijk ongewild begon te fabuleren;

‘wanneer een fysiek attribuut niet helpt, dan kunnen we een zeer geconcentreerd taalattribuut inzetten om de impasse op te lossen’
‘ Om een voorbeeld te geven citeer ik graag onze ten onrechte onbekende dichter Giorgio Caproni, het heet:
‘een briefje alvorens niet weg te gaan’

Mocht ik niet terugkomen,
Weet dan dat ik nooit vertrokken ben.
Mijn gereis
Was uitsluitend hier
Blijven, waar ik nooit ben geweest.

Luciano gaf verbijsterd de staf door aan Mario de postbode, die naadloos het betoog overnam;

‘Dit is nu een treffend voorbeeld van een narratief bouillonblokje, het vat iets onzegbaars samen, je kunt je vinger er niet opleggen, maar de vage smaak van betekenis laat je nooit meer los’
‘De wegen van het verhaal zijn ondoorgrondelijk…’
Pollice gebaarde om de spraakmakende om de staf weer door te geven.
Na het woord ondoorgrondelijk liet Mario de staf uit zijn handen vallen.
Pollice schrok omdat hij het geschenk van Tebaldi koesterde als een schat, een levende bron van inspiratie.
Hij schudde de staf voorzichtig en hield hem aan zijn oor om te luisteren of hij het nog deed.
Het gezelschap hield de adem in…tot Pollice fluisterend verlossende woorden sprak:
‘De wegen van het verhaal zijn ondoorgrondelijk en wonderbaarlijk, met de lijm van betekenis is ze in staat om alles wat los en vast zit onlosmakelijk te verbinden’
Pollice haalde opgelucht adem en wikkelde de staf in een zijden doek.

Eenmaal thuis had Luciano Lucello nog nageplozen wie Caproni was, of hij bestond en of het gedicht zo bestond zoals hij het, zonder het te kennen, had geciteerd.
Het was alsof de wetenschappelijk bodem onder zijn bestaan wegzakte, natuurlijk was dat slechts schijn, er had nooit een bodem in gezeten.