De golfslag van woorden

De golfslag van woorden

Het vervolgcollege ‘ Orale verhalen’ vond plaats op het hooggelegen terras van Ristorante Pollodoro, met uitzicht op eindeloze boomgaarden.
De vrienden begonnen om de beurt aan wat het begin van een verhaal zou kunnen worden.
Luciano Lucello wilde beginnen:
‘Ik heb niets voorbereid’ zo begon hij.
‘Prima’ zei Pollice bemoedigend, ‘dan is onvoorbereid zijn het thema, een mooi thema.
Ik bereid nooit iets voor, er vallen immers geen voorzorgmaatregelen te treffen.
Een oraal verhaal kent geen enkele voorbereidingstijd.
Het verhaal wordt altijd nu verteld, onmiddellijk, er is geen bedenktijd, vandaar dat de verteller vertrouwd moet zijn met de blinde paniek van het niet meer weten om verder te kunnen.
De verteller balanceert op het randje van de waanzin’
Pollice rolde even met zijn grote zwarte ogen.

‘Kun je iets zeggen over tijdloze verhalen en hoe je die kunt vertellen’ vroeg Mario de postbode, die nooit kon nalaten de briefkaarten die hij bezorgde even te lezen.

‘Er zijn zeer inderdaad geconcentreerde verhalen’ antwoorde Pollice, ‘die het vermogen hebben om je je hele leven bij te blijven nadat je ze eenmaal hebt gehoord.
Dit soort verhalen noem ik bouillonblokjes omdat ze de hele zee van leven op smaak kunnen brengen, maar hierover later…
dat zou te ver voeren, we moeten koers houden…’

‘een begin beginnen is dus geen probleem’ vervolgde de gastdocent;
‘het onderwerp ontstaat dus gewoon door blind van wal te steken, je stapt van de kade af, aan boord van een boot die voorbij komt, maakt niet uit welke, ook al is het een zinkend schip, zinkende schepen baren de mooiste verhalen,
een schipbreuk is een goudmijntje voor iedere verteller…’

’trouwens lijden wij niet allemaal schipbreuk op dit ruimteschip aarde dat de woeste zee van mogelijk heden bevaart?
Of dwaal ik nu af, waar waren we gebleven, bij het aanmonsteren…’

Er werden wat handen in de lucht gestoken die beleefd om het woord vroegen.
Deze werden door Pollice vakkundig veronachtzaamd om het college te kunnen vervolgen.
Een boot waar de vaart in zit kan nu eenmaal moeilijk remmen.

‘Eenmaal aan boord is het wel zaak om aan het woord te blijven, aan het woord blijven is aan de bal blijven,
soms kaats je de bal het publiek in als je verhaal dreigt vast te lopen, met de reacties maak je het verhaal aannemelijker,
het publiek draagt immers zelf actief bij aan de loop van het betoog’
‘Aan het woord blijven is een golfslag opwekken waardoor de boot gaat deinen, zo voelt het publiek dat ze echt onderweg zijn naar… naar wat eigenlijk?’
‘Kort gezegd: zolang het doel onbekend is ligt het verhaal op koers’
‘Dit noemen we het onbekende verwachten’
‘Wanneer het verhaal echt stilvalt dan is dat door overmacht, dan is het een teken dat het verhaal de verteller heeft overgenomen, het leeft haar eigen leven ongeacht wat de verteller wil, uiteindelijk heeft een verteller dus niets te zeggen, de verteller is slechts een dienstbaar middel’.

‘Deze spontaan intredende stilte is het natuurlijke rustpunt van de vertelling, geen einde maar een rustpunt,
ook een verhaal moet op adem komen’.
‘Dan staan we samen weer op de zonnige stille kade te turen naar de bootjes.
Deze kade is onze thuishaven’.

‘Zijn er nog vragen?’ vroeg Pollice.
De vrienden op het terras keken een beetje dromerig en afwezig de verste verten in.

Analfabetisch College


Vrienden van Pollice Grosso, die hem liefkozend ‘Zwamneus’ noemden, hadden hun vrees geuit dat zijn orale kunst verloren zou gaan wanneer hij het niet zou overdragen.
Pollice zelf was ervan overtuigd dat er altijd weer nieuwe kletskousen en zwamneuzen zouden opstaan, als paddestoelen uit onzichtbare sporen.
Vanwaar dat blinde vertrouwen?
“Omdat er een onstelpbare behoefte is aan ondertiteling van de film van ons bestaan, zonder ondertiteling kan niemand het verhaal volgen, hoeveel boeken verschijnen er niet jaarlijks?” vroeg Pollice.
“Ongeveer twintigduizend leesboeken” berekende Aldo van uitgeverij ‘Il Bomba Pigro’
“En ondanks al die dodeletterboeken hebben jullie toch nog honger naar levende orale verhalen?” vroeg Pollice verwonderd.
Zijn vrienden bedoelden het goed en moesten erkennen dat hun vrees voortkwam uit het feit dat ze zijn goddeljke gezwets, geneuzel, gezwam en gezwatel niet zouden willen missen.
Na enig aandringen en onder overvloedige invloed van Prosecco stemde hun Zwamneus erin toe zijn kunst over te dragen.

“Goed dan, zullen we meteen beginnen?” Pollice wreef in zijn zwaarbehaarde handen alsof hij zich warmde aan een gloeiende vuur.
“Hoe moet je een verhaal beginnen?” zo luidde de eerste vraag.

De analfabete hoogleraar stak van wal;
“Kijk goed in je en om je heen en luister.
Een verhaal heeft geen onderwerp nodig om over te gaan, het onderwerploze is het mooiste onderwerp, elk ander onderwerp is ook goed!
Het verhaal gaat altijd en overal door, ook al lijkt het nergens over te gaan, over de spaties tussen de woorden,
de leegte tussen de regels, de stilte na en voor de storm.
Zoek dus nooit naar een onderwerp, begin gewoon maar te praten, het kan namelijk niet nergens over gaan.
Nergens bestaat niet en niets is zonder betekenis zelfs niets heeft betekenis, een betekenis die de doorslag geeft.
Niets bestaat niet en daarmee is ze het meest alomvattende bestaan wat je je niet kan voorstellen, schitterend dankzij afwezigheid.
Wij zouden geen moment zonder kunnen bestaan”.

Hier liet Pollice een lange stilte vallen, niet dat ie zo lang was of kort, dat was eigenlijk niet te bepalen.
Het was een stilte waar tijdbesef even wegviel, een stilte middenin de storm.
Zo, de kop van het eerste college was eraf, nu aan de slag, geen daden maar woorden.
De volgende keer zouden de vrienden de beurt krijgen om om te laten horen dat ze een verhaal kunnen beginnen.

“Verhalen is meestal praten om niet de handelen, om handelen overbodig te maken, om de noodzaak van handelen te voorkomen.” besloot Pollice het college.
“Wie het daar niet mee eens is, gaat zwijgend op in het directe handelen, de rest is gezwam”

Dingen lijken sprekend

Onderweg laat Pollice de dingen meestal tot de verbeelding spreken, zodat ze een eigen leven kunnen gaan leiden in dit verhaal.
Hij arriveerde bij het huis van de onbekende die hem had uitgenodigd om het verhaal van zijn leven te vertellen,
Pollice zou alleen luisteren.
De voordeur zei: “stop, wat moet je hier, noem het juiste wachtwoord.”
De deurbel verklaarde: laat mij weten dat je hier staat, waarschuw mij als het huis in de brand gaat, plaag mij met vermeend bezoek”
De brievenbus vertelde:” schrijf maar een brief, een verzoek of een uitnodiging of zomaar een briefkaartje.”
Het slot smeekte: “Open mij toch, ik ben zo eenzaam, ik mis je zo, liefste sleutel.”
De deurmat verzocht nederig:
“vertrap mij en wees welkom, ik veeg uw zolen schoon”
Het naambordje riep uitbundig: “hier woont diegene die luistert naar zijn naam, wie is hier zo genaamd, wie laat zich nu diegene noemen, juist diegene dus.”
Op het naambordje stond in sierlijk letters de naam van de bewoner, helaas kon Pollice het niet lezen.

De deur van het huis stond op een kier, hij ging naar binnen.
“Joehoe” riep Pollice, “is daar iemand?”
Hij kwam in een keuken terecht, waar hij flarden van een gesprek opving.
“Het leven is dienstbaar zijn en dingen op een hoger plan brengen,” sprak de tafel streng tegen de vier stoelen.
“Nou, je moet het leven wel zien zitten” zei de kruk.
“ja, iets anders zit er niet op”, zei de leunstoel die gerieflijk achterover hing.
“Maar”,sprak de schemerlamp,”Het leven is in mijn ogen een schijnvertoning, het is iets anders dan het lijkt”
“Ach wat, dat lijkt maar zo, schijn is ook maar schijn” sputterde het zoutvaatje op het lege aanrecht.
Het dressoir zei op opgeruimde toon; “allemaal onzin, het leven is gewoon opbergen, ordenen en pronken, dingen zijn persoonlijkheden.”
“Flauwekul,” riep de kapstok, “ik heb geen enkele persoonlijkheid, iedereen hangt ongevraagd zijn persoonlijkheden aan mij op, kaal en naakt waren de dingen rond, zonder jas van taal”

Pollice kon het verhaal van de dingen niet volgen en liep naar buiten de olijfboomgaard in.

Waar een oude olijfstronk zacht mompelde:
“Het leven is grillig, moeizaam en stug”
Het gras aan haar voet betoogde
“Welnee, het is juist mals, veerkrachtig en soepel”
De blauwe lucht zuchtte,
“Het leven is licht als veertje, zacht en onvoorspelbaar”
De rots kreunde,
“Wat een onzin, het leven is zwaar, hard en koud”
Een hommel bromde “Het leven is zo geurig, zo zoet en smeuïg”
De heggemus tjilpte “Leven hipt heerlijk weg, het vliegt en zindert”
Het landschap zei “Dit leven is zo ruim, zo wijds, zo licht”

Opeens stond de onbekende voor hem.
“Bent u het?” vroegen ze bijna tegelijkertijd, ze knikten elkaar toe.
“Ik heb geluisterd, maar wie van al deze dingen heeft er nu gelijk?, vroeg Pollice
“Allemaal natuurlijk.” verklaarde de onbekende luchtig,
“samen vormen ze het hele verhaal.
Het begon Pollice te duizelen, zoveel stemmen.

“Vertel nu uw verhaal maar, ik luister” stelde Pollice voor.
“Maar de dingen hebben u alles al verteld”
De onbekende trok zijn wenkbrauwen op en schudde lichtjes zijn hoofd.

De ravin van Montcorvino

In het stadje Montcorvino huisde van oudsher een grote ravenkolonie.
Ze woonden in de torentjes, de cipressen en onder die typische middeleeuwse afdakjes.
Raveneieren waren daar geliefd, een delicatesse.

Tijdens het eieren roven, een jaarlijks uit de middeleeuwen stammend ritueel, was er een ravenjong uit het nest gevallen.
Het bleek een vrouwtje te zijn, een ravin.
De jonge vogel werd opgekweekt door de plaatseIijke barbier Sandro Picadoro; hij was nooit getrouwd en niemand wist waarom.
Als zovele Italiaanse kappers zong hij voluit onder het knippen, het liefst opera-aria’s of Napolitaanse liederen.
Met zijn schaar knipte hij dan in de maat en soms een opzwepend ritme, afgewisseld met een danspasje.
Hij had plezier in zijn werk.
De jonge ravin begon de barbier te imiteren, ze oefende op zijn menselijke timbre.
Ze kraste niet zoals het een goede raaf betaamt, ze zong heel sonoor.
De barbier raakte betoverd door het dier, ze ontroerde hem.
De ravin zong iedere dag beter, na een jaar zongen ze samen hele aria’s en duetten, terwijl ze op de rand van de spiegel zat.
De klanten vonden het prachtig.
Picadoro merkte dat hij een beetje verliefd werd op het dier, misschien omdat hij zijn liefde voor muziek met haar kon delen?

Er drong zich geleidelijk een vaag besef aan hem op zonder te weten wat het was.
Mensen kwamen nu speciaal naar zijn zaak om de ravin te horen zingen, dat geknip in haren namen ze op de koop toe.
Het paar werd steeds vaker uitgenodigd om op te treden.
De vogel stond al gauw bekend als ” de ravin van Montcorvino ” soms werd liefkozend “nostra diva piumato” genoemd,
“onze gevederde diva”.
Ze werden onafscheidelijk, gingen samen op tournee, de hele ravenkolonie vloog mee.
Kwade tongen beweren dat terwijl de vogel zong haar familie de huizen in vloog om zich over de glimmende dingen te ontfermen, dit is natuurlijk maar een fabeltje.

De barbier moest vaak denken aan een jeugdliefde die hij had gekoesterd.
Die liefde betrof de operadiva Julietta Olivetti, ze trad op in alle grote operahuizen.
De jongeman was verkocht toen hij haar hoorde bij een opera op het plein van Montcorvino.
De Diva had vele bewonderaars en ontving velehuwelijksaanzoeken met bijpassende juwelen.
Ze voelde zich zeer gevleid, maar kon niet kiezen, het ene juweel was nog mooier dan het andere.
Er was één aanzoek dat vergezeld ging met een naamkaartje waar achterop geschreven stond: ‘ik zal altijd op je wachten’ ,
geen juwelen, alleen deze simpele boodschap.
Dit kaartje was van de jonge barbier, hij had geen geld maar wel alle tijd.
Al weifelend kwam Julietta nooit aan trouwen toe, ze raakte verslaafd aan de glimmende dingen.
Op een dag werd Julietta schor wakker, haar stem was weg, haar echte juweel.
Ze stortte in tussen de coulissen van het operapaleis, blinde paniek.
Wie was ze nu nog zonder die stem uit duizenden?
De zaal was uitverkocht.
Wanhopig was ze de brug afgesprongen en verdronken in de rivier.

Hoewel het voor de Picadoro lang geleden was dat hij zijn liefde had verklaard aan de diva, drong het idee zich aan hem op dat de zingende ravin de incarnatie was van zijn jeugdliefde.
Hij had zich aan zijn woord gehouden, hij was op haar blijven wachten. “Ben jij het, Julietta?” had hij gevraagd.
Ze had geantwoord door ‘O sole mio’ te gaan zingen, het bewijs was geleverd. Ze leefden gelukkig samen, zingend.

Zo kwam dit verhaal in de wereld, in Montcorvino, waar de chocolaatjes, in de vorm van een raaf zijn gegoten.
“Wie bereid is te wachten kan alles verwachten, geluk kan zich vermommen in elke gedaante.” besloot Pollice Grosso de avond.

De zee spreekt


Pollice Grosso is geen natuurliefhebber, liefhebberij vraagt afstand.
Volgens Grosso valt de mens naadloos samen met de natuur, het enige dat de mens onderscheid van de natuur is het verhaal, een denkbeeldig onderscheid.

De mens als verhalend dier.
“De mens legt een verhaal over de natuur, dieren maken geen verhaal, het verhaal komt vaak voort uit de ontkenning natuur te zijn ” zei hij eens tegen Luciano.
Deze had hoofdschuddend gelachen en gezegd: ” Je bent een taalbeest, Grosso, ontken dat maar eens”.

Op zijn rondreizen trok Pollice graag door de bossen, de bergen, hoogvlakten.
Het mooist vond hij het om vanaf de berg de dalende beekjes te volgen tot diep in de dal waar ze tot rivieren samenstroomden, die weer in zee verdween.
Des te vreemder vond hij het zelf dat de zee hem niet bepaald aantrok.
Integendeel, de zee leek hem het land op te drijven.
Had het met zijn nachtelijke tocht te maken had toen hij als jongen zijn Siciliaanse familie ontvluchtte?
Midden in de nacht met een gestolen roeiboot de zee op, een woestijn van nat.
Achteraf bleek dat hij ook de veerboot had kunnen nemen vanuit Palermo, niemand had hemp dat ooit verteld.
Niemand vertelde hem ooit wat, misschien was hij daarom wel verteller geworden?

Pollice had achterom gekeken toen hij aan land stapte, de zee had tegen hem gesproken met een zachte ruisende stem:
“Ik heb je leven gespaard jongen, als je wist hoe wild ik eigenlijk ben was je nooit aan deze tocht begonnen”.
“Voor jou heb ik mijn golven uitgespreid en dat doe ik niet vaak”.
De jongen voelde dankbaarheid, maar hoe kon hij de zee bedanken, wat kon hij terugdoen?
“Ga nu het land op jongen” had ze gefluisterd, “en vertel de wereld haar verhaal, luister maar, alle dingen spreken voor zichzelf”.
Of zou het komen door het volksverhaal dat hij later hoorde?
Alle verhalen van de wereld zouden als beekjes en rivieren naar zee stromen, daar werden ze opgelost en uiteindelijk verdampten ze.
In zee weken de namen weer los van de dingen, in die zee wordt de wereld weer naamloos.

Pollice leefde van het verhaal.
Zouden zijn verhalen door die zee worden verslonden dan zou hij met zijn mond vol tanden achterblijven op het kale strand.
Een lichte huivering trok over zijn rug bij dat idee.
Voorlopig zou Pollice de zee beter mijden, voor de zekerheid. Wanneer hij uitverteld was zou hij de zee alsnog bezoeken.
De zee loopt niet weg, waarin zou ze weg kunnen lopen?

De verhaalgenerator

De verhaalgenerator

Er was eens één verhaal dat Pollice nooit vertelde; ‘Het Taboe’
Eerst kende hij het niet want niemand sprak er ooit over.
Tot hij op een avond merkte dat zijn luisteraars tijdens een verhaal plotseling verstijfden en zich met schichtige blikken uit de voeten maakten.
Had hij iets verkeerd gezegd?
Bij navraag maakte werd hem op gedempte toon duidelijk gemaakt dat hij een taboe had doorbroken…
Wat het taboe precies was wilde men hem niet vertellen,
alsof er een vloek op rustte.

Zijn collega verteller, de oude herder Tebaldi probeerde het hem eens uit te leggen:
“Het onvertelde is aanwezig door verzwijging, dat roept een spanning op in een verhaal”
“Het taboe heeft vele aspecten, verwikkelingen en personages, los van elkaar geen probleem, maar sommige van deze drie combinaties vormen een explosieve lading.
Als verteller moet je een zintuig ontwikkelen om het tijdig te ruiken en er sierlijk omheen te gaan, net langs het randje.”
“Het taboe zelf is saai, alleen het vermijden geeft haar kracht”

“Waarom bestaat het taboe eigenlijk als het er niet mag zijn? Vroeg Pollice.
“Het taboe is het grote vormgevende principe” zei Tebaldi geheimzinnig, “als alles gezegd moet worden en mag worden, betekent dat dat de hele taal wordt ontkracht.”
“Zeggingskracht komt van het verzwegene, zonder taboe is alles vormloos en betekenisloos”
“Het moest verboden worden om verboden te verbieden, omdat verboden spanningen geven, stroom.”
“Woorden zijn geladen deeltjes voor de lege batterij van de luisteraar”

Pollice wilde toch een keer het Taboe vertellen om te onderzoeken hoe het werkte.
Hij was binnen een kwartier compleet uitverteld, dat gebeurde hem nooit.
Bovendien hadden zijn luisteraars al na vijf minuten de zaal verlaten.
Het taboe zou het einde zijn geweest voor de verteller als hij ermee was doorgegaan.
Zijn vriend de psychiater Lucello verklaarde het taboe als;
‘de kortste weg van A naar B die je nooit moet nemen’
“Een vertelling bestaat juist uit ontelbare omwegen, slingerweggetjes, een waar doolhof van verhaallijnen”
Bij een verhaal gaat het er juist om nooit direct van A naar B te gaan.”
“Fabuleren is de kunst van de omweg, de mooiste weg naar huis is tevens de langste, en onderweg bordjes verboden toegang tegenkomen maakt de reis spannend”

De nachtpupil


De oude herder Tebaldi bracht zijn kind in slaap door het vertellen van slaapverwekkende verhaaltjes, deze keer over de draak van de Dolomieten:
“De pupil van zijn oog was zo zwart als een maanloze nacht en is dat nog steeds zoals iedereen kan zien” zo begon Tebaldi.
Samen keken ze door het raam naar de donkere hemel, die terug leek te kijken.
Het was een oeroude legende, ontstaan in de diepste nacht,
ver voordat er oren waren om verhalen aan te horen.
Tebaldi wilde het verhaal vervolgen maar zijn jongste zoon onderbrak hem:
“Wat nu als de nacht zelf de pupil is van een onmetelijk groot oog?”
De herder moest lachen maar wilde niets laten merken,
dit waren serieuze zaken voor een zevenjarige.
Mario was klaarwakker.
“Als het oog zo groot is dan drijven wij als een vuiltje rond in die pupil en zal alles wat wij doen worden gezien”

De vader was verrast door de wending die zijn zoon aan het verhaal gaf en zag zich genoodzaakt een zijpad in te slaan,
de draak moest even wachten.
“Je hebt gelijk Mario, er was vroeger een idee en dat werd
‘het alziend oog’ genoemd, het was een idee om de mensen te sturen en te controleren.
Natuurlijk wilden de mensen ontsnappen aan die dwingende kracht, het gevoel dat iets op je vingers kijkt werkt verlammend.

De mensen bedachten allerlei uitvluchten; leven met je ogen dicht, als struisvogel.
Stil blijven zitten, je niet verroeren, zodat de jager de prooi niet opmerkt.
Doen alsof je alleen het juiste doet, je ogen wassen in onschuld.
Het hielp allemaal niets, het werd steeds erger, vertelde Tebaldi, de mensen gingen elkaar controleren en met dwingende ogen de kant opsturen waarvan zij dachten dat het de goede kant was.

Volgens de legende verscheen er een draak aan de hemel die een vuurbal uitspoog midden in het alziende oog.
Die vuurbal was de zon die het alziend oog heeft verblind.
Sinds die tijd is het oog ziende blind, het heeft geen andere keus dan te vertrouwen dat het verhaal goed afloopt, het ziet het leven met vertrouwen tegemoet.

Samen keken ze in de diepe duistere hemel, het was een slapeloze nacht voor beiden.
Tebaldi dacht bij zichzelf, dit is een slecht verhaal voor het slapen gaan, niet slaapverwekkend genoeg.
De jongen keek zijn vader hoopvol aan, om nog een verhaal.

Met dank aan Pollice Grosso.
“Sommige verhalen zijn te mooi om onverteld te blijven”

Pasta paranoia

Pasta paranoia

Ongemerkt en onbedoeld was Pollice truffelleverancier geworden dankzij zijn hond, Volpi.
Aan de apotheek van het Instituto dell’ Anima leverde hij de speciale truffelsoorten, bij uitstek geschikt om als psychofarmaca te dienen.
Zijn vriend Luciano Lucello, geneesheer directeur van de Kliniek van de Ziel betaalde hem in natura met alle mogelijke wederdiensten.
Hij kleedde de verteller, betaalde zijn kapper, zijn tandarts, de pedicure, hield een kamer voor hem vrij, met warm bad.
De truffels waren van onbetaalbare kwaliteit en van onschatbare waarde voor een gekwelde ziel.
De meer gangbare truffels, die Volpino onvermoeibaar opgroef, leverde hij aan restaurants.

Hij betaalde zijn schoenen met de peperdure zwammen.
Feitelijk was de trufato Pollice’s onwettige betaalmiddel, onmogelijk te belasten. Zijn bank lag onder eiken en olijfstronken verborgen.
“Het geld groeit niet aan de bomen maar onder bij de wortels”
Omdat de schuld niet was te verhalen op Pollice was hij bij de belastinginspectie uit zicht geraakt.
Tot een inspecteur met een gastronomische aandoening toch lucht kreeg van de truffel, dat kwam zo;
Pollice had bij vergissing een medicinale truffel aan een duur restaurant in Milaan geleverd.
De inspecteur at daar bijna dagelijks, bestelde alles met trufato. Na het desert van truffelpannacotta verloor de belastingman het bewustzijn.
De overdosis had hem te veel belast.
Nu hing hij daar achterover in zijn stoel, comatueus.
Het personeel probeerde hem bij brengen met ijswater, een genante aanblik voor de andere gasten.
De kok raakte in paniek, de sterke geur van de truffel had hem al doen fronsen bij de bereiding, nu liep hij jammerend te ijsberen.
Zo discreet mogelijk werd de gast afgevoerd.
Een bevriende arts stond ook voor een raadsel en wist niets beters te bedenken dan rust voor te schrijven en af te wachten.
Het bericht bereikte Pollice, die onmiddellijk Luciano inschakelde.
Zo kwam de inspecteur in de zielskliniek terecht voor deskundige behandeling.
Lucello probeerde een tegengif uit om de patiënt weer bij kennis te krijgen.
Tot zijn verbazing werd de man een paar uur later al wakker uit zijn onvrijwillige narcose,
Hij wist evenwel niets meer over zijn identiteit, Lucello was euforisch over dit bijverschijnsel.
Gelukkig konden ze uit zijn papieren opmaken wie hij was.
Het duurde een dag om de belastingman bij te praten over wie hij volgens zijn documenten moest zijn, langzamerhand kwam alles weer terug op zijn plaats.
Een maand later kwam hij verhaal halen over de gang van zaken in de kliniek.
De geheime truffelhandel kwam aan het licht en Pollice’s rol als leverancier.
Er dreigde een inval en onderzoek van de belastingdienst.
Hoe zouden de vrienden dit kunnen uitleggen, dat er geen geld aan te pas kwam?
Luciano Lucello zag geen ander uitweg dan de inspecteur voor die avond uit te nodigen voor een diner met de juiste dosis truffelextract.
Na het eten viel hij inderdaad weer achterover in een diepe slaap.
Ze reden hem naar huis, legden hem in bed en wisten de sporen van zijn financiële onderzoek.
Van zijn huisrestaurant vernamen ze later goed nieuws, hij was niet meer de oude geworden, maar wel vriendelijker.
Door deze geschiedenis kwam Lucello op het idee een restaurant voor de ziel te beginnen, met een menukaart van geestelijke aandoeningen.
Luciano keek dromerig voor zich uit en dacht:
“Doet u mij maar de Tagliatelle Paranoia”
Alles komt aan op dosering en een bijpassende gerecht om precies het gewenste geheugenverlies te veroorzaken.

De open deurwoning


Wie Grosso wilde bezoeken stuitte op een ontastbaar probleem,
een leegte in de vorm van een huis.
De man woonde overal en meestal nergens, hij was permanent onderweg.
“ik voel mij overal thuis, een naaktslak vindt overal onderdak”
Door de Italiaanse wet werd de verteller verplicht een postadres te hebben.
Het Italiaanse ministerie van belastingen houdt haar contacten graag warm en innig.
Pollice heeft na enig aandringen van een deurwaarder een antieke voordeur in gebruik genomen als vaste verblijfplaats. De monumentale deur werd opgehangen in het poortgebouw van Instituto dell’Anima.
Zijn deur staat altijd open, voor de postbode, aan de binnenkant van de deur hangt een grote jute postzak bij wijze van brievenbus.
Grosso krijgt relatief veel post voor een analfabeet.
Als hij na een verhalenreis zijn deur opent zit de zak vol.

De post laat hij zich voorlezen, vroeger door de postbode en nu door zijn biograaf, van wie ik dit verhaal doorgespeeld kreeg.
De enveloppen zijn vaak alleen met zijn naam beschreven, zonder adres, soms onder de stempels van diverse districten.
Toch komen ze in de zak terecht, er is altijd wel iemand die hem kent.
Nadat de belastingsambtenaar een ware jacht op Pollice Grosso had gemaakt waren ze tot een mondelinge overeenkomst gekomen, bekrachtigt met een feestelijk diner op het dorpsplein ergens in Toscane.
De overeenkomst hield in dat de verteller voortaan een vast postadres moest hebben en in natura zijn belastingen moest voldoen, mondeling.
Een boekhouding willen inzien van een ongeletterde zou natuurlijk een absurde eis zijn, dat begreep de dienst.
Op onroerend belastbaar bezit kon men hem ook niet betrappen.
Een jaarlijks goed verhaal voor alle belastinginspecteurs zou dan als genoegdoening dienen, maar dan moest hij wel met een goed verhaal komen.
Grosso had meteen ingestemd:
“mijn hele wereld is mondeling, dus waarom niet”
Later bekroop de twijfel hem, weifelend.

De belangrijkste post bestond uit uitnodigingen om ergens op verhaal te komen, dankbetuigingen van toehoorders, aanmaningen van het ministerie van belastingen.
De mondelinge schuld liep op, een achterstand van jaren.
Pollice wilde best afbetalen met verhalen, maar het kwam er niet van.
Hij wilde eerst een goed verhaal vinden.
Eigenlijk vond hij geen enkel verhaal goed genoeg om zijn schuld af te lossen, alleen het hele verhaal kon goed zijn.
Maar hoe vertel je het hele verhaal, waar begin je?
Daar is geen beginnen aan.
De belastingdienst schold de schuld kwijt.
Tot een ambtenaar lucht kreeg van zijn geheime truffelhandel.

De schriftgeleerden


In de loop der jaren verschenen er verschillende studies over het mondelinge werk van P.Grosso.
Deze zijn gebaseerd op transcripties van de orale verhalen die de verteller her en der fabuleerde.
Zo bestaat er een dissertatie:
Vorm en stijl in het werk van P.Grosso, intentioneel geconcipieerd of gecultiveerd onvermogen?
De promovendus Italiaanse letterkunde geeft geen eenduidig antwoord op deze tweeslachtige stelling.
Soms lijkt hij over te buigen richting gecultiveerd onvermogen dan weer naar bewust beoogde compositie. Aan het slot vraagt hij zich af of beide mogelijkheden niet tegelijkertijd naast elkaar kunnen bestaan, hij wil het niet uitsluiten noch bevestigen, hetgeen typerend is voor deze tak van wetenschap. Hoe kan het ook anders als de wetenschap het denkbeeldige betreft.

De schriftgeleerden baseren zich op handgeschreven transcripties van Grosso’s orale verhalen.
De moeilijkheid is dat zo’n transcriptie slechts een eenmalige geldigheid heeft.
Vergelijking van diverse transcripten leveren vaak evenzovele versies op van hetzelfde verhaal.
Dat bracht de universitieit van Florence er toe om een speciale vakgroep ‘oralistiek’ op te richten met als enige onderzoeksonderwerp P.Grosso.
Hoe inconsequenter het onderwerp zich gedroeg hoe interessanter maar ook onoverzichtelijker het wetenschappelijk veld werd, na een jaar werd de vakgroep opgeheven.
Hun enige onderzoek: ‘Narratieve manipulatie inzake Grosso’ kon vaststellen dat de verteller zijn verhalen doorspekt met subtiele verwijzingen naar producenten, producten en plaatselijke middenstand. Schaamteloze mondelinge reclame, vonden de taalpuristen die alleen het ‘eerlijke verhaal’ wilden horen.
Pollice verdedigde zich bekwaam: “Schaamteloosheid is mijn eerste natuur, het is niets anders dan totale transparantie, openheid van zaken” na afloop prees hij nog even de venkelworst van de plaatselijke slager aan.

Een boeiende studie is: ‘Het recept van Pollice Grosso’
De drievoudige werking van het orale verhaal.
Het verhaal als recept kan als:
1) geestelijke voeding dienen, (inspiratie/inblazing)
2)medicinaal recept een kwaal genezen, (het verhaal als bril, de receptoren worden bijgesteld)
3) vergif werken, bedoeld of onbedoeld. (zie Werther van Goethe, de golf van zelfmoorden)
Soms kan een gif ook genezend werken in een homeopathische dosering.
De geleerde komt tot de conclusie dat de werking geheel en al afhangt van de lezer, hoe die het leest of in geval van Grosso, hoe de luisteraar het hoort.
De verteller wordt tot slot geheel vrijgepleit van elke gewenste of ongewenste bijwerking.

Pollice, die bij de promovering was uitgenodigd moest lachen om de goedbedoelde analyse van de schriftgeleerde.
Hij stond erop een kleine toevoeging te mogen maken, nummer vier;

“Na elk verhaal, driemaal daags, nodig ik mijn toehoorders uit om samen te eten.
Niets maakt zo hongerig als reizen in de geest, zo vieren we iedere dag samen met feestelijk voedsel, het is heerlijk als iedereen zijn lievelingseten deelt”
“Mijn verhalende leven is niets anders dan een recept voor brood op de plank, smakelijk eten”
De maaltijd kon beginnen.