Je eerste kennismaking met het fenomeen cultuur kwam na een schoolbusreisje. De lange heenweg was omzoomd door lelijke bedrijventerreinen, de schoonheid der cultuur zou alles goedmaken, was ons beloofd. Eenmaal in de cultuurtempel aangekomen leek het een soort supermarkt waar menselijke figuren werden aangeprezen. In de hal stond een voor mij onbekend fenomeen op een sokkel, een wassen beeld van de maakster van dit beeldenpaleis. Haar tronie loerde stokstijf en doofstom voor zich uit. Alle andere zalen waren overbevolkt door andere publieke figuren. Beroemdheden, wereldwijd vermaard vanwege hun bekendheid. De sfeer was om te snijden, adoratie een verplichting.
Een suppoost leek ook van was, je schrok even toen hij bewoog.
‘Kijk nou, het lijkt toch net echt!’, hoorde je om je heen verzuchten.
‘Wat was er zo bijzonder aan ‘net echt?’ ,vroeg je je af…’wat kan er nu beter zijn dan echt echt… echt dat leeft…levensecht…..waar is het van gemaakt?’ ,vroeg je.
‘Van kunststof’, zei de museumgids, vroeger was het van bijenwas, maar dat smolt’
Met bijenwas was het vast veel echter geweest, dacht je.
De beelden moesten allemaal bekende medemensen voorstellen die jij nog niet kende.
Als je het ver zou schoppen in de wereld dan zou je zelf ook als een wassen beeld in een museum mogen staan, met een echte wassen neus. Mijn toch al matige ambitie om later ‘iets’ te worden smolt ter plekke. Een plasje was met Icarusvleugels op de marmeren museumvloer, je kon me zo opvegen. Ik was meer gefascineerd door wat is, niet door wat was.