Een keurig geklede vijgendief gehuld in voornaam gewaad met tulband werd meermalen betrapt binnen de omheinde vijgenboomgaard, waar hij zich te goed deed aan een overvloed van overrijpe vruchten. De landeigenaar liet de insluiper door zijn personeel overmeesteren om hem aan de rechter van het dorp uit te leveren.
Zonder enig verweer of tegenstand liet de verdachte zich meevoeren.
De rechter zocht naar een verklaring, waarom deze keurige, welbespraakte verschijning zich verlaagde tot diefstal.
‘De geur trok mij hierheen’, verklaarde de verdachte oprecht naïef.
‘Ik zeg u eerlijk en oprecht, deze vijgen zijn schuldig, ze zijn te rijp… ze smeekten mij: toe, laat ons niet rotten!’
De rechter trok zijn wenkbrauwen op…
‘Zij maken een dief van mij…door zich te laten smaken…ben ik soms schuldig omdat ik zelf geen vijgenboom bezit? , sinds wanneer is het niet bezitten van een vijgenboom strafbaar, edelachtbare?’
De rechter probeer het betoog te volgen.
‘Ik bezit niets…behalve een zeer goede smaak en een scherpe neus?’…sinds wanneer zijn goede zintuigen verwijtbaar…strafbaar?’
‘Is het laten wegrotten van overrijp fruit dan niet eerder verwijtbaar?… ik kan gerust stellen dat ik vele vijgen heb gered van een zinloze ondergang!’
De rechter raakte even van zijn stuk. Was dit een advocaat van de duivel?
Wat kon je hier tegen inbrengen?
Hij herstelde zich en wilde de ondervraging voortzetten, maar de man haalde een handvol vruchten onder zijn tulband vandaan en zei:
‘Hier, proeft u zelf, dan zult u pas begrijpen waar ik het hier over heb!’
De rechter was perplex. De schaamteloosheid om hem het bewijs van de diefstal in handen te geven, een keiharde bekentenis.
‘Proeft en oordeelt u zelf..!’, zei de vijgendief rustig.
De rechter rook de hemelse geur die de vijgen omgaf, nam een voorzichtige hap…
en gaf zich over aan de sublieme smaak. Hij hield niet meer op tot alle vijgen waren verdwenen.
‘Mag ik u erop wijzen dat u zojuist het bewijs van een vermeende diefstal hebt opgegeten’, merkte de verdachte vrij moedig op.
De rechter was overweldigd door de zintuiglijke kennisvergaring en oordeelde vol overtuiging:
‘Ik verklaar u, verdachte, onschuldig als slachtoffer van deze onweerstaanbare vrucht…en verplicht bij deze de eigenaar van de verwaarloosde boomgaard zijn hekwerk weg te halen en deze uitzonderlijke vruchten met de hele gemeenschap te delen…dit is mijn vonnis…en ik stel voor om direct ter plekke erop toe te zien dat dit vonnis wordt uitgevoerd!’
Zonder enig verweer of tegenstand liet de verdachte zich meevoeren.
De rechter zocht naar een verklaring, waarom deze keurige, welbespraakte verschijning zich verlaagde tot diefstal.
‘De geur trok mij hierheen’, verklaarde de verdachte oprecht naïef.
‘Ik zeg u eerlijk en oprecht, deze vijgen zijn schuldig, ze zijn te rijp… ze smeekten mij: toe, laat ons niet rotten!’
De rechter trok zijn wenkbrauwen op…
‘Zij maken een dief van mij…door zich te laten smaken…ben ik soms schuldig omdat ik zelf geen vijgenboom bezit? , sinds wanneer is het niet bezitten van een vijgenboom strafbaar, edelachtbare?’
De rechter probeer het betoog te volgen.
‘Ik bezit niets…behalve een zeer goede smaak en een scherpe neus?’…sinds wanneer zijn goede zintuigen verwijtbaar…strafbaar?’
‘Is het laten wegrotten van overrijp fruit dan niet eerder verwijtbaar?… ik kan gerust stellen dat ik vele vijgen heb gered van een zinloze ondergang!’
De rechter raakte even van zijn stuk. Was dit een advocaat van de duivel?
Wat kon je hier tegen inbrengen?
Hij herstelde zich en wilde de ondervraging voortzetten, maar de man haalde een handvol vruchten onder zijn tulband vandaan en zei:
‘Hier, proeft u zelf, dan zult u pas begrijpen waar ik het hier over heb!’
De rechter was perplex. De schaamteloosheid om hem het bewijs van de diefstal in handen te geven, een keiharde bekentenis.
‘Proeft en oordeelt u zelf..!’, zei de vijgendief rustig.
De rechter rook de hemelse geur die de vijgen omgaf, nam een voorzichtige hap…
en gaf zich over aan de sublieme smaak. Hij hield niet meer op tot alle vijgen waren verdwenen.
‘Mag ik u erop wijzen dat u zojuist het bewijs van een vermeende diefstal hebt opgegeten’, merkte de verdachte vrij moedig op.
De rechter was overweldigd door de zintuiglijke kennisvergaring en oordeelde vol overtuiging:
‘Ik verklaar u, verdachte, onschuldig als slachtoffer van deze onweerstaanbare vrucht…en verplicht bij deze de eigenaar van de verwaarloosde boomgaard zijn hekwerk weg te halen en deze uitzonderlijke vruchten met de hele gemeenschap te delen…dit is mijn vonnis…en ik stel voor om direct ter plekke erop toe te zien dat dit vonnis wordt uitgevoerd!’
Wat mooi! Dit leest als een Perzische parabel van een paar duizend jaar geleden…
Ja, Moella Nasrudin zou er zijn vingers bij aflikken🖐🏻