Vis van water was wederom
na eonen nat uitgezwommen,
ze was zo groot gegroeid,
als de zee van zijn zelf
overvloeide ze alle kusten.
na eonen nat uitgezwommen,
ze was zo groot gegroeid,
als de zee van zijn zelf
overvloeide ze alle kusten.
Nu ging ze vervliegen, in een hemel
die tot dan toe in haar weerspiegelde.
Ze wist zich stilaan te verdampen
tot een immense Vogel van lucht…
Haar verluchtende vlucht was hemels,
ze was in de wolken en waar niet?
Niemand zag haar vleugelslagen,
onderwijl ademde iedere wezen
haar ijle aanwezigheid.
Ademloos zweefde Vogel van lucht
op vleugels van wind.
Nachtelijk streek ze neer in stil dal
waar ze haar windvleugels liet rusten
Vogel viel vederloos luchtig
samen met het dal,
stil als transparante plant.
Niemand nam haar waar,
tegelijk verbleef zij in elk oor.
als naruisende echo van wat
er ooit en immer geweest,
het wezen van geest
dag vis van water…
dag vogel van lucht…
dag geestige
die dit leest